Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Auteur: sector Mobiliteit (provincie Noord-Holland)
De provincie Noord-Holland wil in 2050 energieneutraal en circulair zijn. Daarvoor is het nodig om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verder te verminderen en uiteindelijk te beëindigen, door energiebesparing en gebruik van duurzame energie. De provincie wil ook het gebruik van eindige grondstoffen beperken door grondstoffen in de kringloop te houden en eindige grondstoffen te vervangen door hernieuwbare. De provinciale ambities gelden ook voor het beleidsveld Mobiliteit.
In deze verkenning zijn de huidige inspanningen op het gebied van duurzame mobiliteit door de provincie Noord-Holland geïnventariseerd en afgezet tegen de externe verplichtingen van de provincie en de eigen ingezette beleidslijnen. Deze Verkenning Duurzame Mobiliteit legt de basis voor de verdere ontwikkeling van beleid en de provinciale inzet op dit vlak.
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Auteur: sector Mobiliteit (provincie Noord-Holland)
In Noord-Holland wordt er door vele partijen in diverse sectoren hard gewerkt om een bijdrage te leveren aan de doelen van het Klimaatakkoord: 49% CO2-reductie in 2030 ten opzicht van 1990 met uitzicht op klimaatneutraal in 2050.
In de Regionale Energiestrategieën wordt per deelregio gekeken waar meer wind- en zonne-energie kan worden geproduceerd in het licht van de landelijke ambitie om in 2030 in totaal 35 TWh op land te realiseren. Maar hoe staan we ervoor in Noord-Holland? Hoeveel hernieuwbare energie wordt er al jaarlijks opgewekt? Neemt het verbruik van fossiele energie af of toe en wat betekent dat in termen van CO2-uitstoot? Het Dashboard Energietransitie in Noord-Holland biedt inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de klimaatafspraken en energietransitie in onze provincie.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Auteur: Martha Klein (provincie Noord-Holland)
De capaciteit van het huidige Noord-Hollandse elektriciteitsnet staat onder druk. De energietransitie, woningbouw en economische ontwikkelingen vragen meer en meer capaciteit van het elektriciteitsnet. Daardoor zit de belasting van het elektriciteitsnet op een aantal plaatsen aan zijn limiet en is er sprake van congestie. Door deze toenemende congestie problematiek wordt er gekeken naar de mogelijkheden om de congestie op te lossen. Uit het onderzoek blijkt dat gelijkspanning zelf geen congestie beperkende eigenschappen heeft, hierdoor biedt gelijkspanning geen directe oplossing voor de congestie problematiek.
opdrachtgever: provincie Noord-Holland
auteur: provincie Noord-Holland
Deze korte verkenning laat zien dat het opwaarderen van natuur goed samen kan gaan met ruimte creëren voor de opwekking van duurzame energie middels zonnepanelen op water.
opdrachtgever: provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik
auteur: Bureau Waardenburg en Deltares
Het uiteindelijke doel van het project is om investeringen en duurzame economische activiteiten in de zeewiersector aan te trekken naar de provincie Noord-Holland. Een belangrijk middel hiertoe is de realisatie van een semi-commerciële zeewierketen. Zeewier is een natuurlijke bron voor energie, voedsel en materialen. Door de groei van de wereldbevolking bestaat juist hieraan een grote behoefte. De toenemende bevolking en druk op het natuurlijk systeem van onze aarde wordt ook als Stress Nexus aangeduid. Met name eiwitten en koolwaterstoffen worden schaars, terwijl door toenemende welvaart de consumptie hiervan juist toeneemt. De wijze waarop de wereld hierin nu voorziet is milieubelastend en leidt tot toenemende schaarste. Zeewier kan bijdragen aan een duurzamer alternatief voor fossiele koolwaterstoffen en eiwitten uit vlees.
opdrachtgever: provincie Noord-Holland
auteur: TNO Energy Transition (voorheen ECN part of TNO), het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en de WUR (Universiteit van Wageningen)
De concept-RES (Regionale Energiestrategie) voor energieregio Noord-Holland Zuid is klaar. De energieregio verwacht dat zij de komende tien jaar bijna vier keer zoveel wind- en zonne-energie kan opwekken: van 0,7 TWh nu naar 2,7 TWh in 2030. In de concept-RES staat waar en hoe deze energie kan worden opgewekt.
De concept-RES is een eerste stap in een langjarige samenwerking om met elkaar te zorgen voor minder CO2-uitstoot. In het document wordt eerst gekeken naar de opwekking van grootschalige duurzame elektriciteit met wind- en zonne-energie. In Noord-Holland Zuid is de ambitie om 1227 ha zonnepanelen en 44 windturbines te plaatsen in 42 zoekgebieden. De zoekgebieden zijn in de concept-RES opgenomen als voorstel. De 29 gemeenten, de provincie Noord-Holland, de drie waterschappen en de netbeheerders in de energieregio moeten met elkaar bepalen in welke gebieden meer duurzame energie opgewekt kan worden.
Dit document beschrijft de ambitie en zoekgebieden van Amsterdam op het gebied van grootschalige opwekking van wind- en zonne-energie voor 2030. Daarnaast wordt een eerste schets gegeven van de vraag naar warmte en (potentiële) warmtebronnen. Dit is de inzet van Amsterdam voor het regionale bod dat Noord-Holland Zuid (NHZ) de komende periode in haar Regionale Energiestrategie (RES) gaat opstellen. Deze ‘deelRES’ is dus een tussenproduct dat onderdeel wordt van de Concept RES voor heel NoordHolland Zuid.
