Auteurs: GGD Amsterdam; Marcel Buster, Mariette Hensen, Matty de Wit, Natalie Runtuwene, GGD Rotterdam – Rijnmond; Eva Mandos, Staf van Zeele, GGD Den Haag; Renske Gilissen, GG&GD Utrecht; Regien Vleems, Addi van Bergen
Bron: website G4-USER
In de winter van 2011/2012 hebben de vier grote steden voor de tweede maal gezamenlijk een onderzoek uitgevoerd naar feitelijk daklozen in hun stad. Doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de grootte en kenmerken van de groep feitelijk daklozen. Daarnaast is op grond van gegevens uit enquete en registraties een schatting gemaakt van het aantal personen dat op een gemiddelde nacht op straat slaapt.
Auteurs: GGD Amsterdam; Marcel Buster, Mariette Hensen, Matty de Wit, Natalie Runtuwene, GGD Rotterdam – Rijnmond; Eva Mandos, Staf van Zeele, GGD Den Haag; Renske Gilissen, GG&GD Utrecht; Regien Vleems, Addi van Bergen
Bron: website G4-USER
Meer dan 2000 feitelijk daklozen in de vier grote steden; een kwart is jonger dan 30 jaar.
Het aantal feitelijk daklozen in de G4 wordt geschat op 2.100 (januari 2013). Circa 90% van de daklozen in Utrecht, Den Haag, Amsterdam en Rotterdam is man, een kwart is jonger dan 30 jaar en zo’n 40% heeft buiten de winterkouderegeling geen toegang tot de Maatschappelijke Opvang.
Deze resultaten zijn afkomstig van een onderzoek van de academische werkplaats G4-USER in samenwerking met de Universiteiten van Utrecht en Southampton. Zij hebben een methode uitgewerkt om op basis van registratiedata van de nachtopvang en winterkoudeopvang, het aantal en de kenmerken van feitelijk daklozen in de vier grote steden betrouwbaar te schatten.
De G4-USER schatting is aanmerkelijk lager dan een eerdere schatting van het CBS van 12.400 feitelijk daklozen in de G4. Aanbevolen wordt nader onderzoek te doen naar het verschil in gevonden schattingen.
Auteurs: Addi van Bergen, Marcel Buster, Judith Wolf, Peter G.M. van der Heijden
Sociale uitsluiting is zowel een oorzaak als een gevolg van een slechtere gezondheid. De Gemeente Utrecht en de Academische Werkplaats G4 USER hebben onderzoek gedaan naar de situatie van sociaal uitgesloten burgers in de vier grote steden. Hoe vaak komt sociale uitsluiting voor in de G4? Wie zijn sociaal uitgesloten? In welke situatie bevinden deze mensen zich en hoe ervaren zij dit zelf? Hoe kijken zij naar de toekomst? Welke hulp hebben zij daar eventueel bij nodig? En wat vinden professionals nodig of wenselijk voor deze groep?
Vanuit de Academische Werkplaats G4 USER is een vragenlijst ontwikkeld voor het meten van sociale uitsluiting, de Social Exclusion Index for Health Surveys (SEI-HS) [1,2]. In het najaar 2012 namen 19 GGD’en waaronder de GGD Amsterdam, GGD Haaglanden, GGD Rotterdam Rijnmond en GG&GD Utrecht deze vraagstelling op in de gezondheidsenquête voor volwassenen van 19 jaar en ouder. In de G4 hebben 28.652 inwoners de enquête ingevuld.
Bevindingen
In de vier grote steden is de kans op sociale uitsluiting twee keer zo hoog als elders in Nederland. In de G4 zijn naar schatting 180 duizend volwassenen sociaal uitgesloten. Vanuit de Academische Werkplaats G4-USER is onderzoek gedaan naar de situatie van deze groep en naar hun ervaringen en perspectieven. Bijna de helft van de sociaal uitgesloten volwassenen in de G4 is werkloos of uitkeringsgerechtigd en twee derde heeft een niet westerse achtergrond. Hun sociale netwerk is vaak beperkt en kwetsbaar. Ze kampen met veel gezondheidsproblemen, ervaren weinig regie over het eigen leven en hebben vaak een negatief of onrealistisch toekomstbeeld. Een laag inkomen en schulden veroorzaken bij deze groep veel stress en beperken de participatie en de toegang tot zorg.
