Hoofdconclusie
De participatieparagraaf maakt standaard onderdeel uit van college- en dagelijks bestuur- (hierna DB) voordrachten, maar biedt zelden helder inzicht in de daadwerkelijke participatie. De participatieparagraaf heeft een duidelijke vaste plek gekregen in collegevoordrachten. Bij DB-voordrachten is dit minder nadrukkelijk zichtbaar, maar ook deze hebben een vaste plek om participatie te beschrijven.
Bijna alle onderzochte voordrachten hebben betrekking op de eindfase van processen waarbij het college of het DB om een besluit wordt gevraagd over reeds voorbereid nieuw beleid, nieuwe plannen of projecten. De participatieparagrafen hebben daardoor vooral het karakter van verantwoording achteraf. De informatie in deze paragrafen laat nog veel te wensen over. Als er sprake is van participatie, dan blijkt nauwelijks wat er precies aan participatie is gedaan. Het is vaak onduidelijk welk doel met participatie bereikt moest worden. Ook wordt zelden duidelijk welke ruimte er beschikbaar was om plannen of nieuw beleid aan te passen naar aanleiding van de uitkomst van participatie of welke aanpassingen er zijn gemaakt naar aanleiding van participatie.
Het niveau van de doorlopen participatie is vaker duidelijk, het gaat veelal om inspraak. Verder is het opvallend dat lang niet altijd uit de paragrafen duidelijk wordt of er daadwerkelijk Amsterdammers betrokken zijn geweest bij de participatie. Tot slot wordt ook regelmatig aangegeven dat er geen sprake is geweest van participatie. Dit wordt echter niet of nauwelijks toegelicht.