Aansluitend bij de verkenningen die de provincie Noord-Holland in het kader van de nieuwe Omgevingsvisie heeft uitgevoerd (2017) en ter aanvulling op de lopende ruimtelijke verkenningen van de consequenties van de Energietransitie (uitgevoerd in opdracht van de pro-vincie), is aan Buck Consultants gevraagd een nadere verkenning/analyse uit te voeren gericht op de economische impact van de transitie, en de kansen en bedreigingen voor belangrijke sectoren/clusters in Noord-Holland.
In het Nationaal Energieakkoord is afgesproken dat in 2023 de energie in Nederland voor 16 procent met duurzame bronnen wordt opgewekt. Het nieuwe kabinet heeft in het regeerakkoord ook de ambitie na 2023 verder uitgewerkt en aangescherpt, en voor 2018 een nieuw Energie akkoord aangekondigd. Deze ambities leiden tot een stevige opgave voor de nationale Energietransitie, die zich niet alleen zal richten op energiebesparing en energie-opwekking, maar ook om afvangen, hergebruik en opslag van CO2.
De Energietransitie zal voor de provincie Noord-Holland een grote ruimtelijke impact hebben, maar ook kansen en bedreigingen voor de economie opleveren. De transitie draagt immers bij aan het opkomen van nieuwe sectoren (denk aan kennisintensieve diensten en nieuwe maakindustrie) en zet traditionele economische dragers zoals Schiphol, de procesindustrie in havens en de Greenports aan tot innovatie en het ontwikkelen van nieuwe ver-dienmodellen. Energietransitie is dan ook een van de belangrijke thema’s bij de ontwikkeling van een nieuwe Omgevingsvisie voor de provincie Noord-Holland die medio 2018 zal worden vastgesteld.
Aansluitend bij de verkenningen die de provincie Noord-Holland in het kader van de nieuwe Omgevingsvisie heeft uitgevoerd (2017) en ter aanvulling op de lopende ruimtelijke verkenningen van de consequenties van de Energietransitie (uitgevoerd in opdracht van de pro-vincie), is aan Buck Consultants gevraagd een nadere verkenning/analyse uit te voeren gericht op de economische impact van de transitie, en de kansen en bedreigingen voor belangrijke sectoren/clusters in Noord-Holland. Deze analyse is als volgt opgebouwd:
A. Om stap voor stap te komen tot een set van praktische aanbevelingen voor het hande-len van de provincie Noord-Holland is eerst op hoofdlijnen stilgestaan bij het economisch perspectief op Energietransitie (de verandering vanuit het economisch systeem);
B. Vervolgens is op basis van deze inventarisatie, en een aantal gesprekken met stakehol-ders, een selectie gemaakt van clusters/sectoren waar economisch belang, economi-sche groei én omvang van de energievraag of - opwekking samen komen. Deze cases zijn uitgewerkt in praktische kansen & bedreigingen en aansluitend vertaald in een specifiek handelingsperspectief per case;
C. Vervolgens heeft voor de provincie als geheel, maar ook voor de afzonderlijke cases een kwantificering plaatsgevonden van de potentiele impact van de Energietransitie (in termen van direct/indirect betrokken bedrijven en banen);
D. Tot slot is de analyse samengevat in een handelingsperspectief van de provincie, wat meegenomen kan worden in de verdere uitwerking van de omgevingsvisie en andere acties/beleid.
Uitgevoerd in opdracht van: Provincie Noord-Holland
Den Haag, december 2017
Managementsamenvatting
Aanleiding voor dit rapport
Sinds 27 juni 2016 beschikt de provincie Noord-Holland over ruimtelijk beleid voor zonne-energie in het landelijk gebied. Het beleid is vastgelegd in de beleidsnota Perspectief voor Zon in Noord-Holland en juridisch bestendigd in artikel 32a van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de bijbehorende Uitvoeringsregeling.
Bij de vaststelling van het beleid is besloten na 2 jaar te evalueren. Voor u ligt het resultaat van deze evaluatie. We spreken niet over een "evaluatie", maar over een "herijking", nu de wereld van de zonne-energie nog volop in ontwikkeling is. De herijking resulteert in een beleidsadvies aan het provinciaal bestuur.
Opzet en werkwijze
Ten behoeve van deze herijking is in beeld gebracht welke concrete resultaten de afgelopen twee jaar zijn geboekt, hoe er door onze partners wordt gekeken naar de provinciale spelregels en welke relevante ontwikkelingen zich sinds de vaststelling van het beleid hebben voorgedaan
Hiertoe is geput uit de grote hoeveelheid adviezen, rapporten, beleidsdocumenten, gesprekken en kennissessies die de afgelopen twee jaar hebben plaatsgevonden en zijn verschenen. Aanvullend is een enquête uitgevoerd onder alle Noord-Hollandse gemeenten en zijn thematafels georganiseerd. Ook is er een ruimtelijke kwaliteitsanalyse uitgevoerd.
Beleidsadvies
Zonneparken in het bredere energie-perspectief:
Om de energietransitie-doelstellingen te behalen is in Noord-Holland een belangrijke rol weggelegd voor zonne-energie en daarmee ook voor het provinciaal beleid daaromtrent. Met oog op het aanstaande Klimaatakkoord en de bijbehorende Regionale Energiestrategieën (RES) is het van belang dat regio’s vooruit kunnen met het provinciaal beleid voor "zon". Dit zal voldoende perspectief en ruimte moeten bieden.
Het denken over zonne-energie in landelijk gebied, de insteek van deze herijking, kan niet los worden gezien van de aanzienlijke mogelijkheden in binnenstedelijk gebied en via nutfuncties (o.a. water, infrastructuur). Hoewel de hoeveelheid zonnestroom hier gestaag toeneemt, resteert er nog altijd een aanzienlijk potentieel.