Het merendeel van de sociaal uitgesloten volwassenen wil (meer) participeren in de maatschappij, maar heeft daarbij ondersteuning nodig. De toekomstige sociale wijkteams lijken een geschikt instrument om deze groep laagdrempelige hulp op maat te bieden. Aandachtspunten zijn een outreachende aanpak en ook hulp bieden zonder dat er sprake is van een actieve hulpvraag. De resultaten zijn vervolgens voorgelegd aan de klankbordgroep en met hun input is de rapportage verder afgemaakt.
Auteurs: Addi van Bergen, Annelies van Loon, Carina Ballering, Bouwine Carlier en Maartje Aangeenbrug
Bron: website G4-USER
Onderzoek naar de mate van zelfredzaamheid van personen die zich in 2011 hebben gemeld met een adresprobleem en geen OGGZ hulptraject krijgen.
Omdat de maatschappelijke opvang (MO) een beperkte capaciteit heeft en een relatief dure en intensieve vorm van hulpverlening is, vindt selectie plaats aan de poort. Hierbij krijgt de meest kwetsbare groep (ook wel OGGZ-groep genoemd) toegang tot de MO en gerelateerde integrale trajecten. De meer zelfredzame groep wordt verwezen naar de reguliere hulpverlening, om zelf huisvesting en eventueel andere benodigde zorg te organiseren. In alle vier deze steden wordt deze selectie naar beste inzicht uitgevoerd. Er is echter maar weinig bekend over het vervolgtraject van de doelgroep die bij aanmelding als “voldoende zelfredzaam” wordt bestempeld en geacht wordt zijn eigen hulp te organiseren. Indien een deel van deze (nu nog) “lichte” doelgroep uiteindelijk ook tot de “zware” doelgroep van de OGGZ gaat behoren, is een belangrijke kans voor preventie gemist.
Dit onderzoek heeft tot doel Inzicht te bieden in het vervolgtraject van deze doelgroep en determinanten van positieve dan wel negatieve uitkomsten. Daarmee kan richting worden gegeven aan de ondersteuning die wordt geboden bij aanmelding en houvast worden geboden om degenen met het hoogste risico alsnog meer intensieve ondersteuning te bieden.
Auteurs: Mariette Hensen, Matty de Wit
Bron: website G4-USER
Dit rapport biedt inzicht in het voortraject van zwerfjongeren die in 2010 toegang kregen tot de veldtafel jongvolwassenen.
Op basis van registratiesystemen en dossiers wordt beschreven welke hulpverleningstrajecten de jongeren hebben doorlopen voorafgaand aan hun aanmelding en worden profielen beschreven die te zijn onderscheiden in de hulpverleningstrajecten.
Auteurs: Matty de Wit, Menno Segeren, Gwen van Husen, Niek Fransen
Bron: website G4-USER
In welke Amsterdamse gebieden en voor welke leefdomeinen gaat het minder goed met de inwoners? Uit welke leefdomeinen kan een gebied juist kracht putten? Om een bijdrage te leveren aan het antwoord op deze vragen heeft de GGD, vanuit haar taak om inzicht te geven in de gezondheidssituatie van de bevolking, een nieuw instrument ontwikkeld. Hiermee brengen we verschillende leefdomeinen in kaart die samenhangen met de gezondheid van (met name) de volwassen inwoners in de gebieden van Amsterdam. Waar zien we sterke en zwakke punten?
Gebiedsgericht werken vraagt om gebiedscijfers
In het sociaal domein hebben we te maken met complexe, sociaaleconomische, somatische en psychosociale problematiek. In Amsterdam is gebiedsgericht werken in het sociaal domein geintroduceerd, bijvoorbeeld voor de wijkzorg en de inrichting van de basisvoorzieningen. Met het gebiedsgericht werken neemt de behoefte aan gebiedsgerichte informatie over een brede range aan leefdomeinen toe ter ondersteuning van de verschillende partijen die samenwerken in een gebied. Betrouwbare informatie is nodig om sturing te geven aan beleid en uitvoering.
