Artikel

De open samenleving en haar bondgenoten, Machiavellilezing 14 februari 2024

14 februari 2024

Inleiding

Dames en heren, goedemiddag,

Het is een eer om hier te mogen spreken over ‘besturen in tijden van polarisatie.’ Een mooi thema maar het klinkt ook een beetje zorgelijk. Het klinkt niet als ‘besturen op een mooie zomer-namiddag’. Het bestuur van Stichting Machiavelli– maar misschien vergis ik me - lijkt niet iets zonnigs op het oog te hebben gehad.

En dan te bedenken dat in de jaren zeventig de PvdA politiek bedreef onder de noemer van ‘polarisatiestrategie’: een gerespecteerde strategie om de verschillen met de confessionelen te benadrukken en zodoende de Nederlandse politiek in een conservatief en progressief blok in te delen.

Hoewel Den Uyl in 1980 concludeerde dat de strategie was mislukt, was polarisatie als begrip niet zo beladen als het nu is.

In de meest gebruikte omschrijving is polarisatie een proces waarbij de tegenstellingen tussen groepen in de samenleving telkens scherper worden.

Wat mij betreft is een beetje polarisatie helemaal niet slecht. Sterker, meningsverschillen, conflicterende waarden, irritaties over verschillende leefstijlen, politieke tegenstellingen, boosheid, stemverheffing, een lekkere openlijke ruzie op zijn tijd, horen bij onze samenleving.

In een land waar meningen achter de voordeur blijven, waar verschillen in opvattingen en leefwijze niet publiekelijk mogen knetteren, is niet vrij, niet democratisch en uiteindelijk voor zijn inwoners daardoor ook niet veilig.
Meningsverschil en conflict hebben een belangrijke democratische functie. Het verzet van groepen over normen en opvattingen van anderen en de strijd die daarop volgt, leidt dikwijls tot emancipatie en nieuw maatschappelijk bewustzijn. Verzet tegen machthebbers – tegen democratisch bestuur - is wezenlijk, ook, of juist wanneer dat tot ongemak leidt voor de status quo.

Bovendien kunnen we tegen een stootje. Het idee dat Nederland een breekbaar en teer vaasje zou zijn is onzin en bovendien door het handelen van de bedenker zelf – onze demissionaire premier -, keer op keer gelogenstraft: hoeveel vaasjes heeft hij inmiddels niet laten vallen en Nederland is er gewoon nog.

Tegelijk begrijp ik ook de bezorgdheid die doorklinkt in het thema van vandaag. Een medewerker van mij schreef mij n.a.v. 7 oktober en de nationale verkiezingen een brief die mij aangreep. En ik citeer: ‘voor joodse en islamitische Amsterdammers, maar bijvoorbeeld ook de LHBTI-gemeenschap is polarisatie geen theoretische exercitie. Het is rauw en dof. Het leidt tot angst, onzekerheid en uitsluiting. Het leidt tot discriminatie op de arbeidsmarkt, het verstoppen van keppeltjes op straat of de vernieling van regenboogvlaggen op balkons. In die gevallen is aan polarisatie niets romantisch.’ Einde citaat.

Wat zij beschrijft is niet polarisatie als een tegenstelling van opvattingen en ideeën of van ideologische blokken maar als een heel herkenbaar en actueel proces van vernedering, uitsluiting en discriminatie.

Zij beschrijft hoe mensen vanwege hun identiteit en afkomst apart worden gezet en geïntimideerd. Zij beschrijft polarisatie op de wijze van oud-professor Kees Schuyt in een heel recent interview in HP de Tijd’. Hij zegt: ‘er wordt eindeloos gegeneraliseerd, politieke opponenten worden meteen tot “vijanden” verklaard. Men gaat tegen elkaar schelden in het parlement, zondebokken worden gezocht en gevonden, en men doet veel aan pars pro toto: een deel van de bevolking wordt voor het geheel genomen. “Ik spreek namens het volk” wordt er dan bijvoorbeeld gezegd, ook al is de aanhang 15 of 20 procent.’(Einde citaat)

Dit - wat mijn medewerker en Kees Schuyt’ beschrijven - is inderdaad een heel zorgelijke ontwikkeling. Het wijst wat mij betreft op de dreigende terugkeer naar ‘een tribale samenleving’, een begrip dat ik ontleen aan de filosoof Karl Popper en dat hij plaatste tegenover zijn ideaal van ‘de open samenleving’.

