Dichters beweerden in die tijd bij hoog en laag dat ze enkel voor de eer dichtten, en voorbeelden van financiële vergoeding voor literair werk zijn schaars. Omdat dichters in de regel niet meeprofiteerden van de opbrengsten van hun gedrukte werk, bestond er vrijwel geen commercieel schrijverschap. Structureel gesubsidieerde auteurs waren er ook nauwelijks, omdat er in de Republiek – in tegenstelling tot omringende landen – geen bloeiende hofcultuur of dominante kerk was die als patroon kon fungeren. Toch speelt patronage een sleutelrol bij het beantwoorden van de vraag naar de verdiensten van Nederlandse zeventiende-eeuwse dichters.
Geerdink, N. (2012). Dichters en verdiensten: De sociale verankering van het dichterschap van Jan Vos (1610-1667). Hilversum: Verloren.
Retrieved from here.