Voor het in beeld brengen van de 22 Amsterdamse gebieden hebben wij, in de geest van de Zelfredzaamheidmatrix (ZRM)1, 11 leefdomeinen gedefinieerd:
1. Financiën
2. Werk en Opleiding
3. Huisvesting
4. Huiselijk Geweld
5. Geestelijke Gezondheid
6. Lichamelijke Gezondheid
7. Middelengebruik
8. Leefbaarheid
9. Sociaal Netwerk
10. Maatschappelijke Participatie
11. Criminaliteit en Veiligheid
Auteurs: Claudia Verhagen en Marcel Buster
Bron: website G4-USER
Er zijn verschillende signalen dat het aantal daklozen toeneemt. In dit onderzoek worden ervaringen uit het veld gecombineerd met recente cijfers om inzicht te bieden in de ontwikkeling van het aantal daklozen in de vier grote steden, mogelijke oorzaken en oplossingsrichtingen.
Auteurs: Matty de Wit, Marcel Buster, Tim Oosterveer, Eva Mandos, Tamara van Batenburg, Maaike Dujardin, Regina van der Meer, Maartje Keetman, Nasra Karamali, Marjolein Donker, Lisette Plantinga-Muis, Sandra Schuitemaker
Bron: website G4-USER
Vroegsignalering heeft in Amsterdam en Rotterdam volop de aandacht van de geraadpleegde woningcorporaties. Deze woningcorporaties voeren tegenwoordig een actief incasso uit. De inzet is bij alle corporaties om zo vroeg mogelijk bij een huurachterstand met de huurder afspraken te maken over het in lopen van de achterstand. Dit gebeurt vanuit de ervaring dat snelle actie meer mogelijkheden biedt om een huisuitzetting te voorkomen. Voor de corporaties heeft dit ook (financiële) voordelen.
Auteurs: Dorieke Wewerinke en Linda van den Dries
Projectleider: Judith Wolf
In de 4 grote steden (G4) worden jaarlijks gemiddeld 70 overleden personen gevonden in een woning, die tenminste twee weken onopgemerkt zijn gebleven. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn de cijfers ongeveer gelijk. Alleen Utrecht telt er minder. Gecorrigeerd voor verschillen in leeftijd en geslacht, en beperkt tot de alleenwonenden, komt het in de drie grootste steden bijna twee keer vaker voor dan in Utrecht.
Eerder onderzoek
Uit eerder onderzoek in 2013 van de GGD Amsterdam bleek al dat onopgemerkte doden vaker voorkomen in Amsterdam dan in de randgemeenten. Dit bleek deels verklaarbaar door het hogere aantal alleenwonenden in de grote stad. Daarnaast werd de hogere mate van Openbare Geestelijke Gezondheidszorg-problematiek (OGGZ) in Amsterdam en verschillen in bouwstijl tussen Amsterdam en de randgemeenten als verklaring aangedragen. Daaruit volgde de vraag of de situatie in Amsterdam vergelijkbaar is met de situatie in andere grote steden.
Dit blijkt nu inderdaad het geval voor de gemeenten Den Haag en Rotterdam. Mogelijk is het lagere aantal in Utrecht gerelateerd aan de mindere mate van eenzaamheid en hogere mate van participatie in deze stad. Daarnaast zou ook het type woningen een rol kunnen spelen; het percentage eengezinswoningen is in Utrecht hoger dan in de andere steden.
Risicogroep
De grootste risicogroep zijn alleenwonende mannen. Zij kampen vaker met problematisch alcohol- en drugsgebruik en vervuiling. Ook suïcides komen in Nederland tweemaal vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Opvallend is dat het relatief weinig voorkomt bij de alleroudste groep. Van de overleden alleenwonenden die jonger zijn dan 70 jaar blijft 3% tenminste 2 weken in de woning liggen, terwijl dit bij de ouderen voor 0,5% geldt. Kennelijk heeft deze oudste groep vaker een functionerend formeel of informeel zorgnetwerk.
Bij ongeveer de helft is er sprake van omstandigheden die duiden op (langdurige) psychiatrische- of verslavingsproblemen of vervuiling. Vaak is dit in combinatie met een, al dan niet zelfverkozen, sociaal isolement. Het lijkt een fenomeen dat in zekere mate inherent is aan het leven in de grote stad. Toch kunnen deze sterfgevallen ook worden beschouwd als een signaal voor burgers en professionals om op elkaar te letten. Bijvoorbeeld door de buren, nog bij leven, te ondersteunen of om een melding te maken van de zorgen bij een sociaal meldpunt of het meldpunt zorg en overlast.
Auteurs: Marcel Buster, Natalie Runtuwene, Karen van den Hondel, Addi van Bergen, Renske Gilissen
Bron: website G4-USER