(Ik zou eerst een paar opmerkingen willen maken over de na-oorlogse geschiedenis van de open samenleving, daarna beschrijf ik de herleving van tribalisme zoals ik die zie. Ik eindig met een pleidooi voor besturen met het oog op het behoud en het versterken van de open samenleving, en wat dat van bestuurders en politici verlangt.)

‘De open samenleving en haar vijanden’ is het hoofdwerk van Karl Popper. Het verscheen meteen na de Tweede Wereldoorlog en is daar ten dele ook een reactie op, of de verwerking ervan.

Het is een beargumenteerd pleidooi voor parlementaire democratie en gelijkheid voor de wet, voor de rechtstaat, voor leidende rechtsbeginselen en voor kennis, feiten en ratio als kernbegrippen in elk democratisch debat. Popper baseerde zijn idee van een open samenleving namelijk op zijn wetenschapsfilosofie, die stelt dat wetenschappelijke beweringen falsifieerbaar moeten zijn. Door een proces van stellingen en falsificaties verbetert onze kennis, maar tot een absolute waarheid komen we niet. Zo is het ook met de open samenleving. Onze toekomst ligt open, dat geeft ons de mogelijkheid maar ook de plicht om vooruitgang in onze samenleving mogelijk te maken. En Popper liet er geen misverstand over bestaan welke route gekozen moest worden. Hij schreef dat er maar 1 weg open ligt voor de mensen en dat is – en ik citeer: ‘[…] de weg die leidt naar de open samenleving. We moeten de confrontatie aangaan met het onbekende, het onzekere en het onveilige, en wat wij aan rede bezitten zoveel mogelijk gebruiken om zo goed als we kunnen plannen te maken voor veiligheid en vrijheid.’

Na de gigantische veldslagen van de Wereldoorlogen en de onbevattelijke Holocaust door de nazi’s zijn in Europa en in Nederland - bewust of onbewust - de ideeën van Popper omarmd. Het idee van de open en tolerante samenleving, haar democratische en rechtstatelijke instituties, gebaseerd op internationaal recht en internationale verdragen, was decennialang onomstreden. Die consensus heeft ons welvaart, veiligheid en vrede gebracht, maar staat wat mij betreft onder druk.

Als een adept van Popper heb ik eigenlijk altijd gedacht dat de open samenleving de enige en onvermijdelijke weg was. Ook als er bijvoorbeeld door aanslagen en oorlogen, een opleving was of is van nationalisme. Als de roep om de grenzen te sluiten of ons los te maken van allerlei internationale verdragen luid klonk of als er een opleving was van vreemdelingenhaat en zondebokdenken, heb ik lang gedacht dat dit enkel een bocht in de weg was. Dat het slechts opflakkeringen waren van oudere sentimenten.

Inmiddels vraag ik af of het ideaal van de open samenleving zoals dat na 1945 in de westerse democratieën post vatte en dominant werd, niet een relatief korte en a-typische historische periode is geweest – sterk gevoed door de schok van de tweede wereldoorlog – en we nu getuige zijn van de terugkeer van de gesloten of tribale samenleving die een veel langere historie kent.

Een van de belangrijkste aanwijzingen van tribalisme is wat mij betreft het vijanddenken, dat zo treffend door mijn medewerker werd beschreven.

In zijn inleiding bij de Nederlandse uitgave vertelt Arjen Fortuin een aardige anekdote over het ontstaan van de titel.

De uitgever had Popper voorgesteld om het werk de titel De open samenleving en haar tegenstanders te geven, waarop de auteur reageerde per telegram. Daarin stond: ‘Vind vijanden beter.’ Het onderscheid tussen ‘tegenstanders’ en ‘vijanden’ raakt namelijk aan de kern van de open samenleving.

Tegenstanders zien we bijvoorbeeld in de sport. Twee teams bestrijden elkaar op het scherpst van de snede, maar ze spelen binnen de regels van hetzelfde spel en respecteren de beslissingen van de scheidsrechter. Ze geven elkaar voor en na de wedstrijd een hand, of nog mooier, in bijvoorbeeld het judo maken de tegenstanders een buiging naar elkaar.

Tijden internationale toernooien geven Oekraïense sporters Russische sporters geen hand meer, sinds Poetin Oekraïne binnenviel. Toen een 16-jarige tennisster dit laatst vergat en een Russin na de wedstrijd een boks gaf kreeg zij de woede van haar hele land over zich heen. Zij was vergeten dat door de oorlog de tegenstander een vijand was geworden.

