From 2018-2022, Amsterdam has installed 10,000 m2 of smart blue-green roofs on housing association homes and privately owned homes. Extra water can be stored under the green surface on these roofs, so that the homes and their surroundings are better protected against extreme rainfall or drought and heat.
Cause
The Amsterdam Metropolitan Area is faced with the major task of making the city more climate-proof. By facilitating an innovative network of blue-green roofs, the aim is to optimize water management in the future and to reduce water and heat nuisance.
Cooperation partners
RESILIO stands for 'Resilience nEtwork of Smart Innovative Climate-adapative Rooftops' and is a collaboration between the Municipality of Amsterdam, Waternet, Polderdak, Rooftop Revolution, HvA, VU, Stadgenoot, De Key and Consolidated. The RESILIO project is funded by the Urban Innovative Actions (UAI) Program of the European Union. The UIA program offers subsidies every year for innovative pilot projects on various themes.
This toolbox for the Built Environment is the starting point if you want to get started with circular construction.
Here you will find articles, examples and reference work on circular themes in construction, such as timber construction, renovation, material passports and revenue models. The information is periodically updated, so that our level of knowledge increases with the transition to the new circular building standard.
⚠️ Attention! ⚠️
The aim of the circular toolbox is initially to involve colleagues from the City of Amsterdam in the story on circular construction. It is a work in progress and we would like to refine, supplement and adapt it to make it as easy, navigable and workable as possible.
For questions, ideas and constructive feedback, please contact:
Amsterdam heeft een Europese subsidie gekregen voor het realiseren van een ‘energiepositieve wijk’ in Buiksloterham. De Centres of Expertise Urban Technology and Urban Govervance and Social Innovation participeren in het project. In de Amsterdamse Buiksloterham komt een nieuwe wijk waar bewoners zelf duurzame energie opwekken. De verwachting is dat zij meer energie produceren dan ze zelf gebruiken. Dit overschot wordt verhandeld op een lokale energiemarkt.
De ontwikkeling van deze ‘energiepositieve’ wijk maakt onderdeel uit van hetEuropese project ATELIER (AmsTErdam and BiLbao cItizen drivEn smaRt cities). Amsterdam werkt hierin samen met de Spaanse stad Bilbao, waar een soortgelijke wijk wordt gebouwd. Ook andere steden profiteren van de ontwikkelde innovaties en technieken. Bratislava, Boedapest, Kopenhagen, Krakau, Matosinhos en Riga gaan later met de opgedane kennis en ervaring aan de slag. De gemeente Amsterdam coördineert het project, waarin dertig steden, kennisinstellingen en bedrijven uit elf landen tot 2024 met elkaar samenwerken.
De HvA is bij ATELIER betrokken als kennispartner in verschillende werkpakketten: De HvA organiseert de samenwerking met andere smart city projecten, levert een bijdrage aan het monitoren en evalueren van het project, en ondersteunt de verspreiding van de resultaten in andere Europese steden.
Energieconsument en -producent
ATELIER verbindt in de nieuwe wijk in Buiksloterham nieuwe en bestaande energiecoöperaties met elkaar. Huidige en nieuwe bewoners zijn straks niet alleen energieconsument, maar ook energieproducent. Het overschot aan energie dat ze zelf opwekken, kunnen ze opslaan en via een digitaal platform verhandelen. In de nieuwe wijk – van circa 20.000 m2 met woningen en commerciële voorzieningen - komt ook een verzamelpunt voor elektrisch deelvervoer.
Technologie, burgerparticipatie en businessmodellen
De HvA maakt voor dit project gebruik van de opgedane kennis en ervaring binnen de HvA Smart City Academy. Naast technologische oplossingen kijkt de onderzoeksgroep ook naar nieuwe vormen van burgerparticipatie, effectieve businessmodellen en de opschaling en uitrol van zo’n wijk in andere steden.
Lector Robert van den Hoed (Energie en Innovatie): “Dit project betekent een mooie kans voor de HvA om vanuit al onze onderzoeksprogramma’s onze kennis en kunde in stedelijke thema’s te bundelen en te benutten. In het project leggen we bovendien de link naar ons onderwijs. Bijvoorbeeld door studenten te laten participeren in het onderzoek. Maar ook door studiemateriaal te ontwikkelen op basis van de inzichten.”
HvA-onderwijs profiteert
Studenten van de HvA kunnen deelnemen aan het onderzoek, er wordt studiemateriaal ontwikkeld op basis van de inzichten en er komen training- en coachingtrajecten voor professionals en studenten. Lector Willem van Winden (Urban Economic Innovation): ‘We ontwikkelen strategieën voor de opschaling en replicatie van deze wijken. En zetten we training- en coachingtrajecten op voor professionals en studenten.”
City of Amsterdam (NL), City of Bilbao (SP), Tecnalia (SP), TNO (NL), Cartif (SP), De Waag Society (NL), Amsterdam University of Applied Sciences (NL), Paul Scherrer Institute (SW), Steinbeis-Europa-Zentrum (GE), City of Budapest (HU), City of Matosinhos (PO), City of Riga (LT), City of Copenhagen (DK), City of Bratislava (SK), City of Krakow (PL), DEUSTOTECH (SP), Cluster Bilbao (SP), IBERDROLA (SP), TELUR (SP), EVE (SP), SPECTRAL (NL), Republica Development VOF (NL), Developer Poppies Location (NL), Amsterdam Institute for Metropolitan Solutions (NL), Waternet (NL), DNV-GL (NL), Greenchoice (NL), Civiesco (IT), Zabala Innovation Consulting (SP), Fraunhofer ITWM (GE)
"Something big is about to happen in the historic downtown. The oldest part of the city, including the 'Red Light District', will be renamed the 'Green Light District'."
In the historic city center of Amsterdam, Green Light District is going to make houses, roofs and streets more sustainable. Together with their partners, including the Municipality of Amsterdam, and the residents of the old city centre, they are working on this transition and support initiatives that contribute to this. A sustainable and green transition in the old, densely populated and busy center of Amsterdam is a difficult task. That is precisely why this place was chosen. Because if the Red Light District can be transformed into the green heart of Amsterdam, it can be done anywhere!
In this workspace you will find research and projects by Green Light District and other organizations related to the greening of the old city center in Amsterdam.
Stop by the Green Light District Hub!
They are open by appointment on Tuesday and Thursday mornings. Email them for an appointment! Read here how they deal with Covid-19.
Het Rainproof magazine staat boordevol mooie verhalen en resultaten, tips over samenwerking en interviews met Rainproofers. Lees hoe Rainproof is begonnen en nu een standaard is in gebiedsontwikkeling, projecten en onderhoudswerkzaamheden. Over de oplossingenkaarten, netwerkaanpak, communicatiestrategie en nog veel meer...
Hitte kan leiden tot extra sterfte en zal het leven in de stad bovendien steeds vaker onaangenaam maken. Duidelijk is dat er aandacht nodig is op het sociale vlak (o.a. in de zorg), voor gebouwen (koele binnenruimtes) en voor de buitenruimte. Dit rapport richt zich op dat laatste: op het hittebestendig inrichten van de buitenruimte, omdat daar nog veel kennis ontbreekt.
Het klimaat verandert. Het wordt natter en heter. Nederland moet zich aanpassen aan het veranderende klimaat. Daarom staan de gemeenten voor de uitdaging om er vanaf 2020 voor te zorgen dat een (her)inrichting van een straat of wijk klimaatbestendig is.
Voor wateroverlast en waterveiligheid weten we ongeveer hoe dat moet. Voor hitte is eigenlijk nog niet duidelijk wat er moet gebeuren. En dat is zorgelijk, want hitte kan grote problemen geven. Hitte kan leiden tot extra sterfte en zal het leven in de stad bovendien steeds vaker onaangenaam maken. Duidelijk is dat er aandacht nodig is op het sociale vlak (o.a. in de zorg), voor gebouwen (koele binnenruimtes) en voor de buitenruimte. Dit rapport richt zich op dat laatste: op het hittebestendig inrichten van de buitenruimte, omdat daar nog veel kennis ontbreekt.
Stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, projectontwikkelaars, waterbeheerders en andere professionals bij gemeenten weten vaak niet welke eisen ze moeten stellen aan nieuwe hittebestendige ontwerpen van de stad, van wijken en van straten. Ze weten niet wat de gewenste hittebestendige eindsituatie van een ontwerp is en welke maatregelen nodig zijn om een hittebestendig ontwerp te realiseren. Kortom, de hitteopgave is nog onvoldoende bekend.
Daarom hebben de Hogeschool van Amsterdam, Hanzehogeschool Groningen, Wageningen Environmental Research (WENR) en Tauw een consortium gevormd met een twaalftal gemeenten en twee gemeentelijke samenwerkingsverbanden3 . Onderzoekers en professionals werkzaam bij deze gemeenten hebben de afgelopen twee jaar onderzocht hoe gemeenten inzicht kunnen krijgen in de vragen wat hun hitteopgave is en welke maatregelen en ontwerprichtlijnen effectief zijn.
In het eerste onderdeel van het onderzoek, over de hitteopgave, concluderen we dat vanuit het werkveld van ruimtelijke adaptatie de hitteopgave gezien kan worden als dat wat je moet doen om de stad en vooral de buitenruimte leefbaar en comfortabel te houden met het oog op hitte. De door ons ontwikkelde interactieve mindmap maakt zichtbaar welke problemen er door een hittebestendige buitenruimte kunnen worden voorkomen. We adviseren de hitteopgave voor een bepaald gebied te bepalen met getallen die aangeven hoe vaak hitte nu en in de toekomst zal optreden. Daarnaast adviseren wij drie soorten hittekaarten te gebruiken om inzicht in de hitteopgave te krijgen: temperatuurkaarten, hitterisicokaarten en toetsings- of maatregelenkaarten. Onze inzichten in de hitteopgave zijn voor een deel al verwerkt in de landelijke standaard voor hittekaarten.
In het onderdeel over hittemaatregelen hebben we ervoor gekozen van twee doelen uit te gaan. Het ene doel is tijdens hete periodes de gemiddelde luchttemperatuur in de stad zo laag mogelijk te houden. Dit kan het beste door meer verdamping te creëren. Over het algemeen leidt 10 procentpunt meer groen tot een verlaging van de luchttemperatuur met grofweg 0,5°C . Dat is op een hete dag natuurlijk niet veel (het verschil tussen 34,5 en 35°C), maar gemiddeld zal het overdag en ’s nachts dan toch iets koeler zijn. Het andere doel is overdag de hitte te beperken en de stad leefbaar te houden door voldoende koele plekken te creëren. Daarvoor gebruiken we de gevoelstemperatuur PET als indicator. In de schaduw is de gevoelstemperatuur 10-15°C lager dan in de zon. Schaduw creëren is dan ook de meest effectieve manier om de gevoelstemperatuur omlaag te brengen.
Deze twee doelen hebben we samengevoegd in een drietal bruikbare en toetsbare ontwerprichtlijnen die gemeenten bij het (her)inrichten van hun openbare ruimte kunnen hanteren.
Afstand tot koelte: Iedere woning moet zich voldoende dicht bij een aangename en aantrekkelijke koele verblijfsplek bevinden (voorstel: binnen 300 m).
Percentage schaduw op belangrijke looproutes en in buurten: Er is op het heetst van de dag voldoende schaduw (voorstel minimaal 40%) op belangrijke looproutes, zodat essentiële functies in de stad voor iedereen bereikbaar blijven. Ook is er op het heetst van de dag op loopgebieden in buurten voldoende schaduw (voorstel minimaal 30%), zodat de buurten aantrekkelijk blijven.
Percentage groen per buurt: Er moet zoveel groen zijn dat er verdamping kan optreden en de gemiddelde luchttemperatuur wordt beperkt (voorstel afhankelijk per wijktype).
Voor deze richtlijnen hebben we duidelijke grenzen voorgesteld. We kiezen bewust niet voor visies als doelstelling (bijvoorbeeld ‘meer groen is beter’) of voor harde normen ten aanzien van temperaturen, omdat die of te vaag zijn, of niet controleerbaar of niet haalbaar. De professionals die bij een gemeente werken, kunnen deze concrete richtlijnen gebruiken bij het beoordelen van ontwerpen. De richtlijnen geven daarbij voldoende vrijheid aan de ontwerpers om zelf te bedenken hoe iets moet worden ingericht.
Het onderzoeksconsortium hittebestendige stad is van mening dat met de voorgestelde richtlijnen de hitteopgave tot eenvoudige hanteerbare regels is teruggebracht, omdat de richtlijnen het mogelijk maken om hitte als een extra ontwerpeis bij een (her)inrichtingsproject te hanteren.
Bron: Kluck, J., Klok, L., Solcerová, A., Kleerekoper, L., Wilschut, L., Jacobs, C., Loeve, R., Daniels, E. E., & Dankers, R. (2020). De hittebestendige stad: Een koele kijk op de inrichting van de buitenruimte. https://edepot.wur.nl/522616
Handboek Circulair Renoveren voor Woningcorporaties
Interactief document waarin de verschillende fases van renoveren worden doorgelicht vanuit een circulair perspectief. Het handboek is in nauwe samenwerking met woningcorporaties tot stand gekomen, en bevat concrete handelingsperspectieven voor woningcorporaties om per fase erachter te komen hoe ze circulair te werk kunnen gaan.
Betrokken partners: onder meer c-creators, Provincie Noord Holland (opdrachtgever), TU Delft.