Via diverse activiteiten en beleidsinstrumenten zet de provincie Noord-Holland in op het verzilveren van dit potentieel. Gelet op de stand van zaken en de toenemende druk op de energie-opgave verdient het echter aanbeveling te zoeken naar aanvullende versnellingsinstrumenten. Daarbij verdienen in ieder geval `zon op water’ en `zon langs infra’ bijzondere aandacht, gelet op de provinciale sturingsmogelijkheden en het energetisch potentieel aldaar. Maar ook daar waar de provinciale rol minder direct is, zoals rond bestaande daken, kunnen aanvullende samenwerkingen en arrangementen verkend worden. Onder meer in het kader van de Regionale Energiestrategieën (RES).
Ondanks de grote potentie in het binnenstedelijk gebied en via nutsfuncties blijven zonneparken in het open landelijk gebied, in ieder geval op korte en middellange termijn, noodzakelijk om de energietransitie-doelen te behalen. Volgtijdelijkheid tussen binnenstedelijk gebied en landelijk gebied moet nog altijd worden afgewezen
t.a.v. artikel 32a Provinciale Ruimtelijke Verordening:
De kaderstellende rol die de provincie neemt met artikel 32a PRV wordt, over het algemeen, door onze partners gewaardeerd en sluit ook aan bij de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie NH2050 die momenteel ter besluitvorming voor ligt. Het gaat dan om het uitsluiten van kwetsbare gebieden, het waarborgen van tijdelijkheid en het initiëren van locatie- en inpassingscriteria.
In het kader van de aanstaande Omgevingsverordening wordt gewerkt aan een nieuwe, integrale verordening. Hierbij wordt onder meer een vereenvoudiging van de provinciale beschermingsregimes verkend. Eventuele nieuwe inzichten uit het onderzoek naar de mogelijkheden voor duurzame energie in de Stelling van Amsterdam / Nieuwe Hollandse Waterlinie kunnen hier ook worden meegenomen.
t.a.v. de GS-uitvoeringsregeling:
De spelregels rond locatie, omvang en inpassing van zonneparken vormen nog altijd een belangrijke waarborg voor de provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, bodem, ecologie, landbouw en energie-infrastructuur.
Er is echter een aantal aanvullende inzichten op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, bodem & ecologie en maatschappelijke meekoppelkansen dat een plaats verdient binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Deze inzichten kunnen juridisch worden verankerd in de Uitvoeringsregeling (zie bijlage I). Aanvullend kan een brochure "Kwaliteitsimpuls Zonneparken" worden opgesteld als inspiratiedocument met voorbeelden (zie bijlage V).
Voorts kunnen de spelregels rond locatie, omvang en inpassing onder omstandigheden te rigide uitpakken. Zo kunnen de hoogte-eis (max. 1,50 m) en de locatie- en omvangeisen in de weg staan aan plannen met weldegelijk goede ruimtelijke kwaliteit of anderszins ruimtelijke meerwaarde, bijvoorbeeld op het gebied van ecologie, klimaatadaptatie of landbouw. De regeling voor "stimuleringsgebieden" voorziet in een nuttige maatwerkmogelijkheid, maar deze is nu alleen geschikt voor initiatieven groter dan 25 hectare.
Geadviseerd wordt enerzijds een afwijkmogelijk op te nemen voor de hoogte-eis en anderzijds de "stimuleringsgebieden"-regeling te verbreden tot een meer algemene maatwerkvoorziening, gebaseerd op het uitgangspunt `meerwaarde voor de fysieke leefomgeving’. Hiermee wordt ook de nodige extra ruimte geboden aan zonnepark-ontwikkelingen, mits zij een bijdrage leveren aan de Noord-Hollandse ruimtelijke belangen. In bijlage I is een voorstel opgenomen, mede geïnspireerd op het ruimtelijk beleid van collega-provincies.
Onderzoeker: Provincie Noord-Holland, in samenwerking met: Gemeente Amsterdam, Gemeente Aalsmeer, Gemeente Haarlemmermeer, Port of Amsterdam, Greenport Aalsmeer, Schiphol Group SADC, Ministeries van I& en EZ, Bureau MRA
PROJECT |
KORTE OMSCHRIJVING |
TREKKER |
Ruimtelijk Economische Strategie Westas |
Op basis van kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden voor een circulaire economie is een voorstel voor beleid ontwikkeld om voldoende ruimte voor een circulaire economie zeker te stellen en de regio als circulaire vestigingsplaats te positioneren. |
Provincie |
Warmteprojecten (en biomassa) |
Voorstel voor opzet van concrete projecten om warmte datacenters en biomassa glastuinbouw te gebruiken voor warmte glastuinbouw, kantoren en wonen. |
Greenport |
Bouwlogistiek |
Onderzoek naar bouwlogistieke stromen. Er lijkt een mismatch te zijn tussen aanbod en vraag van circulaire grondstoffen. Nader onderzoek wordt voorgesteld naar omvang, bruikbaarheid en logistiek. |
Haven Amsterdam |
Circulaire werklocaties (Afwegingskader circulaire gronduitgifte) |
Op basis van duurzame ambities is een werkwijze ontwikkeld voor circulaire gronduitgifte uitgaande van de ruimtelijke mogelijkheden van de locatie en de financiële gevolgen voor de koper. |
Haarlemmermeer/ SADC |
Managementsamenvatting
In 2015 hebben de deelnemers aan de Amsterdam Logistics Board het Manifest Westas gepubliceerd omdat zij het gebied ten westen van Amsterdam (Airport, Seaport, Greenport en in zekere zin Dataport) uitermate geschikt achtten om de circulaire economie te faciliteren. Het was een oproep aan de betrokken overheden om deze economie sneller en (fysiek) beter te faciliteren. Een gelegenheidscoalitie werd gestart met 12 partners: Schiphol, Haven, Greenport Aalsmeer, AMS-IX (later Dutch Datacenter Association), SADC, gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer, provincie Noord-Holland en de ministeries (toen nog) EZ en I&M.