In vijandschap sneuvelen de regels al snel. Vijanden bestrijden elkaar voor een doel dat de middelen heiligt (het Vaderland, God, de Partij, klasse, of in het ergste geval, etniciteit). De wereld heeft gepoogd ook vijanden aan regels te binden met verdragen over mensenrechten, oorlogsrecht en humanitair recht. Maar we zien dat deze regels in de meeste gewapende conflicten worden geschonden.

Een vreedzaam democratisch debat – of zo u wilt polarisatie – van tegenstanders richt zich altijd op elkaars opvattingen en ideeën. Het kent decorum en stijl, omdat niet uitsluiting en vernedering het doel zijn, maar vooruitgang en verbetering van de samenleving.

Vijanddenken is sterk aanwezig in het publieke en politieke debat. Tegenstanders worden beschreven als een ‘bedreiging’ van de maatschappelijke orde, in plaats van opvattingen worden integriteit en intentie in twijfel getrokken en al te vaak worden mensen gediskwalificeerd op persoonskenmerken, op etniciteit, kleur of religie. Het debat neemt daarmee de vorm aan van een stammenstrijd en dus van tribalisme: van de eigen stam mag niets in twijfel worden getrokken en alles buiten de eigen stam is de vijand. Dit gebeurt bijvoorbeeld als moslims als groep worden beledigd, vernederd en gelijkgesteld worden met terreurgroepen en extremisten. Eigenlijk wordt dan gezegd dat moslims er niet mogen zijn. Datzelfde effect heeft het ontkennen van de Holocaust, het bagatelliseren van ons slavernijverleden en de miskenning van lhbti-rechten en vrouwenrechten.

Volgens Popper kennen tribale samenlevingen – naast het vijanddenken – een aantal andere kenmerken. Bijvoorbeeld irrationele waarheden en taboes. Deze zijn zo heilig, zo diep geworteld dat ze niet gefalsifieerd mogen worden, niet beredeneerd terzijde kunnen worden geschoven. Onmiskenbaar zien we wij dit terug in de opkomst van complottheorieën, de weerzin tegen wetenschap, tegen onafhankelijke journalistiek.

In een tribale samenleving wordt invloed van buitenaf geweerd. Het ideaal is om zelfvoorzienend te zijn en niet afhankelijk te zijn van andere landen. Daarbij horen bijvoorbeeld hermetisch afgesloten grenzen, grote afkeer van internationale mensenrechten- en handelsverdragen enz.

Volgens Popper beschouwt een tribale samenleving zichzelf als een organisch geheel. Daarom bestaat er weerzin tegen egalitaristische, democratische en individualistische principes: niet de gelijkheid van mensen voor de wet en het recht heerst, maar de verschillen met de ander. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in de sterke neiging om tegenstellingen, vaak valse tegenstellingen te vinden en deze sterk aan te zetten. Laat ik er een paar actuele noemen: Randstad tegenover de rest van het land, elite tegenover het volk. Zogenaamde ‘echte Nederlanders’ tegenover hen die zich eerste nog maar moeten bewijzen, invechten, of nog erger, hier helemaal niet zouden horen.

Een van de belangrijkste, en hier uit voortvloeiende kenmerken van tribalisme is het ‘volksdenken’. Er is 1 ‘tribe’, 1 volk, 1 sterke leider die uitdrukking geeft aan de volkwil. Na de verkiezingen hebben we dit vaak horen uitspreken door Geert Wilders en andere PVV’ers. Daarmee wordt niet alleen miskend dat wij een parlementaire democratie van minderheden zijn waarin er geen absolute meerderheid bestaat, er dus compromissen zijn en er geen volkswil is. Bovendien worden degenen die een andere mening zijn toegedaan buiten het volk geplaatst en tot vijanden gemaakt. Zeker als dit van politieke leiders komt is dit verontrustend.

Vanochtend verwees Geert Wilders in het informatiedebat naar Karl Poppers paradox van tolerantie in een nogal opzichtige poging om zijn eigen intolerantie goed te praten. Popper schreef, en ik citeer: ‘ongelimiteerde tolerantie leidt tot het verdwijnen van tolerantie’. Popper schreef dit echter om de open samenleving, gelijkberechtiging, democratie en rechtstaat te beschermen tegen degenen die terug willen naar tribalisme. Het is cynisch als Popper wordt gebruikt om juist de tribale samenleving te bepleiten.