Auteurs: Merel Stolker Msc (C-Creators) en Anne van Stijn Msc (Technische Universiteit Delft en Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions)
Samenvatting
In hoofdstuk 1 starten we met de definitie en uitgangspunten van circulair renoveren en wordt de circulaire renovatie cyclus geïntroduceerd. De circulaire renovatie cyclus is gebaseerd op de huisvestingscyclus (die bestaat uit de activiteiten: Initiëren, voorbereiden, realiseren en gebruiken) en opgedeeld in de procesfasen van circulair renoveren. In hoofdstuk 2 zullen we ingaan op de circulaire renovatie strategie en tactiek die voorafgaat aan de activiteiten en procesfasen. In de hoofdstukken 3, 4, 5 & 6 worden de vier activiteiten met procesfasen nader toegelicht aan de hand van concrete tips en voorbeelden.
De informatie in dit handboek is een bundeling van deskresearch en interviews met woningcorporaties, industrie, overheid, en experts.
Voor wie is dit handboek?
Voor woningcorporaties en stakeholders;
Voor directie en management die visie en strategie willen ontwikkelen of hier al mee bezig zijn;
Voor adviseurs en projectleiders;
Voor uitvoerders, onderhoudsdiensten, etc;
Voor geïnteresseerden die meer willen weten over circulaire economie in het algemeen, en in het bijzonder bij woningcorporaties.
Binnen de gemeente Amsterdam is er vanuit verschillende afdelingen behoefte aan meer inzicht in de energielasten van huishoudens. Ruimte en Duurzaamheid (programma Amsterdam Klimaatneutraal), Werk, Participatie en Inkomen (Armoedebestrijding) en Wonen hebben aan OIS gevraagd hier onderzoek naar te doen. Belangrijke indicatoren in onderzoek naar energielasten zijn de maandelijkse energierekening, de energierekening als aandeel van het inkomen (de energiequote) en of er sprake is van energiearmoede. Wanneer huishoudens meer dan 10% van hun inkomen kwijt zijn aan energielasten, wordt er gesproken van energiearmoede. Om meer grip op te krijgen op deze problematiek is inzicht nodig in hoe de energielasten zich door de tijd heen ontwikkelen, en bij welke huishoudens dit tot (relatief en absoluut) hoge energielasten leidt.
Behandeld in Commissie Werk, Inkomen en Onderwijs 17 maart 2021 en 17 februari 2021
In opdracht van: Ruimte en Duurzaamheid (Amsterdam Klimaatneutraal), Werk, Participatie en Inkomen (Armoedebestrijding) en Wonen. Projectnummer: 20235 Auteru: Feiko de Grip Hester Booi
Voor gemeentes: startanalyse aardgasvrije buurten 2020
De Startanalyse presenteert de nationale kosten van vijf strategieën om zonder aardgas woningen en bedrijfsgebouwen te verwarmen. Dit rapport geeft toelichting bij de tabellen met resultaten voor elk van de ruim 13.500 buurten in Nederland.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft op verzoek van het Rijk, als uitvloeisel van afspraken aan de Klimaattafel Gebouwde Omgeving (zie paragraaf 6.1) deze Startanalyse gemaakt om gemeenten te helpen bij het vinden van een acceptabel alternatief voor het huidige verwarmen van gebouwen met aardgas. Aardgas was lange tijd een uitstekende brandstof voor cv-ketels: goedkoop, veilig betrouwbaar en gemakkelijk in het gebruik. Maar het heeft ook nadelen: de gaswinning in Groningen veroorzaakt aardbevingen en schade aan gebouwen, verbranden veroorzaakt CO2-uitstoot en broeikasproblemen, en importeren maakt Nederland afhankelijk van buitenlandse regimes die gaslevering kunnen gebruiken als politiek pressie- middel. Er zijn dus verschillende redenen om het gebruik van aardgas te beperken.
Veel regio’s in Nederland kampen met een grote verstedelijkingsdruk, vooral door de grote woningbouwopgave. Dat er snel veel woningen nodig zijn is helder. De opgave is echter breder. Een goed functionerende, aantrekkelijke en toekomstbestendige stedelijke regio vergt naast wonen ook aandacht voor werken, recreatie, bereikbaarheid, energiebesparing en -opwekking, klimaatadaptatie, natuur en landschap. In dit artikel dat oorspronkelijk verscheen in het tijdschrift Ruimte+Wonen (R+W), pleiten we ervoor om de woningbouwopgave te beschouwen als onderdeel van een bredere visie op verstedelijking. Ter illustratie werken we drie uiteenlopende verstedelijkingsvarianten uit met behulp van modelsimulaties.
Dit document moet inzicht bieden en helpen bij de positiebepaling van de gemeente Amsterdam in het maken van keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van het houtbouwdomein en de rol van de gemeente daarin. Hoe sluit houtbouw aan bij de gemeentelijke vraagstukken, waar zitten de kansen, wat zijn de obstakels.
Dit rapport verkent de toekomstige nationale kosten van waterstoflevering aan woningen en bedrijfsgebouwen. Het behandelt ook factoren die van invloed zijn op de toekomstige beschikbaarheid van waterstof voor verwarming van gebouwen, als alternatief voor aardgas.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten een Transitievisie Warmte opstellen, met behulp van een Leidraad, bestaande uit een Startanalyse en een Handreiking voor lokale analyse. De Startanalyse is een technisch-economische analyse van effecten en kosten van opties om gebouwen zonder aardgas te verwarmen. Het Klimaatakkoord noemt waterstof één van de te onderzoeken opties. Het Rijk heeft het PBL gevraagd de Startanalyse te maken met behulp van zijn rekenmodel Vesta MAIS, zodat gemeenten een transparant en openbaar instrument ter beschikking hebben voor ondersteuning van lokale besluitvorming.
Uit onderzoek naar de kosten en opbrengsten van enkele verduurzamende maatregelen die eigenaren van rijwoningen zelfstandig kunnen nemen concludeert het Planbureau voor de Leefomgeving dat woonlastenneutraliteit daarbij vaak niet haalbaar is. Voor veel huiseigenaren is afwachten op lagere investeringskosten of betere regelingen de aantrekkelijkste optie.
Dit onderzoek vergelijkt de huidige energierekening van verschillende soorten huishoudens met de energierekening na verduurzaming vermeerderd met de investeringslasten. De effecten van verschillende beleids- en financieringsinstrumenten op de woonlasten zijn voor zowel de korte als de lange termijn bekeken. Het gaat bijvoorbeeld om de bestaande terugleververgoeding voor teveel opgewekte stroom uit zonnepanelen en de mogelijk nieuwe gebouwgebonden financiering.
Innovatie in besluitvorming richting aardgasvrije wijken
De transitie naar aardgasvrije wijken staat bij gemeenten hoog op de agenda met als doel de noodzakelijke CO2 -reductie te realiseren. Het Klimaatakkoord schrijft voor dat de gebouwde omgeving in 2050 volledig aardgasvrij is. Daar is veel innovatie voor nodig op verschillende vlakken. Een transitie vereist niet alleen nieuwe technologieën, maar ook nieuwe manieren van werken, nieuwe gewoonten, rollen, investeringsmodellen en een op maat gemaakt ondersteunend instrumentarium. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) loopt het Programma Aardgasvrije Wijken, waarin 27 verschillende wijken experimenteren met nieuwe aanpakken en technieken om aardgasvrij te worden. De uitvraag voor een tweede ronde pilots is recent gestart. Ook gemeenten zijn volop aan de slag met het opstellen van Transitievisies Warmte en Wijkuitvoeringsplannen.
De G4-gemeenten, TNO en Platform31 hebben een jaar lang samengewerkt aan nieuwe kennis en inzichten over besluitvorming voor aardgasvrije wijken, met de huidige gemeentelijke praktijk als belangrijk vertrekpunt. Deze publicatie bevat de belangrijkste kennis en inzichten die uit deze samenwerking naar voren zijn gekomen:
• Een conceptueel model met bouwstenen voor besluitvorming over de stedelijke energietransitie. • Drie innovatieve regiemodellen waarmee gemeenten richting kunnen kiezen in hun benadering van de aardgasvrijtransitie. • Een uitwerking – in de vorm van ganzenborden – van de stappen die gemeenten kunnen zetten om te komen tot een Transitievisie Warmte of Wijkuitvoeringsplan. • Inzicht in de besluitvormingsprocessen bij transitiepartners. • Een overzicht van wat er – op dit moment – bekend is over de juridische verankering van de instrumenten uit het Klimaatakkoord in de Omgevingswet en over de energiewetgeving. • Inzicht in randvoorwaarden voor warmtenetten. • Een doorkijk – zogenaamde technology insights – naar de ontwikkeling van twee actuele energiealternatieven ter onderbouwing van beleidskeuzes: waterstof en warmtenetten.
Amsterdam wordt aardgasvrij. We gaan onze huizen anders verwarmen en elektrisch koken. Dat is koken zonder gas. Om je daar meer over te vertellen hebben we dit kookboek gemaakt. De recepten zijn voor en door bewoners uit de Wildeman- en Blomwijckerbuurt in Amsterdam Nieuw-West. In het boek vind je handige kooktips voor elektrisch koken.
De overstap naar elektrisch koken heeft voor iedereen een andere betekenis. Sommige mensen koken al elektrisch. De een vindt het makkelijk, en de ander moet wat langer wennen. Sommige mensen vinden het veiliger, anderen vinden het mooier staan in de keuken. Het schoonmaken van de elektrische kookplaat is makkelijk. Hoe dan ook, er gaat iets veranderen voor veel mensen. In dit boek is aandacht voor alles waarop je moet letten als je het gasfornuis vervangt door een elektrische kookplaat. Je leest handige tips & tricks, feiten & fabels en er is een quiz
Uitgave Team Energietransitie gebouwde omgeving, afdeling Duurzaamheid, gemeente Amsterdam, 2023
Drukwerk Koninklijke Van der Most
Ontwerp en illustraties Vorm de Stad
Redactie Riëtte van Duynstee
Fotografie Sanne Couprie
Wil je meer weten over het beleid enhet aanbod van gemeente Amsterdam? Ga dan naar
Het uitgangspunt is simpel. Een kookboek voor en door bewoners uit de H-buurt in Amsterdam Zuidoost. Met handige kooktips voor de overstap naar aardgasvrij koken. Amsterdam wordt namelijk net als de rest van Nederland aardgasvrij. Dit betekent dat we op andere manieren gaan verwarmen en op andere manieren gaan koken.
Uitgave Programmateam aardgasvrij, gemeente Amsterdam Drukwerk Koninklijke Van der Most Ontwerp Vorm de Stad Illustraties Patrick Keeler, Vorm de Stad Fotografie Simone Henken Fotografie
Nederland staat voor een enorme verduurzamingsopgave: de komende 30 jaar moeten veel woningen energiezuiniger worden. Een substantieel deel van deze opgave heeft betrekking op ruim 500.000 particuliere huurwoningen. Particuliere verhuurders blijven - net als veel eigenaren-bewoners - echter nog achter bij de inspanningen die woningcorporaties al op dat vlak leveren. Als Nederland aan het Klimaatakkoord wil voldoen, kan de particuliere huursector niet langer achterblijven. Daarom heeft het PBL de motieven en overwegingen van particuliere verhuurders om te investeren in de verduurzaming van hun verhuurportefeuilles onderzocht.
Als gevolg van de beleidshervorming rond de langdurige zorg blijven ouderen langer zelfstandig wonen. Dit betekent dat ouderen in de praktijk vaak langer in de huidige woning wonen waardoor er mogelijk aanpassingen aan die woning nodig zijn of ondersteuning in bijvoorbeeld de persoonlijke verzorging. Ouderen betalen hier zelf aan mee. Tegelijkertijd staan zij ook voor de verduurzaming van hun woning aan de lat. Ouderen staan voor keuzes: welke investeringen zijn wel interessant, en welke niet? In dit onderzoek is ingezoomd op een specifiek probleem: de invulling van wonen en zorg door ouderen.
Bewonersinitiatieven en gemeenten in de lokale warmtetransitie
Nederland kent honderden energiecoöperaties. Hun doel? Eigenaarschap in de manier waarop energie wordt opgewekt. Daarnaast nemen de bewoners steeds vaker het initiatief als het om warmtevoorziening gaat. Elke coöperatie of initiatief werkt samen met de gemeente op de grens van regelgeving en de vrije energiemarkt. Platform31 deed samen met HIER opgewekt onderzoek naar de samenwerking tussen bewonersinitiatieven en gemeenten in de warmtetransitie.
Uit het onderzoek blijkt dat een structurele visie vanuit de gemeente op bewonersinitiatieven vaak ontbreekt. Onderzoekers spraken met acht bewonersinitiatieven en gemeenten in Breda, Culemborg, Den Haag, Drimmelen, Groningen, Haarlem, Nagele en Wageningen. Daaruit komt een beeld naar voren van initiatieven die met veel enthousiasme starten, maar in onzekerheid verkeren als het over de langere termijn gaat. De gemeenten zijn druk bezig om hun eigen Transitievisie Warmte te ontwikkelen. Eén van de vraagstukken in deze visie: hoe ga je om met bewonersinitiatieven, ook in vergelijking met gebieden waar er geen zijn. Dit proces vergt tijd, en moet in 2021 zijn afgerond.