De Ruimtelijk-Economische Verkenning Westas (2017) ging over de kansen voor een "circulaire werkplaats" en concludeerde dat hier inderdaad genoeg kansen lagen. Dit vertaalde zich in de afspraak dat de partners op eigen kracht projecten zouden opstarten, maar daarbij tegelijkertijd de samenwerking met de andere partners zouden zoeken. Vier projecten zijn verder uitgewerkt.
Het denken over de circulaire economie heeft sinds 2014 een grote vlucht genomen. Projecten komen eerder en eenvoudiger van de grond. Deze "Ruimtelijk-Economische Eindrapportage Westas" laat nu zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van een circulaire economie, zowel qua kwantitatieve vraag als de kwalitatieve condities. De rapportage baseert zich daarvoor op onderzoeken naar de vraag naar vestigingslocaties in een circulaire economie en de ruimtelijke randvoorwaarden.
Uit de analyses en onderzoeken, met name van Ecorys en Metabolic, komt naar voren dat de Westas een goede vestigingsomgeving is voor circulaire bedrijven. Dit komt vooral vanwege de bedrijven die hier al aanwezig zijn en basis kunnen zijn voor het sluiten van circulaire waardeketens. Het gebied heeft daarvoor belangrijke eigenschappen: de relevante expertise bij bedrijven en de aanwezigheid van stedelijke gebieden in hogere dichtheden die zorgen voor omvangrijke reststromen.
Tegelijkertijd, zo blijkt ook, is een circulaire economie niet beperkt tot een gebied als de Westas of de regio. Het sluiten van de circulaire keten is mede afhankelijk van productiemethode en logistieke transportkosten. De optimale schaal daarvoor kan ook liggen op bovenregionaal en zelfs internationaal niveau. Denk bijvoorbeeld aan de verwerking van plastics, accu’s en matrassen. De laatste twee worden binnen de MRA in Lelystad verwerkt, maar de aanvoer van accu’s en matrassen gebeurt uit respectievelijk heel Europa en heel Nederland. Ingezameld plastic wordt, afgezien van verbranding, geheel buiten de MRA verwerkt.
Ook blijkt dat de circulaire economie bij productie en logistiek energie vraagt: de energietransitie is noodzakelijk voor het succes van een circulaire economie. Uit andere onderzoeken blijkt dat vooral het Noordzeekanaalgebied (NZKG-gebied) de ruimteclaims voor de energietransitie moet opvangen (havengebonden faciliteiten voor wind op zee, opslag duurzaam gewonnen energie in waterstof). De circulaire economie heeft in het verlengde baat bij de aanwezigheid in het NZKG-gebied van boven- en ondergrondse infrastructuur (elektriciteit, warmte, CO2). Circulaire bedrijven zullen zich dan ook vooral willen vestigen in het Havengebied.
Zeker is dat de circulaire economie en de energietransitie "are here to stay". Dit zien we terug in ‘bottom-up’ initiatieven met veel start-ups en ‘top-down’ vanuit regelgeving en het landelijk klimaatakkoord. Voor de ruimtelijke ontwikkeling heeft dit ook consequenties. Circulaire economie is vooralsnog niet kleinschalig, groen, stil, of schoon, maar verbonden met (grootschalige) productiefaciliteiten die om milieuruimte vragen en gepaard gaan met grote logistieke stromen. Circulaire economie vereist dan ook meer logistieke ruimte dan de traditionele industrie, zowel vanwege de verwerking dicht bij de (stedelijke) bron als vanwege de bijbehorende retourlogisitiek en (tijdelijke) opslag van materialen. Dit betekent voor het ruimtegebruik:
Het onderzoek heeft zich met name gericht op twee materiaalstromen die vanwege hun volume al eerder (Amsterdam Circulair 2016) zijn geïdentificeerd als kansrijk voor de MRA: bouwmaterialen en biomassa en twee stromen die een nauwe relatie hebben met de energietransitie: warmte en CO2. In voor u liggende rapportage worden op basis van de onderzoeken conclusies getrokken. Voor het versterken en versnellen van de circulaire economie op de Westas moet aan de volgende doelstellingen zijn voldaan.
Op basis van de analyse van vraag- en aanbod in een circulaire economie worden de volgende voorstellen gedaan. Deze zijn in bijlage 1 verder uitgewerkt tot concrete actiepunten.
ZEKERSTELLEN FYSIEKE VRAAG
1. Partijen spannen zich in om de overgang van lineaire naar circulaire bedrijvenlocaties te faciliteren (van de huidige 7% van locaties naar 60% van de locaties voor de 4 stromen bouw, biomassa, warmte en CO2) door te zorgen voor voldoende milieuruimte op bestaande locaties, Ecorys schat dit op 690 tot 790 ha, en op nieuwe locaties
2. Partijen waarborgen met elkaar dat voldoende uitgeefbare grond beschikbaar is in de juiste milieucategorieën voor de geschatte additionele vraag. Ecorys schat dit op 100 tot 165 hectares tot 2040.
3. Partijen zetten zich in voor de modernisering van het beleid rond veiligheid, stank en overlast, zodat dicht bij stedelijk gebieden circulaire productie mogelijk is zonder dat dit ten koste gaat van het wonen of het leefklimaat in het algemeen. Het tijdig afstemmen van uitgangspunten, ook bij de ontwikkeling van nieuwe woongebieden, is daarvoor cruciaal.
NB: De Omgevingswet biedt mogelijkheden om te komen tot efficiënt ruimtegebruik en het verkleinen van het overdrachtsgebied van geluid, veiligheid en geur door slimme maatregelen aan de bron en in de fysieke ruimte.
