Article

Preek van de leek 2019

10 november 2019

Toen ik bedacht met u te praten over het bijbelboek Exodus, had ik ook de Tien Geboden kunnen kiezen. Die had ik vanaf de kansel nog eens streng aan u kunnen voorlezen en dan had u geweten wat er van u wordt verwacht. Niet stelen. Niet echtbreken. Duidelijke richtlijnen voor het leven.

Maar Exodus gaat niet alleen over Mozes en de wet die hij van bovenaf krijgt aangereikt op twee stenen tafelen; het gaat over het volk en zijn instemming met de hele gang van zaken.

Jawel, het bliksemt op de berg, er is bazuingeschal en God daalt neer in rook: dat is allemaal heel gewichtig en indrukwekkend, maar uiteindelijk is het voornaamste toch dat er een verbond tot stand komt tussen de wetgever en het volk. In de passages die ik heb uitgekozen reageren de Israëlieten verheugd op de komst van de Tien Geboden eraan komen. Deze worden hen niet tegen hun wil opgelegd of afgedwongen. Zij kiezen ervoor, er bestaat op dat moment een gedeeld besef van rechtvaardigheid dat nodig is om samen te leven.

Ik wil stil staan bij het fundamentele begrip rechtvaardigheid. Dat raakt namelijk gemakkelijk uit zicht in de drukte van alledag. Concrete regelingen over actuele thema’s eisen de aandacht op, verordeningen wetten, beschikkingen en besluiten. Het zijn de stenen tafelen van nu: de geboden zoals ze op schrift zijn gesteld. Ik ben dagelijks druk bezig met die geboden, tot zich zo nu en dan het begrip rechtvaardigheid in alle hevigheid aan me opdringt.

Bijvoorbeeld, als een Amsterdams meisje mij vertelt dat ze wordt verhandeld en verkracht en geen plek heeft om naar toe te gaan. Als een eigenzinnige moskeebestuurder wordt bedreigd en zich onveilig voelt. Of als Pegida haar vrije demonstratierecht opeist en aan de bevolking foto’s van hangingen op grote schermen wil laten zien. En als de boeren aankondigen met 100en trekkers door het historische centrum te willen denderen. Het zijn heel verschillende momenten waarop je afvraagt  ‘van wie is de wet eigenlijk?’ Wanneer leg je als bestuurder de wet met vaste hand op en wanneer zoek je naar een gedeelde opvatting van wat rechtvaardig is? Als de trekkers de grachten op rijden en zich niet kunnen laten tegenhouden: dan moet je jezelf ook de vraag stellen tot hoever de macht reikt.

Het zijn geen originele vragen, maar je moet ze steeds opnieuw aan jezelf voorhouden. Ze dwingen je tot bescheidenheid. Een bestuurder is misschien met macht bekleed, deze is alleen van betekenis als de bevolking er rechtvaardigheid in herkent. Staar je niet blind op degenen die in de overheidsgebouwen zetelen, laat de Zuid-Afrikaanse schrijver Coetzee een personage zeggen (citaat): ‘Die krankzinnige mannen in het Witte Huis zijn maar een flits in de geschiedenis. Ze verdwijnen vanzelf en alles wordt weer zoals het was.’ Coetzee spreekt van ‘de geest van de gerechtigheid’.

Ik wil het iets anders zeggen. Er loopt een onderstroom van rechtvaardigheid door de geschiedenis, die losstaat van de persoon en de politieke kleur van de mensen in het Witte Huis of in het Amsterdamse stadhuis, en die ons terugvoert naar de oorsprong van het recht.

Er zijn momenten waarop het dagelijkse handelen van elke bestuurder gemakkelijk meedeint op die onderstroom van rechtvaardigheid. Als ik op 4 mei de stille tocht leid, dan voel ik deze, net als een diepe verbondenheid met de bevolking om mij heen. Dat is altijd een aangrijpende ervaring. Maar op andere momenten vraag ik me af of het besef van rechtvaardigheid nog wel door iedereen in de stad wordt gedeeld.

Van wie is de wet? Van wie is de stad? En wie is in een stad met zoveel toeristen en bezoekers eigenlijk het volk?

Daarvoor keer ik kort terug naar Exodus, waar het volk enthousiast instemt met de invoering van de wet. De Israëlieten bivakkeren veertig jaar in de woestijn: ze zijn ontsnapt aan onderdrukking door de Farao en gaan op weg naar het Beloofde Land. Tijdens de pauze van veertig jaar in de woestijn sluiten ze een verbond met God en krijgen ze de Tien Geboden aangereikt.

Je kan zeggen dat Exodus een verhaal is over staatsvorming: na een lange tijd van slavernij en een kort nomadisch bestaan vestigt een volk zich in een land en onderwerpt zich aan de wet.