Het belangrijkste inzicht uit het onderzoek is dat bewonersinitiatieven van de gemeente een structurele visie op de langere termijn nodig hebben. Een dergelijke visie schept het kader waarin de initiatieven met succes bij kunnen dragen aan de warmtetransitie.
Auteur Sible Schöne (HIER opgewekt) en Ruud Schuurs (i.o.v. HIER opgewekt), Donald van den Akker
Het team van het Healthy Urban Living Lab heeft samen met studenten van de Hogeschool van Amsterdam een Health Impact Assessment (HIA) uitgevoerd op de plannen voor het Bajes Kwartier. De focus van de HIA lag op drie aspecten die van groot belang zijn voor de gezondheid van inwoners van Amsterdam: bewegen, gezonde voeding en ontmoeten. Daarmee sluit de HIA aan bij de grootste uitdagingen voor de gezondheid van de Amsterdammers, overgewicht en eenzaamheid. Een HIA is een kritische en systematische beschouwing van een project, met als doel de kansen voor gezondheid en onbedoelde aspecten (zoals gezondheidsrisico’s) in kaart te brengen.
De komende jaren krijgt iedereen in Nederland te maken met de energie- en klimaatopgave. De transitie naar een duurzaam energiesysteem heeft consequenties voor de manier waarop we leven en vraagt om aanpassingen in onze bestaande leefomgeving. Onder het vorige kabinet zijn de nodige beleidsmaatregelen genomen om burgers aan te zetten tot energiesparing. Gezien de aangescherpte doelstellingen in het nieuwe regeerakkoord zal dit beleid de komende jaren verder worden uitgebouwd. Tegelijkertijd blijft het verduurzamingsvraagstuk voor veel burgers een abstract vraagstuk dat zich ver van hun bed afspeelt.
In dit rapport verkennen we in hoeverre het rijksbeleid op het terrein van verduurzaming aansluit bij de leefwereld van burgers. We richten ons daarbij specifiek op beleidsinstrumenten die gericht zijn op het stimuleren van energiebesparing onder eigenaar-bewoners. Voelt deze groep zich aangesproken door de huidige campagnes en subsidieregelingen? Wordt de urgentie voldoende gevoeld? Worden burgers voldoende aangezet tot actie, of blijft afwachten en niets doen een aantrekkelijk alternatief?
Reflectie beleidsinstrumenten
We geven een overzicht van relevante noties uit de gedragseconomie, sociale psychologie en de sociologie. Op basis van deze theoretische inzichten reflecteren we op de opzet, uitvoering en uitwerking van drie nationale beleidsinstrumenten: de Investeringssubsidie duurzame energie, de Subsidie energiebesparing eigen Huis en het Zeer energiezuinig pakket. Ter inspiratie belichten we ook enkele buitenlandse voorbeelden en geven we een aantal aanbevelingen die kunnen bijdragen aan de optimalisatie van huidige en toekomstige beleidsmaatregelen voor energiebesparing.
Auteur:Irene Bronsvoort, Matthijs Uyterlinde, Anne Heeger en Paola Huijding (Platform31)
Zonder de actieve participatie van burgers is er geen warmtetransitie mogelijk. Willen we een CO2-neutrale en aardgasvrije samenleving hebben anno 2050, dan moeten zij ook on board zijn en hun gedrag en woon- en leefomgeving aanpassen. Hoe krijgen we 7,7 miljoen huishoudens mee naar een andere manier van koken en stoken? En andersom: hoe helpen wij bij de overstap naar een aardgasvrij leven?
Deze publicatie, naar aanleiding van onderzoek in vier pilotwijken in Wageningen, Nijmegen, Haarlem en Rotterdam, wil handelingsperspectief bieden. In eerste instantie voor gemeenten en gemeenteraden. Daarnaast kunnen de opgehaalde successen en spanningsvelden ook inspiratie bieden aan bewonersorganisaties en professionals die vanuit de regio betrokken zijn bij de warmtetransitie.
Auteur:Saskia Buitelaar en Anne Heeger (Platform31)
Climate Resilience and Circularity in Construction Assignments
The work package 'Construction assignments' aims at the inclusion of climate resilience and resource efficiency in work on constructions (buildings and infrastructures). This work can either be a new construction, or renovation and maintenance of buildings, roads and squares.
Climate-proof and resource efficient building requires new construction solutions and collaboration between governments, organizations in the construction sector and knowledge institutions. This work package is the social impact of various building solutions (including emerging technologies) over the life cycle transparent, as input for a sound business case.
This work package is organized against three different conceptual levels that differ in scale, stakeholders, and investment related questions:
The first level targets difficult soil conditions and its relevance for city planning and design for new construction assignments and for large redevelopments. Due to a growing population, cities are being developed on land with poor soil condition. Improper design and planning results in all kinds of problems that are costly, poor in resource efficiency, and vulnerable for climate change. Chapter 2 describes these issues and gives an inventory of technologies and assessment models that can be used.
The next level targets the main material flow for buildings and infrastructures, being mineral building materials. Besides that fact that this is the largest material flow for the construction of buildings and infrastructures (both in resource need as well in waste), mineral building materials are also dominant in the ‘hard surface’ in cities (that is relevant for potential impact of heat and rainfall). The building envelope (façade and roof) is also a great influence on the energy efficiency of a building. Chapter 3 describes circular economy for mineral building materials, and what technologies and methods are available to design products that contribute to climate resilient cities.
The last level targets roofs. Roofs are a building component that impact the building itself as well as the area. Chapter 4 describes the differentiating roof top solutions, what the impact is and how tools to assess impacts can be used for decision making on roof top investments.
The last chapter, chapter 5, describes ‘cases’ where investments in buildings and infrastructure are made, or have to be made, and where the knowledge that is combined in this contribute may be useful for decision making.
de Lange, G., van Meerten, H., Lelieveld, C., de Vries, B., van Zomeren, A., Rover, V., Visser, J., & de Vos, S. (2016). Climate Resilience and Circularity in Construction assignments: Innovations in soft soils and building materials. TO2 federatie.
Other files: Adaptive Circular Cities - the Rooftop Impact Model
orldwide cities are facing increasing temperatures due to climate change and increasing urban density. Green roofs are promoted as a climate adaptation measure to lower air temperatures and improve comfort in urban areas, especially during intensive dry and warm spells. However, there is much debate on the effectiveness of this measure, because of a lack of fundamental knowledge about evaporation from different green roof systems. In this study, we investigate the water and energy balance of different roof types on a rooftop in Amsterdam, the Netherlands.
Based on lysimeter measurements and modeling, we compared the water and energy balance of a conventional green roof with blue-green roofs equipped with a novel storage and capillary irrigation system. The roofs were covered either with Sedum or by grasses and herbs. Our measurements and modeling showed that conventional green roof systems (i.e., a Sedum cover and a few centimeters of substrate) have a low evaporation rate and due to a rapid decline in available moisture, a minor cooling effect. Roofs equipped with a storage and capillary irrigation system showed a remarkably large evaporation rate for Sedum species behaving as C3 plants during hot, dry periods. Covered with grasses and herbs, the evaporation rate was even larger. Precipitation storage and capillary irrigation strongly reduced the number of days with dry-out events. Implementing these systems therefore could lead to better cooling efficiencies in cities.
Zuidas ontwikkelt zich verder tot een levendig woon- en werkgebied van internationale kwaliteit. Daarbij staat duurzaamheid centraal, om een gezonde, schone, compacte en energie neutrale Zuidas te realiseren. Efficiënt energiegebruik en de duurzame opwekking van energie zijn hierin twee belangrijke onderwerpen.
Vastgesteld door de directie Zuidas op 20 oktober 2020 Geschreven door: Cees Bruijns, Lana Dördregter, Tom van Es en Frans Taselaar
Evaporation from (Blue-)Green Roofs: Assessing the Benefits of a Storage and Capillary Irrigation System Based on Measurements and Modeling
Worldwide cities are facing increasing temperatures due to climate change and increasing urban density. Green roofs are promoted as a climate adaptation measure to lower air temperatures and improve comfort in urban areas, especially during intensive dry and warm spells. However, there is much debate on the effectiveness of this measure, because of a lack of fundamental knowledge about evaporation from different green roof systems. In this study, we investigate the water and energy balance of different roof types on a rooftop in Amsterdam, the Netherlands. Based on lysimeter measurements and modeling, we compared the water and energy balance of a conventional green roof with blue-green roofs equipped with a novel storage and capillary irrigation system. The roofs were covered either with Sedum or by grasses and herbs. Our measurements and modelin showed that conventional green roof systems (i.e., a Sedum cover and a few centimeters of substrate) have a low evaporation rate and due to a rapid decline in available moisture, a minor cooling effect. Roofs equipped with a storage and capillary irrigation system showed a remarkably large evaporation rate for Sedum species behaving as C3 plants during hot, dry periods. Covered with grasses and herbs, the evaporation rate was even larger. Precipitation storage and capillary irrigation strongly reduced the number of days with dry-out events. Implementing these systems therefore could lead to better cooling efficiencies in cities.
Auteurs Dirk Gijsbert Cirkel Bernard R. Voortman Thijs van Veen Ruud P. Bartholomeus
De thematische studie hitte en droogte fase 1 is een quick scan van de mogelijke effecten van hitte en droogte op de strategische ruimte in de stad.
Aanleiding
In de klimaatscenario’s 2014 van het KNMI wordt verwacht dat de temperatuur de komende decennia zal stijgen waardoor de zomers heter en droger worden. Er zullen meer tropische dagen en nachten voorkomen en het grondwaterpeil zal dalen als gevolg van langere droge periodes.
Effecten hitte en droogte
Voor Amsterdam zal de leefbaarheid in de openbare ruimte afnemen door toename van hittestress. Hittestress heeft in Nederland 12% meer sterftegevallen tot gevolg (kwetsbare groepen). Daarnaast zijn er als gevolg van verminderde arbeidsproductiviteit economische gevolgen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van grachten en waterlopen in Amsterdam weinig verkoeling brengt. Alleen door gebruik te maken van ventilatie (wind), door vergroening en toename schaduw zal de (gevoels) temperatuur dalen. Door verdroging zal het grootste effect de vermindering van vegetatie zijn (en daarmee ook vermindering biodiversiteit). Dit is een gevolg van bodemdaling in de parken en (in mindere mate) oprukkende verzilting van de bodem. De vermindering van vegetatie heeft weer een toename van hittestress tot gevolg.
Oplossingen
Voor het tegengaan van hittestress zijn vooral verkoeling door luchtstromen, evapotranspiratie van vegetatie en schaduw het belangrijkst. Deze maatregelen kunnen zowel op de schaal van een gebouw, straat of plein, als op de schaal van de buurt, wijk of stad worden genomen. De maatregelen op detailniveau bestaan uit het verminderen van de hoeveelheid verharding (vergroenen straten), het vergroenen van gebouwen en gebruik van lichtgekleurde en geen warmtegeleidende materialen. Op het grote schaalniveau heeft de opbouw van Amsterdam een groot voordeel in het tegengaan van hittestress. Door de groene scheggen die tot het centrum van de stad reiken zijn de koele groene gebieden snel te bereiken. Door brede groene schaduwrijke routes naar de koele gebieden te maken kunnen ventilatiecorridors naar gebieden met een stedelijk warmte-eiland ontstaan. Ook grachten kunnen door een vergroening meer schaduw krijgen en afhankelijk van de oriëntatie richting koele ventilatiecorridors worden. Bij ontwikkeling en transformatie van gebieden moet zoveel mogelijk groen worden aangelegd om de gevoelstemperatuur te verlagen. De referentienormen groen zijn hier een goed uitgangspunt voor. In het stedelijk ontwerp moet rekening worden gehouden met het realiseren van schaduwrijke groene plekken op 300 meter van iedere woning. In parken en groene scheggen moet bodemdaling tegen worden gegaan. Het rainproofprogramma in de bebouwde gebieden heeft ook een positief effect op het voorkomen van uitdroging.
Daarnaast moet worden onderzocht op welke wijze meer soortendiversiteit, droogteresistente en zouttolerante soorten kunnen worden toegepast.
Vervolg themastudie hitte
Het bewust ontwerpen aan de stad, met hitte in het achterhoofd wordt wel op gebouwniveau gedaan. Op de schaal van een buurt of wijk is dit niet het geval. Er is binnen Ruimte en Duurzaamheid te weinig kennis over dit specifieke onderwerp aanwezig. Voor fase 2 wordt specifieke kennis over het ontwerpen voor microklimaat in de stad ingezet bij transformatielocaties waar het stedelijk ontwerp in een beginfase is en waar uit deze quick scan blijkt dat problemen met hittestress te verwachten zijn. Een specialist op ontwerpen met microklimaat van Wageningen University zal door middel van ontwerpend onderzoek de stadsontwerpteams coachen in het maken van een hittestressbestendig stadsontwerp.
Conclusie
De effecten van droogte zijn in het ruimtelijk ontwerp van de stad vooral tegen te gaan door het kiezen van een droogteresistente, zouttolerante en diverse beplanting. Nieuwe groengebieden moeten met specifieke aandacht voor de bodem worden ontworpen.
Hoe kunnen we nou bouwen we aan een klimaatbestendige stad? Hoe beschermen we een stad die vaker geteisterd wordt door extreme neerslag? De gemeente heeft samen met Waternet opdracht gegeven voor de Thematische studie Regenbestendige gebiedsontwikkeling. Deze studie richt zich specifiek op extreme neerslag, het regenbestendig maken van nieuw te ontwikkelen gebieden.