LOGISTIEKE KNOOPPUNTEN VERSTERKEN
1. Partijen onderzoeken op welke wijze een integrale planning van (nieuwe) warmte-, elektriciteits-en CO2 infrastructuur zorgt voor voldoende beschikbaarheid van energie- en grondstoffen voor circulaire productie. De provinciale overheid neemt bij deze integrale planning het voortouw en stemt en sluit hiervoor aan bij de ontwikkelingen in de landelijke tafel energie en de regionale klimaattafel industrie NZKG.
2. Gemeenten en gebiedsontwikkelaars voeren voor de hotspots een selectief vestigingsbeleid. Hotspots zijn de knooppunten voor boven- en ondergrondse infrastructuur en bestaande clusters rond AEB, Biopark, Prodock, Sloterdijken en de Nuoncentrale. Het gaat daarbij zowel om nieuw uit te geven kavels als bestaande kavels.
REGIONALE KETENS VERSTERKEN
1. In bestemmingsplannen wordt ruimte gemaakt voor binnenplanse afwijking voor start-ups om binnen een periode van 5 tot 10 jaar aan het bestemmingsplan te voldoen.
2. Overheden spannen zich in om, in samenwerking met alle relevante partijen, een selectief vestigingsbeleid te voeren dat stimulerend werkt voor de vestiging van circulaire bedrijven.
INTERNATIONAAL SLIM SPECIALISEREN
De logistieke hubs - Port of Amsterdam, Schiphol, Greenport Aalsmeer en Dataport/DDA - zetten zich in om de internationale positie van de regio te versterken als circulaire vestigingslocatie en met name die bedrijven aan te trekken die bepalend zijn voor de circulaire waardeketen.
Inleiding
De transitie naar een circulaire economie heeft gevolgen voor de ruimtelijke keuzes die bedrijven maken. In de Ruimtelijk-Economische Verkenning Westas 2017 (REVW) is voor de Westas onderzocht wat de nieuwe economische businessmodellen voor gevolgen hebben voor productieketens en wat dit betekent voor de ruimtelijke inrichting. De Ruimtelijk-Economische Eindrapportage Westas die hier voor u ligt, gaat een stap verder: waar is precies ruimte nodig, kunnen we inschatten om hoeveel hectares dat gaat en aan welke vereisten over milieuruimte, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur en afstand tot beschikbare grond- en reststoffen en afzetmarkten moeten deze locaties voldoen.
In de REVW is geconstateerd dat aan de westkant van Amsterdam zich een gebied bevindt – de Westas - dat mogelijkheden biedt voor een versnelling van de transitie naar een circulaire werkplaats. De kracht van dit gebied is de aanwezigheid van vier dicht bij elkaar gelegen logistieke hubs, Schiphol, de Haven van Amsterdam, Greenport Aalsmeer en Digital Datahub. In dit gebied vinden veel productie- en logistieke activiteiten plaats op werklocaties midden in stedelijk gebied. In de REVW zijn 49 van deze locaties nader onderzocht. De Westas als een ruimtelijk samenhangend geheel van economische activiteiten is inmiddels bestuurlijk geagendeerd. Wat nog ontbreekt is een ruimtelijk-economische strategie die de transitie naar een circulaire economie ondersteunt. Eén van de aannames daarbij is dat de transitie zorgt voor extra ruimtevraag binnen de Westas en dat deze vraag, tot de transitie is voltooid, concurreert met de bestaande ruimtevraag van de lineaire economie. De hoofdvraag voor deze rapportage is dan ook:
Om invulling te geven aan de ruimtelijke maatregelen focust deze rapportage zich op de kwantitatieve ruimtebehoefte van bedrijven en de kwalitatieve ruimtelijke randvoorwaarden die bedrijven nodig hebben bij een transitie naar een circulaire economie. De rapportage is gebaseerd op 2 onderzoeken: (1) een onderzoek naar de ruimtebehoefte van een meer circulaire Metropoolregio Amsterdam door Ecorys en (2) een onderzoek naar de ruimtelijk randvoorwaarden voor een circulaire economie door Metabolic.
Het onderzoek van Ecorys is een verdieping van het onderzoek ‘Circular Jobs’ van Circle Economy in opdracht van de Metropoolregio Amsterdam en gemeente Amsterdam voor de vier stromen bouwmaterialen, biomassa, warmte en CO2.1
Bij de kwalitatieve ruimtevraag wordt ingegaan op de overige voorwaarden die nodig zijn om circulaire activiteiten uit te voeren. Hier vallen onder andere milieuruimte, infrastructuur en de nabijheid van bedrijven onderling onder. Voor deze rapportage heeft Metabolic in het rapport ‘De Westas als circulaire werkplaats’ onderzocht wat de ruimtelijke voorwaarden zijn voor een circulaire economie.2
In een apart onderzoek in opdracht van de Haven van Amsterdam is voor bouwmaterialen verder onderzocht welke impact de circulaire bouwopgave zou kunnen hebben op de materiaalstromen, logistiek en het ruimtebeslag in de bouw.3 De voornaamste conclusie wordt meegenomen bij de resultaten van het onderzoek door Ecorys. Daarnaast wordt ingegaan op een concreet voorbeeld hoe circulaire economie en energietransitie verbonden zijn, ook dit wordt kort uitgewerkt bij de resultaten van Ecorys. Het betreft drie voorbeeldcases die Greenport Aalsmeer heeft opgestart met biovergisting van reststromen uit de glastuinbouw en het terugwinnen van laag-temperatuur warmte bij datacenters.