Voor het zwervende volk is het veertigjarige verblijf in de woestijn een mooie gelegenheid om eens vooruit te kijken en te bedenken hoe de wet en de staat er straks uit moeten zien. Dit doet denken aan wat de politiek filosoof John Rawls ooit beschreef als ‘de Oorspronkelijke Positie’. Dat is de positie waarin mensen nog niet weten hoe hun toekomst er uit zal zien  - eigenlijk verblijven ze nog in de woestijn – en formuleren zij basisprincipes van rechtvaardigheid. Omdat ze hun toekomst niet kennen, nog niet weten welke belangen zij moeten verdedigen, kiezen ze rechtvaardigheidsprincipes die voor iedereen aanvaardbaar zijn.

De Tien Geboden zijn zo tot stand gekomen. Het volk weet nog niet waar het aan toe zal zijn, maar het stemt wel alvast in met de wet. Die instemming komt er alleen omdat de Tien Geboden, net als de rechtvaardigheidsprincipes van Rawls, ‘fair’ zijn. Het zijn geen willekeurige regels, ze sluiten aan bij de onderstroom van rechtvaardigheid die onder ons dagelijkse leven en onder de actualiteit door loopt. Ze hebben morele overtuigingskracht omdat ze voor iedereen op dezelfde manier gelden. Door zich met enthousiasme onder gezag van deze geboden te stellen, door ermee in te stemmen, bevrijdt en emancipeert het volk zich.

Als je in onze tijd een toekomstvisioen zou hebben van Amsterdam als een Beloofde Stad, een tikkie brutaal afgeleid van het Beloofde Land. Dan gaat dat – denk ik - om instemming met het gezag van de wet. Geen naïef visioen van een stad zonder misdaad of angst, een gemeenschap zonder therapeuten en met alleen maar witte jonge poesjes, zoals Nick Cave de vrome stad beschrijft in zijn liedje ‘God is in the House’ (dat Roosmarijn Luyten net zong). Het ideaal is geen paradijs, maar een bezield verbond van volk en regelgever: de bevolking stemt in met de regels waaraan ze zich gehouden weet. De stad zorgt niet voor deze verbinding, ze is het resultaat ervan. Ze bestaat bij gratie van een gedeeld besef van rechtvaardigheid. Amsterdam leeft doordat de Amsterdammers met elkaar een hechte rechtsgemeenschap vormen.

In de woestijn hebben Mozes en zijn volk allerlei rituelen ter beschikking om te zorgen dat nieuwe generaties weer net zo enthousiast raken over het verbond als de oude. En daar valt van te leren. Om de instemming met de geboden te vernieuwen stopten de Israëlieten de wet in een kist en droegen die aan draagstokken rond. Het is een ritueel dat verbondenheid schept. En misschien willen wij niet rondsjouwen met de wet in een kist, maar ontmoetingen regelen, gezamenlijke sportdagen, feestdagen, herdenkingen. Niet alleen 4 mei herdenken maar daarnaast ook de dagen die voor nieuwkomers dierbaar zijn.

Als bestuurder moet je de wet streng handhaven anders wordt het verbond tussen volk en het gezag van de wet fragiel. Maar je moet ook zorgen voor een zacht verbond. Gesprekken voeren. Mensen het woord geven die het zelf moeilijk nemen. Troosten als mensen los zijn van de stad. Alleen dan kunnen nieuwe generaties zich verbonden voelen. Alleen dan ervaren zij de onderstroom van rechtvaardigheid, dwars door de soms akelige actualiteit heen.

In de kunstcollectie van de stad Amsterdam zit een kunstwerk van Brian Elstak, ‘M54’, waarin hij verhalen heeft verzameld van passagiers uit metro 54. Zo’n alledaags gesprek zou je ook met de stad kunnen voeren over de wet, om te zorgen dat burgers zich niet alleen beschermd voelen door het recht, maar zich er ook verantwoordelijk voor voelen. Er hun zelfrespect aan ontlenen. En dat moet gelden voor de Amsterdammers in deze kerk tussen Singel en Herengracht, de Amsterdammers buiten de grachten en de Ring. Juist in die wijken, ver van de fora van de macht waar mensen meer dan elders worstelen met armoede, met grote sociale problemen en discriminatie, kan het gesprek over de wet verstommen, wat wil zeggen dat het verbond verbreekt. Dat de loyaliteit met de rechtsgemeenschap verdwijnt, uit teleurstelling of frustratie.

Als het waar is dat de stad het resultaat is van verbinding, dan is dit zwijgen in de kwetsbaarste wijken, een gevaarlijke ontwikkeling. Om aangesloten te kunnen zijn op de onderstroom van rechtvaardigheid, daaraan ook houvast te ontlenen en niet te verdrinken in soms hardvochtige actualiteit, heeft iedereen een stem nodig in het gesprek, moet iedereen zich gehoord voelen.

Dus eindig ik zoals ik begon met het gedicht van Nijhof en herhaal ik de oproep: ‘wees hier aanwezig’. Wees een reisgenoot. Verbindt u zich met de rechtvaardigheid die ook onder deze stad doorstroomt. Wees onze stad, wees de verbinding die deze stad mogelijk maakt. Wees hier aanwezig.

Amen

Additional info