REGENBESTENDIGE GEBIEDSONTWIKKELING Het rapport Regenbestendige Gebiedsontwikkeling, biedt alle betrokken bij gebiedsontwikkeling, van opdrachtgever, planeconoom, tenderschrijver, stedenbouwkundige, civieltechnisch projectleider, wateradviseur en jurist informatie en handvaten. Zo bevat het katern ‘juridisch instrumentarium’ bijvoorbeeld nieuwe inzichten voor bestemmingsplannen, een hemelwaterverordening en de omgevingswet. Het biedt ook voorbeeldteksten die in bepaalde instrumenten opgenomen kunnen worden.
Hoe kan Amsterdam, gegeven de klimaatverandering en de ruimtelijke ontwikkelingen, zijn waterbestendigheid behouden en vergroten? Met deze centrale vraag hebben de gemeente Amsterdam, het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, het ministerie van Milieu en Infrastructuur, de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een pilot uitgevoerd. Hierbij hebben zij samengewerkt met, Rijkswaterstaat Noord-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland en STOWA.
In de pilot is onderzocht wat: - de huidige waterveiligheidsrisico’s in de regio Amsterdam zijn; - mogelijke consequenties zijn van klimaatverandering en van een verhoging van de normen voor de waterkeringen: - mogelijke oplossingsrichtingen en keuzes zijn voor het vergroten van de waterveiligheid; - wat algemeen bruikbare strategieën zijn voor toepassing van meerlaagsveiligheid in andere stedelijke gebieden.
Partners De Waterbestendige Stad: Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Waterdienst Gemeente Amsterdam Waterschap Amstel, Gooi en Vecht Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Provincie Noord-Holland Rijkswaterstaat Noord-Holland STOWA
Uitvoering: DHV DE URBANISTEN Deltares Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening
Eindredactie: Rob Koeze, Waternet Camiel van Drimmelen, Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening op basis van teksten van DHV, Jan Baltissen en Marijke Ruitenbeek
Kaarten en schetsen: DE URBANISTEN ism Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening
Lokale praktijkvoorbeelden laten zien dat de aanleg van natuurlijk bos, voedselbos en agroforestry in de stroomgebieden van onze wateren van meerwaarde kunnen zijn voor biodiversiteit, koolstofvastlegging, het bufferen van water en waterveiligheid.
Lokale praktijkvoorbeelden laten zien dat de aanleg van natuurlijk bos, voedselbos en agroforestry in de stroomgebieden van onze wateren van meerwaarde kunnen zijn voor biodiversiteit, koolstofvastlegging, het bufferen van water en waterveiligheid. De Nationale Bossenstrategie, het Klimaatakkoord en het programma Integraal Rivier Management bieden kaders om deze landgebruiksvormen breder toe te passen. De randvoorwaarde is wel dat er verdienmodellen ontwikkeld worden voor de betrokken ondernemers en de ecosysteemdiensten voor de maatschappij worden gekwantificeerd. Op deze vlakken liggen de belangrijkste kennisbehoeften.
Bron: Veraart, J. A., Kruit, J., & Kraaijenbrink, P. (2020). Deltafact Bomen. Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA). https://edepot.wur.nl/531639
Creating prototypes for cooling urban water bodies
When addressing urban heat problems, climateconscious urban design has been assuming that urban water bodies such as canals, ditches or ponds cool down their surroundings. Recent research shows that this is not necessarily the case and that urban water bodies may actually have a warming effect, particularly during late summer season nights. There are however indications that water can have a cooling potential if brought together with the right shading, evaporation and ventilation strategies.
When addressing urban heat problems, climateconscious urban design has been assuming that urban water bodies such as canals, ditches or ponds cool down their surroundings. Recent research shows that this is not necessarily the case and that urban water bodies may actually have a warming effect, particularly during late summer season nights. There are however indications that water can have a cooling potential if brought together with the right shading, evaporation and ventilation strategies. Yet, it is not clear how this should be achieved. Knowledge on such spatial configurations should thus be developed and made available to design practice. This challenge is directly addressed by the “REALCOOL” project, a research aiming to define design prototypes showing the physical processes behind the effective cooling potential of urban water bodies, that design professionals can take as conceptual design frameworks.
This paper addresses the first loop of the REALCOOL’s research through designing (RTD) method, in particular how different prototype design options were created and tested. We address the identification of testbeds – 3D visualisations of common Dutch urban water bodies upon which the design experiments were conducted through different configurations of shading, evaporation and ventilation strategies. These experiments were targeted at improving outdoor human thermal sensation. We further present how the different design options were tested against micrometeorological simulations, expert judgements and external feedback from design o!ices, consultants and municipalities. We explore the aesthetical, functional, economical and maintenance challenges upon adding a thermal regulation role to the common infrastructural and/or aesthetical conception of urban water bodies. The paper concludes about the cooling effectiveness of the outcomes of this first RTD loop and about the way these will inform the subsequent RTD loops.
Source: Cortesão, J., Lenzholzer, S., Klok, L., Jacobs, C. M. J., & Kluck, J. (2017). Creating prototypes for cooling urban water bodies. In ECLAS Conference 2017 Proceedings(pp. 349-364) https://edepot.wur.nl/448638
Amsterwarm biedt met de ontwikkeling van een gebiedstypologie inzicht in de kwetsbaarheid van de stad Amsterdam voor het stedelijk warmte-eiland effect.
Diagnose Amsterwarm biedt inzicht in de vraag hoe sterk het warmte-eiland effect is in Amsterdam.
Eigen bijdrage Amsterwarm maakt duidelijk in hoeverre de stad Amsterdam zelf bijdraagt aan het stedelijk warmte-eiland effect, en in hoeverre inwoners en werkenden kwetsbaar zijn voor de gevolgen ervan.
Ruimtegebruik, inwoners en werkenden De gebiedstypologiën van Amsterwarm zijn gebaseerd op het ruimtegebruik van Amsterdam, op de leefbaarheid en de woningkwaliteit, op de samenstelling van de bevolking, en op het aantal werkenden in de verschillende delen van de stad.
Prioriteiten De gebiedstypologieën maken het mogelijk om uitspraken te doen over specifieke maatregelen/prioriteiten voor verschillende delen van de stad Amsterdam.
Handreikingen Amsterwarm geeft concrete handreikingen voor het soort actie die de stad Amsterdam kan ondernemen met oog op het welzijn en het comfort van haar bevolking, en met oog op het beperken van het energiegebruik voor het koelen van gebouwen tijdens hittegolven.
CPC Dit onderzoek is onderdeel van het nationale onderzoeksprogramma ‘Kennis voor Klimaat’, mede gefinancierd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Opdrachtgever: Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening Uitgever: TU Delft, Faculty of Architecture Auteurs: Frank van der Hoeven, Alexander Wandl Projectleider: Ellen Monchen GIS expert: Sahar Tushuizen
Impacts of nature-based solutions on the urban atmospheric environment: a case study for Eindhoven, The Netherlands
This study aims to assess how NBS can contribute to temperature attenuation and air quality improvement in the city of Eindhoven (The Netherlands), through the application of the state-of-the-art WRF-Chem online air quality modelling system.
Nature-based solutions (NBS) can provide answers to the challenges that urban areas are currently facing, associated with urban densification and climate change. The benefits of NBS are recognized, and include improved quality of life, human health and air quality, amongst others. This study aims to assess how NBS can contribute to temperature attenuation and air quality improvement in the city of Eindhoven (The Netherlands), through the application of the state-of-the-art WRF-Chem online air quality modelling system. The city is thereby characterized in terms of air quality related data, such as climatology, atmospheric emissions and air pollutant concentrations. From this assessment, different NBS were selected according to city aspirations. The WRF-Chem model was applied for baseline and NBS scenarios over the study area with a spatial resolution of 1 km x 1 km and an hourly time resolution for August 2013. The baseline scenario (without NBS) was validated by comparing the model results with monitored data retrieved from the European air quality monitoring database, showing an adequate model performance. The scenario simulations (with NBS) were performed by changing the land use in the model setup, and results were compared with the baseline scenario. Reductions in hourly temperature values of approximately 1 °C and reductions in pollutant concentrations, namely nitrogen dioxide (NO2), of approximately 10% were estimated after the application of the NBS in the Eindhoven study area. These results are particularly important to support public planners and decision-makers in understanding the effects and importance of NBS in their planning for more sustainable and resilient cities.
Source: Ascenso, A., Augusto, B., Silveira, C., Rafael, S., Coelho, S., Monteiro, A., Ferreira, J., Menezes, I., Roebeling, P., & Miranda, A. I. (2021). Impacts of nature-based solutions on the urban atmospheric environment: a case study for Eindhoven, The Netherlands. Urban Forestry and Urban Greening, 57, [126870]. https://doi.org/10.1016/j.ufug.2020.126870
Nature Based Solutions for Urban Resilience: A Distinction Between No-Tech, Low-Tech and High-Tech Solutions
Urbanization and extreme weather require smarter urban water management. Nature-based solutions (NBS) like vegetated roofs and city trees can contribute effectively to climate resilience and future proof urban water management. However, large scale implementation is limited due to a lack of knowledge among professionals on how to capture, store, and reuse water on-site.
Urbanization and extreme weather require smarter urban water management. Nature-based solutions (NBS) like vegetated roofs and city trees can contribute effectively to climate resilience and future proof urban water management. However, large scale implementation is limited due to a lack of knowledge among professionals on how to capture, store, and reuse water on-site. In this paper we advocate a classification into no-tech, low-tech, and high-tech green, thereby supporting urban designers to better utilize the ability of these green elements to effectively manage water flows in different urban settings. Here, “no tech” green is considered traditional urban green, handling (rain) water like nature would. “Low-tech” green (e.g., extensive Sedum roofs) are suitable for dense urban settings with limited demand for water management and ecosystem services. More developed “high-tech” green solutions have vegetation performing even beyond natural capacities, offering full water management control options and enable city planners, architects and landscape designers to enhance urban resilience and circularity without claiming valuable urban space. We elaborate our “tech NBS” approach for city trees and vegetated roofs thereby demonstrating the classification’s added value for sustainable urban design. We conclude that specifying the demanded “no/low/high” -tech level of green infrastructure in urban design plans will help to yield the most of ecosystem services using appropriate levels of available technology.
Source: Snep, R. P. H., Voeten, J. G. W. F., Mol, G., & Van Hattum, T. (2020). Nature Based Solutions for Urban Resilience: A Distinction Between No-Tech, Low-Tech and High-Tech Solutions. Frontiers in Environmental Science, 8, [599060]. https://doi.org/10.3389/fenvs.2020.599060
Landscape-based visions as powerful boundary objects in spatial planning: Lessons from three dutch projects
In a context of a rapidly changing livability of towns and countryside, climate change and biodiversity decrease, this paper introduces a landscape-based planning approach to regional spatial policy challenges allowing a regime shift towards a future land system resilient to external pressures.
In a context of a rapidly changing livability of towns and countryside, climate change and biodiversity decrease, this paper introduces a landscape-based planning approach to regional spatial policy challenges allowing a regime shift towards a future land system resilient to external pressures. The concept of nature-based solutions and transition theory are combined in this approach, in which co-created normative future visions serve as boundary concepts. Rather than as an object in itself, the landscape is considered as a comprehensive principle, to which all spatial processes are inherently related. We illustrate this approach with three projects in the Netherlands in which landscape-based visions were used to guide the land transition, going beyond the traditional naturebased solutions. The projects studied show that a shared long-term future landscape vision is a powerful boundary concept and a crucial source of inspiration for a coherent design approach to solve today’s spatial planning problems. Further, they show that cherishing abiotic differences in the landscape enhances sustainable and resilient landscapes, that co-creation in the social network is a prerequisite for shared solutions, and that a landscape-based approach enhances future-proof land-use transitions to adaptive, circular, and biodiverse landscapes.
Source: van Rooij, S., Timmermans, W., Roosenschoon, O., Keesstra, S., Sterk, M., & Pedroli, B. (2021). Landscape-based visions as powerful boundary objects in spatial planning: Lessons from three dutch projects. Land, 10(1), 1-14. [16]. https://doi.org/10.3390/land10010016
The temperature is rising due to climate change, resulting in more heat waves and more hot days and nights. All government agencies (municipalities, provincial governments and water boards) in the Netherlands must therefore identify the bottlenecks relating to flooding, heat, drought and floods before 2020. RIVM has proposed standardising the ‘test for heat stress’.
The temperature is rising due to climate change, resulting in more heat waves and more hot days and nights. All government agencies (municipalities, provincial governments and water boards) in the Netherlands must therefore identify the bottlenecks relating to flooding, heat, drought and floods before 2020. RIVM has proposed standardising the ‘test for heat stress’. To this end, a guideline has been drawn up for municipalities to enable them to list 24 possible risks, divided into 5 themes: health, networks, water, quality of life and outdoor space.
A new method has been developed for calculating heat maps, with the wind chill temperature as starting point, that can be used to assess heat stress. Using this new method, the standard heat map, with wind chill temperature, can be calculated on a hot day.
There are currently a lot of heat maps available, all showing the heat in different ways. Urban areas are often warmer than rural ones, partly because of the use of dark materials, such as asphalt, and lower wind speeds (heat island). The standard calculation takes into account various weather parameters, the local spatial situation, the land use and the location of buildings and trees. In this study, standardised maps have been developed for the city of Wageningen. For the stress test to become more applicable, it is important that new heat maps are developed on a national scale and made available in the Climate Effect Atlas. A map with the number of hot nights has already been included in this digital atlas.