Wanneer wordt gesproken over de ruimtelijke randvoorwaarden van een circulaire economie spreken wij in deze rapportage vooral over de businesscases voor een circulaire grondstoffenketen. Gemeente Haarlemmermeer en SADC hebben aanvullend onderzocht aan welke circulaire voorwaarden de vestigingslocatie van bedrijven zouden moeten voldoen en op welke wijze dit met ontwikkelaars en gebruikers ook de private kavel kan worden gerealiseerd.4
Wanneer de kwantitatieve ruimtebehoefte en de kwalitatieve ruimtelijke randvoorwaarden in beeld zijn gebracht, een methode beschikbaar is voor circulaire gronduitgifte en concrete voorbeeldcases zijn geformuleerd, is het zaak om handelingsperspectieven te formuleren: op welke wijze kunnen overheden in hun ruimtelijk-economisch beleid bijdragen aan de realisatie van een circulaire economie?
Voetnoten
1 Ecorys, De ruimtebehoefte van een meer circulaire Metropoolregio Amsterdam, 2018.
2 Metabolic, De Westas als circulaire werkplaats, Ruimtelijke randvoorwaarden voor een circulaire economie.
3 EIB en TNO, Impact assessment (circulaire) bouwopgave MRA, 2018.
4 SADC, Metabolic, Apto, Ecorys, Kaders voor gronduitgifte die bijdragen aan een circulaire economie, 2018.
Rapport is te groot om te koppelen aan deze pagina. Rapport is op te vragen bij PNH.
Onderzoeker: Metabolic
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Introductie
Nederland koerst via het Rijksbrede programma Circulaire Economie (2016) en het daartoe behorende Grondstoffenakkoord (2017) af op een economie waarin het doel is deze in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. Ook op regionale schaal zijn de nodige ambities uitgesproken. Zo wil de Metropoolregio Amsterdam (MRA) in 2025 tot de meest circulaire grootstedelijke regio’s van Europa behoren, terwijl de verschillende gebiedspartners in de Westas van het gebied ten westen van Amsterdam dé werkplaats voor de Circulaire Economie (CE) willen maken.
De Westas omvat globaal het gebied van Haven Amsterdam, via Schiphol en de daar gelegen werklocaties, tot en met Greenport Aalsmeer. Het bedrijfsleven en enkele overheden binnen dit gebied hebben zich verenigd in de Amsterdam Logistics Board (ALB). Twaalf regionale partijen proberen de Westas actief verder te brengen in de transitie naar een circulaire economie.3 Voor zowel de Westas als de Metropoolregio Amsterdam geldt dat duurzame groei alleen haalbaar is wanneer de transitie naar een circulaire economie kan worden versneld.
Ruimte voor de circulaire groei
Om deze transitie te realiseren dienen lineaire economische activiteiten op den duur te worden vervangen door circulaire waardeketens, en dient circulaire gebiedsontwikkeling in de Westas te worden opgeschaald. Er is echter onvoldoende bekend over de toekomstige ruimtelijke ‘voetafdruk’ van de circulaire economie, en de randvoorwaarden die moeten worden geschapen om circulaire clusters in het gebied verder tot bloei te doen komen.
De circulaire economie heeft bijvoorbeeld een grote distributie en logistieke component maar ook nieuwe industrieën die, wellicht meer op regionale schaal vrijkomende reststromen kunnen verwerken, zullen ruimte innemen. Daarnaast zal voor het versterken en helpen ontstaan van nieuwe waardeketens, en het faciliteren van de uitwisseling van reststromen tussen bedrijven, een nieuwe ruimtelijk-economische strategie nodig zijn. Boven deze regionale vraagstukken hangt een nog grotere, tot nog toe onbeantwoorde vraag: wat is de logische geografische schaal voor kringloopsluiting in een circulaire economie? Is een circulaire economie inherent regionaal, lokaal of internationaal georganiseerd?
Voorliggend onderzoek probeert een antwoord te vinden op o.a. deze vraagstukken, en in kaart te brengen of de ruimtelijke randvoorwaarden voor het ontstaan van circulaire waardeketens en industriële clusters aanwezig zijn in de Westas. Het onderzoek is nadrukkelijk ruimtelijk-economisch van aard: de bedoeling is om te achterhalen welke economische clusters er zullen ontstaan in een Westas met een circulaire focus, en welke er eventueel zullen verdwijnen. Daarbij wordt gekeken naar vier waardeketens binnen de regio: Bouw- en sloopketen; Biomassa en organische reststromen keten; Warmteketen; CO2-keten.
Waardeketens, stromen, clusters?
In dit rapport staan circulaire waardeketens centraal. Daarmee wordt een serie economomische activiteiten binnen een productieketen bedoeld waarmee economische waarde wordt toegevoegd. Deze activiteiten resulteren in goederen of diensten die worden geleverd aan bedrijven, overheden of consumenten. Daarnaast spreken we van circulaire industriële clusters wanneer verschillende economische activiteiten uit één of meer van deze waardeketens zich in elkaars nabijheid vestigen én actief met elkaar samenwerken. In verschillende ruimtelijke economische onderzoeken rond circulaire economie (waarin ook naar de ruimtevraag en vestigingsvraagstukken wordt gekeken), wordt niet gesproken over ketens maar over materiaalkringlopen of ‘stromen’ (Ecorys, 2018). In het geval van het onderzoek van Ecorys wordt hierbij uiteindelijk hetzelfde bedoeld: de reeks economische activiteiten waarmee grondstoffen worden getransformeerd en transporteert voor de productie van goederen of diensten. Omdat de term ‘stromen’ lijkt te verwijzen naar de materialen zelf en niet de economische activiteiten en bijbehorende assets, hebben we in dit onderzoek voor een andere term gekozen die dichter bij de keten in de traditioneel economische zin van het woord ligt.