Mocht ik nog niet duidelijk genoeg zijn geweest. Tribalisme, met zijn kenmerken van vijandsdenken, het vergroten van tegenstellingen, het opleggen van de volkwil en geslotenheid beschouw ik als een serieuze bedreiging voor onze prachtige moderne samenleving.

En ik denk ook niet langer dat het slechts een bocht is in de weg naar de open samenleving. Ik denk dat het een verkeerde afslag is die wij kunnen nemen.

In een mooie recente lezing zegt NAVO-admiraal (en eerdere spreker bij deze Machiavelli-lezing) Rob Bauer: ‘van een tijdperk waarin alles planbaar, voorspelbaar, controleerbaar en gericht op efficiëntie was, gaan we naar een tijdperk waarin alles op elk moment kan gebeuren. Een tijdperk waarin we het onverwachte moeten verwachten.’

Nu laat ik zijn pleidooi voor oorlogstransformatie van de NAVO even bij hem maar ik deel in zijn analyse. En ook in de vaststelling dat juist de waarden die ons sinds de tweede wereldoorlog het meest dierbaar zijn op de tocht staan: democratie, rechtstatelijkheid, vrijheid, individualiteit.

En ik denk ook dat het klopt dat juist in een periode van grote onzekerheid en onvoorspelbaarheid tribalisme aan populariteit wint: er is een begrijpelijke neiging om te zoeken naar bevestiging en geborgenheid bij de eigen groep, de eigen stam.

De vraag die wat mij betreft voorligt is hoe je bestuurt bij opkomend en snel populair wordend tribalisme en de dreigende ondermijning van de open samenleving.

Bij een conferentie over vertrouwen in de overheid die de gemeente Amsterdam vorige week belegde haalde de filosoof Max Februari ook Rob Bouwer aan. En hij stelde dat bij toenemende onzekerheid, bij de neiging om naar binnen gekeerd te raken en mensen uit te sluiten, rechtsbeginselen telkens belangrijker worden. Het zijn ook de dragende beginselen van de open samenleving: gelijkheid, rechtszekerheid, zorgvuldigheid, legaliteit, redelijkheid, billijkheid enz. enz.

Ik merk dat ik in mijn bestuurlijke handelen een telkens grotere nadruk ga leggen op de wijze waarop ik die beginselen naleef. Dat doe ik niet omdat ik zo vroom ben maar omdat ze een belangrijke bescherming zijn tegen willekeur en ze de noodzakelijke hygiëne aanbrengen in bestuurlijk verkeer dat ruwer wordt. Of zoals in het hoofdredactioneel commentaar van NRC werd opgemerkt nadat de Minister van Justitie vorige week het demonstratierecht aan banden wilde leggen: ‘als het moederdepartement van de rechtsstaat gaat klinken als de ingezonden brievenrubriek van de Telegraaf wordt het oppassen geblazen.’

Een tweede belangrijk element is wat mij betreft de waardering voor tegenstanders en critici. Het Amsterdamse bestuur ligt net als de rijksoverheid onder vuur vanwege onverschilligheid, traagheid in besluitvorming en eindeloze procedures, vanwege bureaucratische inertie. Dat is ook terecht en juist nu, nu vaak terechte woede over onrechtvaardig en onrechtmatig overheidshandelen de vorm van tribalisme kan aannemen, komt het er op aan om boze burgers en activisten ruimte en respect te geven. Dit betekent bijvoorbeeld de ruimte voor demonstraties en protest niet verkleinen maar beschermen, geweldloze (zeg ik met nadruk) activisten niet veroordelen of kleineren maar waarderen voor hun maatschappelijke engagement.

In een atmosfeer waarin politieke en bestuurlijke discussies vaak de vorm aannemen van ad hominems en persoonlijke veroordelingen verdienen – als derde element – onafhankelijke denkers, eenlingen die tegen de stroom van de tijd durven roeien – alle bestuurlijke steun. En dat geldt ook voor bestuurders die de toorn riskeren van boven hen gestelden maar vasthouden aan principes. Zoals mijn collega, de verdiende winnaar van de Machiavelliprijs, burgemeester Velema van Westerwolde. Graag feliciteer ik hem. En dan wil ik ook Erik van der Burg noemen, die in de afgelopen maanden een bovenmenselijke democratische hartstocht heeft laten zien.

En hiermee wil ik ook maar even gezegd hebben dat - ondanks dat mijn verhaal ook een sombere ondertoon heeft - ik ervan overtuigd ben dat ons land barst van de bondgenoten van de open samenleving.