Prolonged periods of heat can cause nuisance, varying from a lack of sleep to a life-threatening disturbance of bodily functions, as is the case with sunstroke. More people die than ‘normal’ when it is very hot; the elderly and people with chronic disorders, such as pulmonary and cardiac complaints, are particularly vulnerable. RIVM recommends the identification of these health risks for the Netherlands. The most important parameters are the number of additional hospitalisations resulting from the heat and the number of deaths in excess of the ‘normal’ numbers.
Source: de Nijs, T., Bosch, P., Brand, E., Heusinkveld, B., van der Hoeven, F., Jacobs, C. M. J., Klok, L., Kluck, J., Koekoek, A., Koopmans, S., van Nieuwaal, K., Ronda, R., & Steeneveld, G. (2019). Ontwikkeling standaard stresstest hitte. (RIVM briefrapport; No. 2019-0008). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. https://edepot.wur.nl/477495
Incentives to contribute to flood adaptation in cities
Increasingly, urban stakeholders are becoming more engaged in contributing to reducing the intensified flooding risks due to climate change in Belgium, the UK and the Netherlands. The aim of this study is to motivate stakeholder engagement for urban flood management. A template is provided including a total of four steps defining stakeholder positions, task roles and barriers, and showing how to deal with the barriers by suggesting communication levels, strategies and approaches. Overall, green solutions to drainage are thought to be favourable to quality of life, recreation, playground, air quality, health, heat stress, and depending on levels of inclusiveness, green can also contribute to social cohesion.
Climate change adaptation and mitigation have become urgent issues for cities. Increasingly, urban stakeholders are becoming more engaged in climate adaptation and mitigation across the world. In the Interreg EU project called SPONGE, 1 climate adaptation is addressed in Belgium, the UK and the Netherlands. SPONGE concentrates on identifying the most appropriate ways to encourage different stakeholders in cities to adapt behaviours in view of strategies to reduce risks of climate change. Against this background, targeted stakeholder engagement strategies that impact positively on the effectiveness of urban flood adaptation are particularly relevant in this study. Stakeholders may represent government and private sectors, grassroots organisations, research and educational institutes as well as NGOs, operating at different levels (street/property, neighbourhood, city, regional).
A key output of the Sponge EU project is a digital SPONGE toolbox that is meant to inspire city officials and others in Belgium, the UK and the Netherlands with videos, scripts and good-practice examples of climate change adaptation. In co-creation with a number of various government and private stakeholders, the toolbox will provide examples of recommended techniques and practices to overcome common bottlenecks and incentives to support stakeholders in adapting to climate change in cities, focusing on flooding.
In the formation of this toolbox for stakeholder engagement, Wageningen Economic Research has been asked to contribute with stakeholder analyses, with the aim to motivate stakeholder engagement for urban flood management. Against this background, the objectives of the stakeholder analyses of the study described in this report are:
• To identify and categorise potential stakeholders.
• To identify stakeholder contributions and barriers to conduct climate adaptations.
• To give recommendations.
This study thus supports the SPONGE toolbox. The research approach applied in this study is conceptual, not statistical. It contributes with theoretical background and practical insights based on stakeholder interviews. Notably, in this study, a quick-scan based on an online questionnaire and nine in-depth interviews have been conducted. While these contribute with valuable insights, they cannot in any way represent group opinions statistically.
Source: Soma, K., Dijkshoorn-Dekker, M., & Polman, N. (2018). Incentives to contribute to flood adaptation in cities: Stakeholder analyses in Belgium, the UK and the Netherlands. (Wageningen Economic Research report; No. 2018-013). Wageningen Economic Research. https://doi.org/10.18174/438335
Urban heat problems due to global climate change and urbanization may pose a serious risk to thermal comfort related public health in cities. Urban green infrastructure (UGI), such as parks, gardens and street trees, has the ability to alleviate urban heat and improve residents’ thermal comfort during warm summer days.
Urban heat problems due to global climate change and urbanization may pose a serious risk to thermal comfort related public health in cities. Urban green infrastructure (UGI), such as parks, gardens and street trees, has the ability to alleviate urban heat and improve residents’ thermal comfort during warm summer days. Research in the field of urban micrometeorology delivers insights into the impacts of UGI on objective thermal conditions. Yet, this knowledge lacks insights into impacts of UGI on people’s subjective thermo-spatial perception and does not match the demand of spatially explicit information by urban designers. Consequently, urban designers lack guidance in the design of climate-responsive UGI in outdoor urban spaces.
The development of a spatially explicit evidence of subjective and objective impacts of UGI on thermal comfort, and based on that evidence the subsequent development of useful design guidelines for climate-responsive UGI, were the objectives of this thesis. The research approach consisted of two phases: The ‘Research for Design’ approach, a combination of qualitative (surveys, observations) and quantitative (micrometeorological measurements) research methods, delivered scientific evidence needed to inform climate-responsive urban design. A set of multiscale case studies was conducted during warm summer periods in the moderate climate of the Netherlands. In a subsequent participatory ‘Research through Designing’ approach the novel scientific evidence was translated into preliminary design guidelines, and applied in practical design settings with landscape architects. Observations, plan analysis and questionnaires provided insights into the usefulness of the guidelines for end-users and directed the refinement into revised design guidelines for climate-responsive UGI.
‘Clever and cool’urban green can be achieved by implementing the design guidelines for climate-responsive UGI. Findings of the first phase demonstrate that UGI enhances residents’ subjective thermal perception and improves thermal conditions in urban environments. This phase provides spatially-explicit evidence of UGI relevant for design. It furthermore shows the importance of residents’ physical adaptation in the context of thermal perception. The second phase delivered evidence-based, generally applicable design guidelines for climate-responsive UGI that are accompanied by visual representations. Additionally operational principles to support site-specific implementation of the guidelines at the respective scales. The practical design settings furthermore showed that urban designers need a basic understanding of microclimate processes and skills to conduct microclimate analysis to appropriately implement the guidelines. Concluding, this thesis argues for climate-responsive UGI that is‘clever and cool’:UGI that is designed resource efficiently, is based on site-specific microclimate analysis, and considers spatial conditions as well as the behavioural demands of urban dwellers. Through combining perspectives and knowledge of microclimate science and design practice this thesis provides evidence-based solutions that are considered useful by end-users. As such the design guidelines for climate-responsive UGI, as presented in this thesis, can enhance urban design practice for more thermally comfortable and liveable cities now and in the future.
Source: Klemm, W.(2018).Clever and cool: generating design guidelines for climate-responsive urban green infrastructure. Wageningen University.https://doi.org/10.18174/453958
Inzicht in het temperatuureffect van Klimaflex asfalt
Heijmans heeft een type asfalt ontwikkeld, Klimaflex, dat lichter van kleur en meer water doorlatend is. Het doel is te onderzoeken en onderbouwen hoeveel dit type asfalt bijdraagt aan het tegengaan van hittestress in de stad. In deze studie verkennen we het effect van Klimaflex op hitte in de stad door middel van een literatuurstudie en modelsimulaties.
Heijmans heeft een type asfalt ontwikkeld, Klimaflex, dat lichter van kleur en meer water doorlatend is. Het doel is te onderzoeken en onderbouwen hoeveel dit type asfalt bijdraagt aan het tegengaan van hittestress in de stad.
In deze studie verkennen we het effect van Klimaflex op hitte in de stad door middel van een literatuurstudie en modelsimulaties. Dit rapport is een werkdocument en dient een eerste inzicht te geven in de werking van dit specifieke materiaal. De bevindingen dienen voor Heijmans als basis en achtergrond om de resultaten van uitkomsten van een eventuele monitoringsfase te beoordelen en te begrijpen. De Hogeschool van Amsterdam zal op basis hiervan een item over ‘verkoelende of minder opwarmende materialen’ in de ‘Effact Checker’ schrijven.
In de eerste verkenning gaan we in de literatuur op zoek naar studies met vergelijkbare onderzoeken, materialen ter verkoeling van de stad zijn immers niet nieuw. Daarna berekenen we met een microklimaat-model verschillende varianten om een benadering te geven van temperatuureffecten in een standaard Nederlands straatprofiel. We berekenen de lucht- en gevoelstemperatuur op het warmste moment van de dag, gedurende een etmaal en op verschillende hoogtes en locaties in de straat in.
Eind 2020 is de Ontwikkelstrategie Amsterdam Bay Area besproken in het BO MIRT. Dat is een belangrijke mijlpaal in de verdere ontwikkeling van dit bijzondere gebied. Want ABA vormt hét toekomstige blauwe hart van de MRA. Het is de plek waar duizenden mensen gaan wonen, werken en recreëren. Daarmee krijgt het ecologisch systeem van het IJmeer een forse impuls en langs de kusten ontstaan nieuwe landschappen van formaat.
In Almere Pampus wordt een volledig circulaire woon/werk stadswijk ontwikkeld tezamen met een grootstedelijk strand en een binnendijks plassengebied. Zo ontstaat ruimte voor minimaal 25.000 woningen en vele arbeidsplaatsen. Met een IJmeerverbinding in de vorm van een metro tussen Almere Centraal en Amsterdam IJburg is het wenkend perspectief.
Amsterdam Bay Area is een project waaraan het Handelingsperspectief (Atelier) Oostflank MRA en het MIRT-onderzoek Samen bouwen aan Bereikbaarheid samen hebben gewerkt. Urhahn heeft hier de afgelopen maanden met veel enthousiasme aan mogen werken en het ontwerp voor onze rekening genomen. De resultaten zijn gebundeld in ‘Naar een ontwikkelstrategie voor Amsterdam Bay Area’ (bekijk hier de pdf).
Wij zijn trots op het resultaat dat door deze samenwerking tot stand is gekomen. Dank aan onze opdrachtgevers en samenwerkingspartners Gemeente Almere, Gemeente Amsterdam, Vinu, Provincie Flevoland, Provincie Noord-Holland, Smartland en vele anderen.
Strandeiland behoort met 8.000 woningen tot de grootste toekomstige stadswijken van Amsterdam. Gelegen aan de IJburgbaai met een 750 meter lang stadsstrand en aan de zuidzijde een ruige natuurrand aan het IJmeer is dit een nieuw stuk van Amsterdam.
Voor commerciële en maatschappelijke bestemmingen komt 120.000 vierkante meter vrij. Plus bijna 6 hectare aan groen voor recreatie. Strandeiland biedt plek aan iedereen, van jong tot oud. Maar vooral aan gezinnen. We streven ernaar om Strandeiland uitstootvrij en energieleverend te maken. De volledige planning staat in het: Stedenbouwkundig plan Strandeiland
Waar
Strandeiland maakt onderdeel uit van de archipel IJburg: een groep van kunstmatige eilanden in het IJmeer, aan de oostkant van Amsterdam.
Wanneer
In 2040 is de ontwikkeling van Strandeiland naar verwachting helemaal afgerond. Inmiddels hebben we 80 hectare land gemaakt en is de uitvoering gestart met het land maken voor de laatste 50 hectare.
De eerste tender voor de woningbouw start in 2021. Naar verwachting wordt er in 2023 gestart op het zuidelijk deel van Strandeiland (de Muidenbuurt) met de bouw van de eerste woningen. Deze worden in het voorjaar van 2025 opgeleverd.
De verwachting is dat de eerste bewoners gebruik kunnen maken van een snelle busverbinding, zogenaamd Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Vanaf eind 2025 kan men ook de IJtram gebruiken om Strandeiland te bereiken. Ook zijn er belangrijke voorzieningen, zoals een basisschool en sportvelden, beschikbaar vanaf de oplevering van de eerste woningen.
De ruimtebehoefte van een meer circulaire Metropoolregio Amsterdam
Onderzoeker: Ecorys
Opdrachtgever: Schiphol, Greenport, Haven Amsterdam, provincie Noord-Holland, AMS-IX, SADC, Vervoerregio en gemeenten Amsterdam, Aalsmeer en Haarlemmermeer
Achtergrond
De circulaire economie is een groeisector van economische activiteit waarvoor in toenemende mate ruimte nodig is. Deze ruimte is nodig om de sector tot ontwikkeling te brengen en om stap voor stap lineaire processen te vervangen. Dit is onder andere zichtbaar gemaakt in ons voorgaande onderzoek ´Naar een meer circulaire economie in de Metropoolregio Amsterdam´.
Daarnaast concurreert circulaire industrie, net als alle vormen van productie en diensten, met andere vormen van stedelijke ontwikkeling bijvoorbeeld woningbouw. De beschikbare ontwikkelruimte in de MRA is dan ook schaars. Inzicht in de ruimtevraag naar circulaire activiteiten is nodig om goed onderbouwde keuzes te kunnen maken over de invulling van terreinen.
De ambitie voor de MRA
Tegelijkertijd hebben de Westas partijen in juni 2017 de ‘Ruimtelijke-Economische Verkenning: de Circulaire Westas’ in juli 2017 vastgesteld. Deze ruimtelijk-economische verkenning schetst de mogelijkheden om het gebied ten westen van Amsterdam tot werkplaats van de circulaire economie te maken.