Leeswijzer
In dit onderzoek zijn vier waardeketens onderzocht; bouw en sloop, biomassa, warmte en CO2. In deze ketens zijn 12 circulaire kernactiviteiten geïdentificeerd, die een spilfunctie binnen de regio vervullen. Deze circulaire kernactiviteiten vragen om specifieke locatie-eigenschappen zoals; technologie, fysieke ruimte, materialen, regelgeving en de geografische afstand ondersteunende economische activiteiten. Analyse van deze locatie-eigenschappen bepaalt in welke mate de circulaire kernactiviteiten kunnen neerslaan op de Westas. Na een korte reflectie op de implicaties van de transitie naar een circulaire economie voor ruimtelijk-economisch beleid (hoofdstuk 2 en 3), brengen we de huidige geografie van de economische activiteiten in de vier waardeketens (bouw- en sloop, biomassa, warmte en CO2) in kaart (hoofdstuk 5). Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een mogelijke circulaire toekomst voor deze vier ketens en bijbehorende circulaire activiteiten geschetst. In hoofdstuk 6 wordt een theoretisch raamwerk gepresenteerd waarin de ruimtelijke randvoorwaarden voor twaalf circulaire kernactiviteiten uiteengezet worden. Aan de hand van dit raamwerk wordt vervolgens onderzocht op welke geografische schaal kringloopsluiting in circulaire waardeketens mogelijk kan worden georganiseerd. Daarnaast wordt geanalyseerd of de Westas voor deze circulaire activiteiten een logische vestigingslocatie is. Het rapport wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin de conclusies uit het onderzoek samenvat worden en aanbevelingen gedaan voor het vormgeven van een ruimtelijk economische strategie (RES).
Onderzoeker: Ecorys
Opdrachtgever: Schiphol, Greenport, Haven Amsterdam, provincie Noord-Holland, AMS-IX, SADC, Vervoerregio en gemeenten Amsterdam, Aalsmeer en Haarlemmermeer
Achtergrond
De circulaire economie is een groeisector van economische activiteit waarvoor in toenemende mate ruimte nodig is. Deze ruimte is nodig om de sector tot ontwikkeling te brengen en om stap voor stap lineaire processen te vervangen. Dit is onder andere zichtbaar gemaakt in ons voorgaande onderzoek ´Naar een meer circulaire economie in de Metropoolregio Amsterdam´.
Daarnaast concurreert circulaire industrie, net als alle vormen van productie en diensten, met andere vormen van stedelijke ontwikkeling bijvoorbeeld woningbouw. De beschikbare ontwikkelruimte in de MRA is dan ook schaars. Inzicht in de ruimtevraag naar circulaire activiteiten is nodig om goed onderbouwde keuzes te kunnen maken over de invulling van terreinen.
De ambitie voor de MRA
Tegelijkertijd hebben de Westas partijen in juni 2017 de ‘Ruimtelijke-Economische Verkenning: de Circulaire Westas’ in juli 2017 vastgesteld. Deze ruimtelijk-economische verkenning schetst de mogelijkheden om het gebied ten westen van Amsterdam tot werkplaats van de circulaire economie te maken.
Focus op vier circulaire stromen
De Westaspartijen hebben een viertal transitiepaden benoemd waarlangs zij binnen het programma Westas inzet op een transitie naar de circulaire economie. Dit zijn de transitiepaden ‘grondstoffen’ (bouw en biomassa), logistiek, energie (CO2 en warmte) en informatie.
In onderhavige studie ligt de focus op vier (sub-)stromen:
• Biomassa
• Bouw
• Warmte, en
• CO2
Onderzoeksvragen
De beschikbare ruimte binnen de Westas is schaars, zeker voor de maakindustrie, waar – naast fysieke - ook milieuruimte en infrastructuur voor nodig is. De ruimtelijke behoefte en impact van de transitie naar een circulaire economie is nog niet eerder kwantitatief in beeld gebracht. Om de circulaire economie de noodzakelijke ruimte te kunnen bieden om te groeien, is er de noodzaak om te onderzoeken wat de ruimtelijke condities hiervoor zijn. Wat voor effect heeft een meer circulaire economische ontwikkeling op de ruimtevraag? Welk type locaties is het meest geschikt?
De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:
1. Wat is de kwantitatieve omvang (ha) van de ruimtevraag van circulaire bedrijvigheid van genoemde transitiepaden in het Westasgebied?
2. Hoe verhoudt de kwantitatieve ruimtevraag voor de circulaire economie zich met de generieke ruimtevraag voor bedrijvigheid (zoals onderzocht is in het rapport Vraagraming MRA door Ecorys/VU/BVR)?
3. Gegeven de ruimtelijke structuur van de Westas, waar liggen kansen c.q. is potentie om circulaire werklocaties tot ontwikkeling te laten komen?
4. Welke ruimte komt beschikbaar als gevolg van de transitie naar een circulaire economie, en hoe verhoudt dat zich tot de benodigde ruimte?
5. Wat betekent dit voor de kwalitatieve ruimtevraag aan adaptieve werkmilieus uit Ruimte voor de Economie van Morgen en de doorvertaling daarvan in de (Westas van) de MRA (in het kader van Plabeka)?
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk, leggen we eerst de door ons gehanteerde methodologie uit. Vervolgens rapporteren wij per stroom over de grondstoffenketen en de daaraan gekoppelde economische activiteiten, de ruimtelijke effecten, het toekomstig ruimtegebruik en de ruimtelijke randvoorwaarden. De rapportage wordt afgesloten met de conclusies, waarin de bovenstaande hoofdvragen worden beantwoord. Bij dit hoofdrapport is een apart bijlagerapport opgesteld met achtergrondinformatie.
Onderzoeker: ECN
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
In opdracht van de provincie Noord-Holland heeft het ECN de Staat van de energietransitie in Noord-Holland in kaart gebracht. Het betreft een nulmeting van met name het (finale) energieverbruik en CO2-emissies vanaf 2010 van de vraagsectoren gebouwde omgeving, industrie, glastuinbouw en mobiliteit & transport alsmede de voortgang betreffende de productie van duurzame energie binnen de provincie. Als voornaamste bronnen zijn gebruikt de Klimaatmonitor en het CBS, aangevuld met interne analyses.