Talloze, vaak jonge ondernemers die met nieuwe ideeën, nieuwe technieken voor toekomstbestendige willen welvaart zorgen. Buurtbewoners die zich groeperen en inzetten tegen armoede en voor bestaanszekerheid. Al die mensen die op scholen, bij de politie, in de ziekenhuizen met bescheiden inkomens zich inzetten voor de gezondheid en het welzijn van anderen. De wetenschappers en journalisten die zich met hand en tand verzetten tegen de samenzweringstheorieën en het ultraconservatisme dat de kop op steekt en gepaard gaat met racisme, antisemitisme, moslimhaat, homohaat en vrouwenhaat. Ik ben er bijvoorbeeld trots op dat er in Amsterdam op dit moment 80 Russische journalisten in vrijheid hun werk kunnen doen. Dat is op een maatschappelijk initiatief van Derk Sauer en zijn collega’s bij de Moscow Times: het zijn bij uitstek moedige bondgenoten van de open samenleving.

Bondgenoten zijn er genoeg. Maar juist omdat zij eigenzinnig zijn lijken het soms in de minderheid. Ze kunnen knel zitten tussen verschillende vijandige kampen die geharnast in de strijd zitten en meningsverschil als verraad zien. Daarom is besturen tegen het tribalisme en voor de open samenleving meer dan rechtstatelijk zijn, meer dan luisteren.

Als polarisatie lelijk wordt kan er bij bestuurders de neiging zijn om te sussen of verschillen met een wollen deken toe te dekken. Bestuurders kunnen de neiging hebben om zich niet uit te spreken, of ergens in het veilige midden de wacht te houden. Uit angst om weggezet te worden als iemand die de zogenaamde wil van het volk negeert. Of ervan beschuldigd te worden partij te kiezen.

Maar we moeten wel degelijk een partij kiezen.

Partij voor de open samenleving, tegen het tribalisme.

De bondgenoten van die open samenleving helpen en zorgen dat nieuwe ideeën een kans krijgen. Nieuwsgierig zijn en zorgen dat uit alle hoeken van de samenleving de toegang tot de macht openligt.

Dit vereist tot slot ook democratisch leiderschap, gebaseerd op het idee dat de plek van de macht tijdelijk is. Met bescheidenheid – zo mogelijk - maar ook met principiële vasthoudendheid. Dat betekent pal staan voor het vrije debat. Ook de naamgever van deze lezing, Machiavelli, kwam op voor vrije meningsuiting. Hij schreef:

“Hoe het ook zij, ik vind en zal altijd blijven vinden dat het nooit verkeerd is om een opvatting te beargumenteren, zolang het gezags- of geweldsargument daarbij terzijde wordt gelaten.” Einde citaat.

Juist als we het vrije debat beschermen moeten we ons ook uitspreken.

Zo spreek ik me uit tegen de Hamasleus ‘From the river tot he sea’ en spreek ik me uit tegen het gebruik van de racistische karikatuur Zwarte Piet. Ik spreek me krachtig uit tegen de boodschappen die daarmee worden uitgedragen, maar ik ben tegen strafbaarstelling van die uitlatingen. Van het strafrecht moeten we niet te hoge verwachtingen koesteren als het gaat om het gedrag van mensen. En nog belangrijker vrijheden inperken om de open samenleving te beschermen is alleen in uiterste noodzaak verdedigbaar. Anders gaat de overheid lijken op die Amerikaanse legerofficier die tijdens de Vietnamoorlog zei: ‘Om het dorp te redden moesten we het vernietigen.’

Dames en heren,

Karl Popper roept ons op om als mensheid ons eigen lot in handen te nemen. De geschiedenis belooft ons geen vooruitgang, die moeten wij zelf creëren. Door de weg op te gaan van de open samenleving. Die weg zijn we na de Tweede Wereldoorlog ook op gegaan. Weg uit het totalitarisme, uit het tribalisme. Lang was die weg vanzelfsprekend, maar nu lijkt de naald van ons kompas roestig geworden.

Tijd dus om een nieuwe weg naar de open samenleving aan te leggen.

Besturen in deze tijden betekent dan bondgenoten verzamelen die die weg verbreden.

De weg zal wel niet zonder hobbels zijn, als we maar zorgen dat hij, anders dan een breekbaar vaasje, sterk als graniet is.

Dank voor uw aandacht.

Aanvullende informatie