Focus op vier circulaire stromen
De Westaspartijen hebben een viertal transitiepaden benoemd waarlangs zij binnen het programma Westas inzet op een transitie naar de circulaire economie. Dit zijn de transitiepaden ‘grondstoffen’ (bouw en biomassa), logistiek, energie (CO2 en warmte) en informatie.
In onderhavige studie ligt de focus op vier (sub-)stromen:
• Biomassa
• Bouw
• Warmte, en
• CO2
Onderzoeksvragen
De beschikbare ruimte binnen de Westas is schaars, zeker voor de maakindustrie, waar – naast fysieke - ook milieuruimte en infrastructuur voor nodig is. De ruimtelijke behoefte en impact van de transitie naar een circulaire economie is nog niet eerder kwantitatief in beeld gebracht. Om de circulaire economie de noodzakelijke ruimte te kunnen bieden om te groeien, is er de noodzaak om te onderzoeken wat de ruimtelijke condities hiervoor zijn. Wat voor effect heeft een meer circulaire economische ontwikkeling op de ruimtevraag? Welk type locaties is het meest geschikt?
De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:
1. Wat is de kwantitatieve omvang (ha) van de ruimtevraag van circulaire bedrijvigheid van genoemde transitiepaden in het Westasgebied?
2. Hoe verhoudt de kwantitatieve ruimtevraag voor de circulaire economie zich met de generieke ruimtevraag voor bedrijvigheid (zoals onderzocht is in het rapport Vraagraming MRA door Ecorys/VU/BVR)?
3. Gegeven de ruimtelijke structuur van de Westas, waar liggen kansen c.q. is potentie om circulaire werklocaties tot ontwikkeling te laten komen?
4. Welke ruimte komt beschikbaar als gevolg van de transitie naar een circulaire economie, en hoe verhoudt dat zich tot de benodigde ruimte?
5. Wat betekent dit voor de kwalitatieve ruimtevraag aan adaptieve werkmilieus uit Ruimte voor de Economie van Morgen en de doorvertaling daarvan in de (Westas van) de MRA (in het kader van Plabeka)?
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk, leggen we eerst de door ons gehanteerde methodologie uit. Vervolgens rapporteren wij per stroom over de grondstoffenketen en de daaraan gekoppelde economische activiteiten, de ruimtelijke effecten, het toekomstig ruimtegebruik en de ruimtelijke randvoorwaarden. De rapportage wordt afgesloten met de conclusies, waarin de bovenstaande hoofdvragen worden beantwoord. Bij dit hoofdrapport is een apart bijlagerapport opgesteld met achtergrondinformatie.
Vanaf 12 juli start de bouw van het transformatorstation, het eerste gebouw op Strandeiland. Vooruitlopend op de ontwikkeling van het gebied, wordt hiermee de infrastructuur aangelegd voor de levering van elektriciteit aan Strandeiland en IJburg.
Video duurzaamheid op Strandeiland
Het transformatorstation komt in de zuidwestelijke hoek van de Muidenbuurt aan de Makerskade. Dit wordt een gebied aan het water tegenover Centrumeiland waar straks gewerkt en gewoond wordt. Het ontwerp van het gebouw verwijst naar een machine. Het gebouw staat aan het water en het ontwerp laat aan de buitenkant duidelijk de functie van het gebouw zien. In de muur zitten nestplekken voor vleermuizen en vogels verscholen. Het gebouw is vormgegeven met veel oog voor duurzaamheid en architectonische kwaliteit die past bij de ambities voor Strandeiland. Gemeente Amsterdam en Liander hebben samengewerkt om dit mogelijk te maken.
Duurzaamheid
Op de daken zijn zoveel mogelijk zonnepanelen geplaatst en er komen laadpalen voor elektrische auto’s. Ook bestaat het gebouw uit circulaire bakstenen, houten kozijnen en demontabel zetwerk. Deze materialen zijn in de toekomst her te gebruiken. Daarnaast zijn er op het binnenterrein regenbestendige maatregelen getroffen en er komt er een groen dak (sedumdak) op.
Toenemende vraag naar elektriciteit
Het transformatorstation op Strandeiland levert als het klaar is energie voor heel IJburg en ontlast daarmee het bestaande transformatorstation op de Hoogte Kadijk. De energie van dat station kan daarmee weer worden ingezet in het centrum van Amsterdam. In een transformatorstation wordt elektrische stroom omgezet in lagere spanning zodat het te gebruiken is als elektriciteit in woningen en bedrijven. De vraag naar elektriciteit in Amsterdam stijgt snel. De economie blijft groeien, de samenleving digitaliseert, elektrisch autorijden neemt toe, er worden in een recordtempo huizen gebouwd en de energievoorziening verduurzaamt. Om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen, moet het elektriciteitsnetwerk in de komende 10 jaar minimaal worden verdubbeld.
Wanneer
Het onderstation wordt eind 2022 in gebruik genomen. De eerste woningen op Strandeiland worden begin 2025 opgeleverd. Deze woningen worden dan met elektriciteit gevoed die het onderstation levert. De andere benodigde nutsvoorzieningen zoals drinkwater en riolering worden momenteel technisch voorbereid.
De enthousiaste groep van Wooncoöperatie De Warren werkt al jaren samen aan culturele evenementen via hun collectief KONIJN. Daarnaast hebben ze een duurzame boerderij in Portugal opgezet en meegeholpen aan de bouw en het succes van De Ceuvel, een duurzame broedplaats in Amsterdam Noord. De trekkersgroep bestaat uit ontwerpers, duurzame-, sociale- en culturele ondernemers met ervaring in circulaire bouw en gebiedsontwikkeling, sociale- en maatschappelijke innovaties en gemeenschapswonen.
De groep zet haar kennis en ervaring in om een wooncoöperatie te realiseren voor de Amsterdammers van vandaag en morgen. De Warren wil een betaalbare toekomst realiseren, een waarin ruimte is voor zorg voor elkaar, voor de omgeving en de stad. De wooncoöperatie heeft als doel om 16 sociale- en 20 middenhuur woningen te realiseren op Centrumeiland.
Dit wordt in de eerste plaats gerealiseerd voor de leden van de wooncoöperatie, maar ook breder voor Amsterdam. De Warren wil de lessen die zij opdoet rondom het bouwproject op Centrumeiland verwerken tot een toolbox voor duurzaam bouwen voor coöperatief wonen. Zo wordt deze kennis beschikbaar gemaakt voor toekomstige groepen die een zelfde woondroom koesteren.
Duurzaam
Klimaatadaptief en circulair
Op het gebied van duurzame ontwikkeling heeft de gemeente bij Centrumeiland en voor dit specifieke kavel gekozen voor twee prioriteiten: energieneutraal en rainproof bouwen. De Warren wil nog een stap verder gaan door zoveel mogelijk de principes van circulair ontwerpen toe te passen, waarbij rekening wordt gehouden met de 7 Pijlers van de Circulaire Economie. Bij het ontwerpen is er extra aandacht besteed aan duurzame materiaalkeuzes, het toepassen van slimme systemen om energiebesparend gedrag te stimuleren, het hoogwaardig ophalen van organische reststromen en het faciliteren van het delen van gereedschap en auto’s. Bij het toepassen van circulaire bouwprincipes worden, naast energie en waterhuishouding, ook de andere pijlers meegewogen om een duurzame plek te ontwerpen voor mens en milieu.
De Warren zal een plek zijn waar mensen zich fijn voelen en zich thuis voelen. Daarom wordt veel aandacht gespendeerd aan de input van de gemeenschap om te komen tot een ontwerp dat aansluit bij de doelgroep. De voorkeur van de gemeenschap ligt bij het gebruik van natuurlijke materialen, voldoende ruimte, frisse lucht, publiek groen en mogelijkheden tot sociaal contact. Bij de Warren wordt daarom ook een derde van het beschikbare vloeroppervlak ingericht met gemeenschappelijke ruimte en gedeelde faciliteiten.
Amsterdam moet 200 kilometer kademuren en 800 bruggen vernieuwen. Een enorme opgave. Maar ook een mooie kans om de boel klimaatadaptief en natuurinclusief te vernieuwen. Jorine Noordman en Marijke Clarisse, twee jonge collega’s van de gemeente Amsterdam, zijn dagelijks bezig met natuurinclusief bouwen.
In haar rol als specialist natuurinclusief bouwen adviseert Jorine Noordman (Ingenieursbureau gemeente Amsterdam) over het vergroenen van de kademuren binnen dit enorme project. Specialist integraal waterbeheer Marijke Clarisse (trainee Technisch traineeship Amsterdam) kan hierin al haar nieuwverworven kennis over waterbeheer kwijt. Na haar master Environmental Sciences aan Wageningen University & Research met als specialiteit Integraal Waterbeheer koos zij voor een tweejarig Technisch Traineeship bij Amsterdam.
Unieke opdracht
Jorine: “Het is een unieke opdracht. Dit gaat om een van de grootste uitdagingen die Amsterdam ooit aanging. Bouwen in de bestaande stad is complex. De vervanging en het herstel van de kademuren veroorzaakt bijvoorbeeld veel overlast voor de omgeving en de grachtengordel van Amsterdam is UNESCO-werelderfgoed. Daar moeten we rekening mee houden. Samen met experts van Water, Groen en Milieu van het Ingenieursbureau onderzoeken we hoe we het herstelwerk zó kunnen uitvoeren dat het bijdraagt aan de biodiversiteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving. Dat past in het ambitieuze duurzaamheidsprogramma van Amsterdam.”
Bijzondere muurplanten
Jorine: “De oude kademuren bleken de favoriete groeiplaats van bijzondere en zeldzame muurplanten. Je moet je voorstellen dat de oude muren zo lek zijn als een mandje. En die vochtige omgeving is nou net de voorwaarde om te groeien voor die plantjes. Daarom hebben wij op een proefopstelling in de Houthavens een kademuur nagebouwd om te kijken wat de perfecte groeiomstandigheden zijn voor de muurplanten. We hebben onderzocht welke kalkmortel het beste is en gemeten tot hoe hoog de planten water krijgen. Een sponsachtige laag tussen de betonconstructie en de kademuur transporteert het water omhoog zodat er voldoende vocht is voor de planten om zich te voeden. De proefmuur is zo’n succes dat die nu als groenmuur wordt toegepast in nieuwbouwgebied Houthavens. En de groene kademuur wordt opgenomen in de generieke maatregelen voor alle kademuren binnen het programma bruggen en kademuren.”
Kennis uitwisselen
Marijke en Jorine werken nauw samen aan klimaatadaptatie. Marijke: “Het is superinteressant om als wateradviseur samen met de groen- en bodemspecialisten kennis uit te wisselen, elkaars vakgebied beter te leren kennen en kansen te zien voor een integrale aanpak. Het fijne van Amsterdam is dat alle kennis hier in huis is. Én er heel veel ruimte is voor nieuwe ideeën en experimenten. Ik krijg energie van wat ik voor de stad doe. Er zijn zoveel dingen om aan te pakken en de omgeving is zo complex en dynamisch. Elke dag leer je wel iets.”
In de schijnwerpers
Jorine: “Ontwikkelingen van klimaatadaptatief bouwen gaan enorm snel. Daarom is het ook zo fijn dat pas afgestudeerden aan onze projecten meewerken. Zij brengen de allernieuwste kennis mee en dat is een enorme meerwaarde.“ Marijke: “Als je voor Amsterdam werkt staat je werk soms in de schijnwerpers. Dat geeft best wel druk én maakt het werk interessant. Elke dag weer heb je de kans écht iets in deze stad te veranderen.”
Vergroening Kwakersplein (Service Design / Place Making / Citizen Driven)
In this article, we share the story of design research of the Vergroening Kwakersplein Project in Oude West, as told by Gebiedscoördinator Frans Vlietman and Gebiedsmakelaar Jessica ter Maat.
What was the main reason for starting this research through design project?
Frans:The starting point of the case was the lack of trust that residents had in the government.
Jessica:The residents of the neighbourhood felt themselves isolated from the decision-making processes. The attention by the city council was going to big parties like food service or corporations. On the other hand, the Kwakersplein was unliveable, with only big trucks passing in between. The creation of two kiosks was planned, but the residents were not involved in deciding to build those kiosks.
Frans:In the 90’s the municipality had agreed that every decision making about the neighbourhood would be first discussed with the residents. But in time, this agreement was forgotten by the municipality. As members of a Gebiedsteam, we made the residents go from complaining to doing. We wanted to assist them with their own place making!
Why did you choose this approach?
Frans:Place making is a new way of working. If you want something, make a plan and do it! In overheidsparticipatie we just help to design the process (if needed), the rest is up to the residents. But in order to do this, first we had to get the residents’ trust.
How did you start?
Frans:It took a lot of negotiations, especially about the two kiosks. The situation was that the residents never wanted a kiosk in the square, so at first, they were busy with stopping the construction of the first one by suing the municipality. In the meantime, the neighbourhood management (Bestuur) gave permission to the kiosk owner to build a second one.
Jessica:So, the first thing we did was to solve the problem of kiosks. We talked with the owner of the kiosk, and also brought the residents together to talk to them.
Frans: Then, the things got confusing because the kiosk owner decided to sue the municipality because they revoked his permit to build the second one!
What was the crucial moment in the trajectory?
Frans:We talked with the people on what they really wanted. They told us that one kiosk was okay if it was not built in the middle of the square. But they did not want a second one. Then, we explained the situation to the kiosk owner and discussed about how to solve this problem. Luckily another place was found for the second kiosk to be built, so we arranged that. And then we went back to the people to ask if they would be okay with this.
When the people saw that we turned the situation around, the world opened! There was an energy of change and people started to trust us. Then it was possible to start with place making. What we wanted was the people to stay from the beginning until the end, unlike following a normal process where you design everything for the others.
How did you develop it?
Jessica:Everything had to happen very fast because we had funding coming that had to be spent within that year. And we were already in July when the negotiations ended! If we did it in the government way, it would have taken over a year.
Frans:The Amsterdam Economic Board had an agreement with a creative design office to make a competition for a place making project. Kwakersplein was perfect for this project. The designer has a big network in the neighbourhood, from service design to creative people. She called other creative designers to make a competition for re-designing the square.
What happened then?
Frans:Frederike organised a workshop before the competition. She, Jessica, and the project leader Liane invited residents from the neighbourhood and asked them, "if you dream about a green square, what do you see?” People wrote down on post-its. Then three groups were made in the workshop and each group was matched with a designer. Later on, these became two groups with two main designers.
Jessica:The second meeting was about the presentation of the two designs. The people looked at each design and voted. The winner design won with only one vote difference. Because of this, the residents who were supporting the losing design got very angry, especially because they were the ones living around the square!
Frans:When this situation happened, some of the residents moderated the situation, so they found a way to figure it out themselves!
What did you learn from this experience?
Frans:It is very important to have a project leader from participation background, who knows how to talk and organise the people. In such intervention, the organisers should do a few things: Get the people together (1), Create design groups (2), and get the biggest activitists from the neighbourhood involved (3)! In the end, it was all about making the people heard.
How do you see the result?
Jessica:It was beautiful, during the summer it was awesome!
Frans:It also adjusts to the seasons.
Jessica: In all seasons there are plants and they are different. This is what the municipality by itself could not do. They always use the same sorts of plants, while people wanted also other things. They even agreed that they would take care of it!
What do you think about the future of these initiatives?
Jessica:There are not many other initiatives like this in this Stadsdeel, but I believe that this approach can one day grow again. You need to see the bigger picture, it is not only about green, design but how you live with each other.
Frans: Ownership of public space by residents is what we have to strive for, that's place making. If we want more ownership of the public space than we have to trust residents more in what they are capable of, share our vision about to set up public space with theirs. Don't be afraid of emotions that comes up. Talk and listen. As Gemeente we see this project as something we can hold on to, however the people look at what is happening today.
Wat is Schoonschip? Een drijvende woonwijk in het Johan van Hasseltkanaal, een zijkanaal van het IJ in Buiksloterham, Amsterdam-Noord. In deze ecologisch en sociaal duurzame wijk wonen we sinds begin 2020 met 46 huishoudens op 30 arken. De helft van de arken is twee-op-één-bak, de drijvende variant van twee-onder-één-kap. En dan hebben we op één bak ook nog een gezamenlijke ontmoetingsplek gerealiseerd.
Tien jaar lang is er door de bewoners keihard gewerkt om Schoonschip te ontwerpen, ontwikkelen en te realiseren. Meer weten over de totstandkoming van ons project? Bezoek dan onze Greenprint.
Schoonschip ligt in Buiksloterham, een wijk in Amsterdam-Noord waar de robuustheid van oude industrie hand in hand gaat met duurzame nieuwbouwprojecten.
In de Burkmeer is in juli 2021 een proef gestart met lisdoddeteelt. De teelt van lisdodde kan helpen om bodemdaling in veengebieden af te remmen waardoor er ook minder CO2 vrijkomt. Deze proef duurt 5 jaar. Als de teelt van lisdodde een succes blijkt, kan de proef worden verlengd tot maximaal 10 jaar. Dan stopt de proef.
In Waterland droogt het veen uit door een lage grondwaterstand. Hierdoor daalt de bodem. Dit zorgt voor de uitstoot van broeikasgassen. De gemeente wil de bodemdaling stoppen en de biodiversiteit in het gebied vergroten. Lisdoddeteelt is daar mogelijk een manier voor.
De lisdodde
Lisdodde is een plant van ca. 2 meter hoog. Hij lijkt wel wat op riet, maar heeft bredere bladeren en een karakteristieke bruine 'sigaar' aan het uiteinde van zijn stengels. De lisdodde staat graag in het water en komt van nature voor in moerasgebieden en langs sloten.
Dit voorbeeldenboek toont de mogelijkheden van eenvoudige en haalbare klimaatbestendige inrichtingen van woonstraten.
Met dit boek laten we, aan de hand van veelvoorkomende straatbeelden, zien dat een klimaatbestendige inrichting van woonstraten veelal eenvoudig is en voor vlakke gebieden niet duurder hoeft te zijn dan de traditionele inrichting. Dit is gebaseerd op onderzoek met diverse gemeenten. Wij willen u inspireren door de voorbeelden, zodat u hiermee ook in uw gemeente aan de slag gaat, want Het klimaat past ook in uw straatje!
De huidige klimaatverandering houdt in dat het warmer wordt. Het weer wordt ook extremer: het gaat vaker en harder regenen en er komt meer droogte en meer hitte. In de stad leidt meer neerslag tot wateroverlast met schade, droogte leidt tot dalende grondwaterstanden, problemen met funderingen en schade aan stedelijk groen en hitte geeft gezondheidsproblemen. De noodzaak om iets te veranderen is op nationaal niveau al duidelijk en een klimaatbestendige inrichting maakt dan ook deel uit van het deltaprogramma. Op lokaal, gemeentelijk niveau is nog niet iedereen overtuigd.
De laatste jaren is veel onderzoek verricht naar de gevolgen van klimaatverandering en wat dat betekent voor steden. Lokale professionals geven echter aan dat de resultaten van deze onderzoeken te abstract en te weinig toepasbaar zijn. Ze hebben behoefte aan uitwerkingen waarmee ze kunnen laten zien welke maatregelen effectief zijn, en aan argumenten om collega’s te overtuigen van een klimaatbestendige inrichting.
In 2015 en 2016 hebben we het onderzoek ‘De klimaatbestendige stad, inrichting in de praktijk’ uitge - voerd. Dit onderzoek is een samenwerking van vijf gemeenten, een waterschap en twee hogescholen.
Het onderzoek had tot doel meer inzicht te geven in de urgentie van hittestress en om te onderzoeken wat de kosten en baten zijn van klimaatbestendig inrichten, zodat er een overtuigend verhaal over kan worden verteld. Om de urgentie van hittestress te duiden hebben we een mindmap van de gevolgen van hitte opgesteld en hebben we met metingen onderzocht welke maatregelen het best bijdragen aan verkoeling.
Daarnaast hebben we een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) opgesteld om varianten van straatinrichtingen met elkaar te vergelijken. Daarin gaat speciale aandacht uit naar de voordelen van groen in de stad, omdat groen in de stad bijdraagt aan verkoeling en kansen biedt voor waterberging en infiltra - tie. De MKBA hebben we toegepast op een tiental praktijkvoorbeelden. Hieruit blijkt dat een klimaatbestendige inrichting veelal niet duurder is dan een traditionele herinrichting en ook niet ingewikkeld.
Uit het onderzoek komen de volgende punten naar voren:
- In een klimaatbestendige stad dienen de gevolgen van hitte in ieder ontwerp te worden meegewogen. - Het verkoelende effect van schaduw is veel groter dan het effect van (verkoelend) water in de stad. Het creëren van schaduwrijke plekken is een effectieve ruimtelijke adaptatiemaatregel tegen hittestress. - Een groene straatinrichting levert meer op dan het kost. - Bomen zijn ideaal voor het voorkomen van opwarming in stedelijk gebied. In de zomer geven ze schaduw en in de winter laten ze straling door. - Het verhogen van het percentage groen (parken, tuinen, gevels, daken) geeft op wijkof stadsniveau een verlaging van de temperatuur. - Een maatschappelijke kosten-batenanalyse is een goed instrument voor de afweging van klimaatbestendige inrichtingsvarianten. - Een klimaatbestendige inrichting is relatief eenvoudig en vaak voordelig.
Kluck, J., Kleerekoper, L., Klok, L., Loeve, R., Bakker, W., & Boogaard, F. (2017).de klimaatbestendige wijk: Onderzoek voor de praktijk. (Publicatiereeks Faculteit Techniek; No. 10). Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Kenniscentrum Techniek.
Hittestress tast de leefbaarheid van onze steden aan en dit kan grote problemen opleveren. De maatregelen die nodig zijn om hittestress tegen te gaan bevinden zich op het terrein van de zorg (zorgen voor de kwetsbare mensen), de gebouwen (de binnenruimte koel houden) èn de openbare ruimte (de buitenruimte aangenaam en aantrekkelijk houden). Deze CoolKit, op basis van het onderzoeksproject ‘De Hittebestendige Stad’, richt zich op de mogelijke maatregelen in de buitenruimte van steden en dorpen.
Het klimaat verandert. Het wordt natter, heter en mogelijk ook vaker droog. Het is daarom belangrijk dat dorpen en steden in Nederland zich aanpassen aan het veranderende klimaat. Stedenbouwkundigen staan vanaf 2020 voor de opgave om klimaatbestendigheid, als één van de aspecten die een rol spelen bij de inrichting van de buitenruimte, mee te nemen in hun ontwerpen. Over de aanpak van de thema’s wateroverlast en waterveiligheid is relatief al veel bekend. Over het thema hitte is daarentegen nog weinig bekend (PBL, 2016). En dat is zorgelijk, want door klimaatverandering zal de gemiddelde zomertemperatuur en het aantal hete dagen in Nederland in de toekomst verder toenemen (KNMI, 2015). Hierdoor krijgen we steeds vaker te maken met hittegolven. Het aantal nachten boven de 20°C neemt in stedelijk gebied naar verwachting toe tot twee tot vier weken per jaar in het jaar 2050, terwijl dit nu nog is beperkt tot slechts één week per jaar (Klimaateffectatlas, 2019). Het uiteindelijke, precieze effect is nog onduidelijk, omdat dit afhankelijk is van de toekomstige wereldgemiddelde temperatuur en het luchtstromingspatroon (KNMI, 2015).
Hittestress tast de leefbaarheid van onze steden aan en dit kan grote problemen opleveren. De maatregelen die nodig zijn om hittestress tegen te gaan bevinden zich op het terrein van de zorg (zorgen voor de kwetsbare mensen), de gebouwen (de binnenruimte koel houden) èn de openbare ruimte (de buitenruimte aangenaam en aantrekkelijk houden). Deze CoolKit, op basis van het onderzoeksproject ‘De Hittebestendige Stad’, richt zich op de mogelijke maatregelen in de buitenruimte van steden en dorpen. Onder stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en projectontwikkelaars ontbreekt namelijk nog veel kennis over het hittebestendig inrichten van de buitenruimte. Zo weet men niet hoe een gewenst hittebestendig ontwerp eruit ziet, aan welke richtlijnen een hittebestendig ontwerp voor een buurt of straat moet voldoen en welke maatregelen nodig zijn om dit ook te realiseren.
De afgelopen twee jaar heeft de Hogeschool van Amsterdam onderzocht hoe gemeenten inzicht kunnen verkrijgen in de hitteopgave van de buitenruimte en wat effectieve ontwerprichtlijnen zijn om een buurt of straat hittebestendig in te richten. Het onderzoek is in samenwerking uitgevoerd, waarbij een consortium is gevormd met Hanzehogeschool Groningen, Wageningen Environmental Research (WenR), Tauw bv en specialisten uit twaalf gemeenten en twee gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Met het onderzoek is getracht de achtergrond (oorzaken en mogelijke gevolgen) van de hitteopgave te duiden en de werking en effectiviteit van hittemaatregelen, zoals het verkoelend effect van een bomenrij of groene gevel, te achterhalen. Op basis hiervan zijn een aantal ontwerprichtlijnen voor de buitenruimte geformuleerd.
KuiperCompagnons heeft dit onderzoek vertaald in een CoolKit, speciaal ontwikkeld voor ontwerpers van de ruimtelijke omgeving. De CoolKit is bedoeld om de belangrijkste handvatten voor het ontwerp van een hittebestendige stad aan te reiken en te visualiseren, zodat ze één op één kunnen worden toegepast in de dagelijkse praktijk. De Coolkit geeft stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en projectontwikkelaars enerzijds informatie over de oorzaken van hittestress en biedt anderzijds bruikbare ontwerprichtlijnen voor de herontwikkeling van buurten en straten in de stad.
Een groene gevel is een met planten begroeide muur. Naast het vasthouden en verdampen van regenwater, hebben groene gevels nog meer voordelen.
Als de gevelplanten in de volle grond staan, kan aflopend regenwater in de grond infiltreren. Klimplanten houden verder de gevel koel in de zomer en niet-bladverliezende soorten isoleren in de winter (voornamelijk bij minder goed geïsoleerde gebouwen). Klimplanten bieden daarnaast aan verschillende dieren en insecten een schuilplaats, broedplaats en voedsel. En groene gevels verfraaien een huis, de tuin en het straatbeeld!
Er zijn verschillende manieren om een groene gevel aan te leggen: met klimplanten direct tegen de gevel, een klimconstructie of, als planten in de volle grond niet mogelijk zijn, met bakken aan de gevel. Ook is een constructie met substraat die aan de gevel is bevestigd mogelijk. Deze laatste optie is over het algemeen duurder, omdat er meer onderhoud, een bewateringssysteem en bemesting nodig zijn.
Als de planten in de volle grond staan, bijvoorbeeld in combinatie met een geveltuin, draagt een groene gevel het meest bij aan een goede stedelijke waterhuishouding, doordat het water in de grond kan infiltreren.
Groene gevels beschermen het gebouw tegen opwarming in de zomer. Doordat de zon de gevel minder opwarmt en de warmte minder wordt vastgehouden, wordt er ook minder warmte weerkaatst van de gevel en blijft de buitenruimte koeler. Groene gevels in de volle grond kunnen enigszins bijdragen aan het beperken van de gevolgen van droogte door regenwater van de gevel te laten infiltreren.
Gemeenten hebben aangegeven voor hitte behoefte te hebben aan concrete richtlijnen voor een hittebestendige stad. In het RAAK-project ‘De hittebestendige stad’ zijn naar aanleiding van deze behoefte drie ontwerprichtlijnen voor een hittebestendige inrichting van de buitenruimte opgesteld. Deze voorgestelde richtlijnen zijn in het onderzoek concreet met grenswaarden ingevuld (bijvoorbeeld 300 meter tot een koele plek, of 40 % schaduw op loopgebieden).
Gemeenten hebben aangegeven voor hitte behoefte te hebben aan concrete richtlijnen voor een hittebestendige stad. In het RAAK-project ‘De hittebestendige stad’ zijn naar aanleiding van deze behoefte drie ontwerprichtlijnen voor een hittebestendige inrichting van de buitenruimte opgesteld (zie kader). Deze voorgestelde richtlijnen zijn in het onderzoek concreet met grenswaarden ingevuld (bijvoorbeeld 300 meter tot een koele plek, of 40 % schaduw op loopgebieden). Gemeenten vinden de gekozen richtlijnen logisch en hebben vooral nog vragen over de voorgestelde grenswaarden en de exacte definitie van koele plekken in de stad. Er is daarom nog een slag met gemeenten nodig om deze grenswaarden en ook de definitie van termen beter te onderbouwen. Het is immers zo dat iedere gemeenten zelf keuzes dient te maken over wat zij hittebestendig vindt. Een goede lokale afweging en onderbouwing is van belang.
Het doel van dit praktijkonderzoek is om met meerdere gemeenten de richtlijnen concreter uit te werken en gemeenten handvatten te geven om zelf specifieke grenswaarden te kiezen. De verwachting is dat andere gemeenten bij een bredere onderbouwing makkelijker de voorgestelde richtlijnen grenswaarden overnemen of daar hun eigen specifieke invulling in kiezen. En dus concreet aan de slag kunnen met het hittebestendig inrichten van de buitenruimte. In dit onderzoek zijn de richtlijnen in de praktijk onderzocht door metingen, interviews foto’s en GIS analyse te combineren. Voor elke van de richtlijnen worden de methode, resultaten en aanbevelingen beschreven zodat de aanpak eenvoudig opschaalbaar is naar andere gemeenten.
Amsterdam zal steeds intensiever worden gebruikt, aldus Maurits de Hoog. Hij pleit voor een compacte bebouwing om het buitengebied te sparen. Amsterdam heeft hart voor groen, maar heeft de stad de potentie om de ecologische hoofdstad te worden? Een verkenning: van natuurinclusief bouwen tot drastische keuzes in voedsel-, water-, afval- en energiemanagement.
Duurzaamheid is vanzelfsprekend. We willen verspilling en vervuiling tegengaan. Voor de gezondheid van de inwoners én voor de toekomst van de stad. Dit document vertaalt het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amsterdam naar specifieke ambities en maatregelen op het niveau van kavel en gebouw. Per duurzaamheidsthema wordt het gemeentelijke ambitieniveau met bijbehorende maatregelen toegelicht. Thema’s die besproken worden zijn duurzame energie en aardgasvrij, uitstootvrije mobiliteit en schone lucht, klimaatadaptatie, groen in de openbare ruimte, groene daken of gevels en natuurinclusief bouwen, circulair bouwen en afval. Ook gaat het kort in op subsidies. ‘Duurzaam bouwen in Amsterdam’ is onder andere bedoeld voor projectleiders, ontwikkelaars en ontwerpers/architecten die een rol spelen bij de ontwikkeling of het ontwerp van een gebouw.
Auteur: Gemeente Amsterdam
Beeldmateriaal voorpagina: Edwin van Eis, Rienk Kuiper en Alphons Nieuwenhuis
Green Urbanism makes every effort to minimize the use of energy, water and materials at each stage of the city’s or district’s life-cycle, including the embodied energy in the extraction and transportation of materials, their fabrication, their assembly into the buildings and, ultimately, the ease and value of their recycling when an individual building’s life is over.
Green Urbanism is by definition interdisciplinary; it requires the collaboration of landscape architects, engineers, urban planners, ecologists, transport planners, physicists, psychologists, sociologists, economists and other specialists, in addition to architects and urban designers. Green Urbanism makes every effort to minimize the use of energy, water and materials at each stage of the city’s or district’s life-cycle, including the embodied energy in the extraction and transportation of materials, their fabrication, their assembly into the buildings and, ultimately, the ease and value of their recycling when an individual building’s life is over. Today, urban and architectural design also has to take into consideration the use of energy in the district’s or building’s maintenance and changes in its use; not to mention the primary energy use for its operation, including lighting, heating and cooling. The following diagrams identify the inter-connectedness of issues impacting on urban development decisions.
Bron: Lehmann, S. 2011. What is Green Urbanism? Holistic Principles to Transform Cities for Sustainability. Intechopen. DOI: 10.5772/23957
Stefano Boeri en MVSA ontwerpen torens Jaarbeursboulevard
Stefano Boeri Architetti en MVSA Architects ontwerpen ieder een toren aan de Jaarbeursboulevard in Utrecht. De respectievelijk negentig en zeventig meter hoge torens vormen samen het Healthy Urban Quarter. De gebouwen moeten bijdragen aan een gezond stedelijk leven in Utrecht.
Stefano Boeri Architetti en MVSA Architects ontwerpen ieder een toren aan de Jaarbeursboulevard in Utrecht. De respectievelijk negentig en zeventig meter hoge torens vormen samen het Healthy Urban Quarter. De gebouwen moeten bijdragen aan een gezond stedelijk leven in Utrecht.
Het project wordt ontwikkeld door een consortium onder leiding van G&S Vastgoed en KondorWessels Projecten, zo heeft de gemeente Utrecht vrijdag bekendgemaakt. Het samenwerkingsverband werd via een tender, waarbij vier partijen een plan mochten presenteren, geselecteerd. Het plan Wonderwoods gaat over het terughalen van de natuur in de stad voor een gezonder leven.
De negentig meter hoge, door Stefano Boeri in samenwerking met Arcadis ontworpen toren komt aan de Croeselaan te staan. Het gebouw ziet eruit als een verticaal bos, waarbij de beplanting is mee ontworpen op de balkons en aan de gevel. De ontwerpers werden geconsulteerd door de Botanische Tuinen van de Universiteit Utrecht.
De door MVSA ontworpen toren bevat rondingen en veel groen aan de binnenkant. Dit is van buiten te zien doordat de te openen atria een doorkijk bieden naar de binnenkant. Enerzijds heeft de toren zoals de kantoren in de omgeving een robuuste uitstraling, anderzijds wordt het op detailniveau aangepast voor een prettig straatniveau.
Bron: Weessies, R. 2017. Stefano Boeri en MVSA ontwerpen torens Jaarbeursboulevard. Architectenweb.
Door klimaatverandering krijgen we in de toekomst vaker te maken met extreem weer: van zware regenbuien tot hete zomerdagen. Door goed na te denken over de inrichting van de openbare ruimte én het ontwerp van nieuwe gebouwen, kunnen we extreem weer in de toekomst het hoofd bieden.
De gemeente Amsterdam en Waternet willen die inzichten op Centrumeiland samen met bewoners in de praktijk brengen. Zelfbouwers spelen daarin een cruciale rol. Door groen en blauw te bouwen, kunnen we hittestress en regenwateroverlast voorkomen, en ook nog eens bijdragen aan de biodiversiteit en de luchtkwaliteit in de stad.
Deze brochure heeft als doel om u te inspireren en laat u zien hoe u bij kunt dragen aan een groene, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
In opdracht van: Gemeente Amsterdam, Grond en Ontwikkeling Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, Amsterdam Rainproof, Waternet
City design in the Netherlands is based on current climate conditions and does not account for climate change. Due to climate change, rainfall intensities are expected to increase. Therefore, the urban water system should be designed in such a way that the extremer events of the near future do not cause significant damage.
In the Netherlands pluvial flooding is in most cases prevented by the municipality by implementing drainage systems in public space. In general drainages systems are designed such that rainfall events up to 20mm should not cause any damage. These rainfall events were estimated to occur once every 2 years. In recent years we have seen multiple rainfall events with intensities that were much higher than this normative rainfall event. This has led to the awareness that we should design our drainage systems and also our land surface such that these extreme events do not cause significant damage. Due to climate change rainfall intensities are expected to increase.
Design principles in the Netherlands are based on current climate conditions and do not account for climate change. Although existing water systems are designed to be robust, increased extreme storms (frequency as well as magnitude) may be expected to increase damage due to flooding, both in magnitude and frequency. Solutions can be found in redesign of the drainage systems but this may come with considerable costs. Therefore also reshaping the public space should be considered to increase the capability of storing water in such a way that damage is kept to a minimum. It is interesting to realize that, although frequently stated in the past, only now, since extreme storm events are more probable to occur, spatial planning and water management become really interdependent. The question is how to deal with that fact in a optimal way. Optimal in the sense of cost effective, but also in the way various stakeholders including citizens and their properties are involved.
Precipitation falls both on private property and on public space. Rainfall that falls on roofs as well as on paved gardens is drained directly by the drainage system. It could be argued that citizens can help to prevent pluvial flooding by implementing storage measures on their property. But this first of all requires so called water awareness of citizens. This study will demonstrate the effect of interactive modeling on a high resolution to determine the effect of small scale measures (on the scale of private property) and shows a way to build the required water awareness. Both are presented in the form of a case study for the Buiksloterham, a redevelopment area in the city of Amsterdam.
Steden zijn kwetsbaar voor de effecten van klimaatverandering. Het vergroten van de klimaatbestendigheid van steden is het meest efficiënt bij veel relatief kleine en lokale, op maat gemaakte maatregelen. Die kunnen vaak tegelijkertijd met groot onderhoud of renovaties worden uitgevoerd. Dat blijkt uit het eindrapport van het onderzoeksprogramma Climate Proof Cities.
Alle steden in Nederland, groot en klein, zijn kwetsbaar voor de effecten van klimaatverandering. De mate van kwetsbaarheid varieert nogal binnen het stedelijk gebied. Dat betekent dat het vergroten van de klimaatbestendigheid van steden het meest efficiënt kan gebeuren door het nemen van veel relatief kleine en lokale maatregelen. Veel daarvan kunnen tegelijkertijd met groot onderhoud of renovaties worden uitgevoerd. Daarvoor is wel samenwerking met veel en diverse partijen nodig.
Dit zijn de belangrijkste bevindingen van het onderzoeksprogramma Climate Proof Cities (CPC). Dit programma heeft veel kennis opgeleverd om Nederlandse steden klimaatbestendig te maken, met een focus op hittestress en wateroverlast door piekbuien. Het programma is uitgevoerd door een consortium van tien universiteiten en kennisinstellingen die gedurende vier jaar hebben samengewerkt met gemeenten, waterschappen en de rijksoverheid om antwoorden te geven op praktijkvragen.
Om de bruikbaarheid van de uitkomsten in de praktijk te vergroten hebben de onderzoekers samengewerkt in 5 case studies in verschillende Nederlandse stedelijke gebieden, te weten: Rotterdam, Haaglanden, Amsterdam, Arnhem/Nijmegen, Utrecht en steden in Noord-Brabant.
Over de hele wereld staan steden voor grote uitdagingen op watergebied. We moeten de manier waarop we met water omgaan in onze steden heroverwegen. Steden moeten (opnieuw) ontworpen worden, waarbij afwatering plaats maakt voor groen, veerkracht en een gesloten waterkringloop. Waterslimme steden, dus.
Water speelt een belangrijke rol voor de leefbaarheid van de stad. We moeten de manier waarop we met water omgaan in de stad heroverwegen om groene, veerkrachtige steden met een gesloten waterkringloop te maken, zogeheten waterslimme steden, waarbij samenwerking tussen bedrijven, overheden, wetenschappers en burgers een unieke rol speelt om een snelle overgang te garanderen. Veel steden hebben te maken met een toenemend risico op waterschaarste, overstromingen en hittegolven. Er is een overgang nodig om steden met afwatering (opnieuw) te ontwerpen tot waterslimme steden, zodat de natuurlijke afwateringscapaciteit van steden wordt hersteld en de stedelijke waterkringloop wordt gesloten. In een waterslimme stad is de stedenbouw geïntegreerd met waterbeheer en wordt water niet beschouwd als last maar als hulpbron. Elke druppel water in onze steden heeft waarde en het is essentieel dat alle verantwoordelijke partijen een gezamenlijke visie hebben.
van Huttum, T., Blauw, M., Jensen, M. B., & de Bruin, K. (2016) Towards Water Smart Cities. Climate adaptation is a huge opportunity to improve the quality of life in cities. Wageningen University & Research.