Onderhavige eerste meting van de Staat van de energietransitie wijst uit dat de energietransitie in de provincie nog grotendeels op gang moet komen. Het energieverbruik en de CO2-emissies zijn na 2010 niet of nauwelijks gedaald, met de kanttekening dat ze ondanks de recent aantrekkende economie ook niet zijn gestegen. Een uitzondering vormt de gebouwde omgeving waar, door energiebesparende maatregelen, het gasverbruik bij zowel de huishoudens als de diensten is afgenomen. Voorts is er sprake van een stijging van de productie van duurzame energie, met name geothermie, duurzame warmtedistributie en zonnestroom al is de bijdrage aan de energievoorziening van al deze technieken nog beperkt.
Een aanzienlijke versnelling van de huidige ontwikkelingen is nodig om te komen tot een nagenoeg CO2-neutrale energiehuishouding in 2050.
Doelstelling
Het doel van deze Staat van de energietransitie (nulmeting) is om voor de verschillende relevante sectoren voor de provincie Noord-Holland inzicht te geven in a) het energieverbruik, b) de voortgang van de CO2-emissiereductie en c) de energiebesparing waarbij tevens de trend van de afgelopen jaren afgezet wordt tegen de trend in Nederland. Hierbij wordt ingegaan op de ontwikkelingen binnen de sectoren gebouwde omgeving, glastuinbouw, industrie en mobiliteit & transport, alsmede de duurzame opwekking van energie door zon, wind, biomassa, warmtekoudeopslag en geothermie. De huidige stand van zaken wordt niet alleen bepaald door het provinciale beleid maar mogelijk nog meer door het Rijk, Europa en mondiale afspraken (denk in dit kader in Noord-Holland aan het Noordzeekanaalgebied, de opslag van fossiele brandstoffen
als steenkool en benzine maar ook bijvoorbeeld de automobielmarkt).
Aan deze Staat van de energietransitie ligt een uitgebreid monitoringssysteem ten grondslag dat het ook mogelijk maakt om de komende jaren de voortgang ten aanzien van het energieverbruik, de CO2-emissiereductie en de energiebesparing in beeld te brengen. De beoogde frequentie van monitoren is tweejaarlijks. De inzichten uit deze rapportage zijn behalve voor de provincie relevant voor medeoverheden, het bedrijfsleven en inwoners van Noord-Holland.
Deze Staat van de energietransitie brengt de trends over de afgelopen jaren en de huidige stand van zaken ten aanzien van de energietransitie in beeld. Daarbij wordt de Noord-Hollandse trend waar mogelijk afgezet tegen de Nederlandse trend. Deze monitor heeft daarmee een signalerende functie ten aanzien van de voortgang van de energietransitie. Hetgeen gemonitord wordt, is echter niet direct (causaal) te koppelen aan de effectiviteit van het provinciale beleid. Wel kan worden gesignaleerd waar de voortgang stagneert, op basis waarvan eventueel besloten kan worden om nadere analyses uit te voeren.
Een duurzame energievoorziening vereist bovengronds dan wel ondergronds aanpassingen aan de elektriciteitsinfrastructuur en het gasnet. Daarnaast zullen er naar verwachting warmtenetwerken en CO2-netwerken bijkomen. Het streven van de betrokken overheden is het creëren van een robuust en veilig energiesysteem met zo min mogelijk energieverlies, zo laag mogelijke CO2-uitstoot en tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Voor de provincie komt daar dan ook het streven naar een goede ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit bij. Hieronder wordt puntsgewijs behandeld wat er naar verwachting nodig is in 2050, welke keuzes en consequenties dit met zich meebrengt, hoe de rolverdeling is en wat het handelingsperspectief van de provincie is.
De sector Gebouwde omgeving omvat twee deelsectoren, namelijk de huishoudens (wonen) en de diensten (utiliteitsbouw). De deelsectoren kunnen op diverse manieren onderverdeeld worden, maar voor het bepalen van het handelingsperspectief van de provincie is het vooral relevant om te kijken naar de eigendomsstructuur.
De sector Gebouwde omgeving omvat twee deelsectoren, namelijk de huishoudens (wonen) en de diensten (utiliteitsbouw). De deelsectoren kunnen op diverse manieren onderverdeeld worden, maar voor het bepalen van het handelingsperspectief van de provincie is het vooral relevant om te kijken naar de eigendomsstructuur. Die laat immers zien wie voor welke maatregelen verantwoordelijk is. De onderverdeling wordt dan als volgt:
Huishoudens Eigenaar-bewoner (koopwoningen)
Corporatie huur
Particuliere huur
Diensten Commercieel vastgoed - eigendom
Commercieel vastgoed - huur
Maatschappelijk vastgoed - eigendom
Maatschappelijk vastgoed - huur
Dienstverlening - zonder gebouw
Onder ‘diensten’ valt een grote diversiteit aan activiteiten. Onder ‘commercieel vastgoed’ vallen bijvoorbeeld kantoren, bedrijfsgebouwen, winkels, loodsen, schuren en datacenters. Onder ‘maatschappelijk vastgoed’ vallen alle gebouwen met een publieke functie op het gebied van politiek en bestuur, onderwijs, sport, cultuur, welzijn en (medische) zorg. Onder ‘diensten’ vallen verder ook bouwwerken als lantaarnpalen, gemalen en zendmasten.
De twee deelsectoren, huishoudens en diensten, hebben vergelijkbare opties om te verduurzamen. Wel is het van belang om onderscheid te maken in (nog te realiseren) nieuwbouw en bestaande bouw, omdat
oplossingen behoorlijk verschillen. Hoofdmoot van de opgave vormt de zogenoemde ‘warmtetransitie’. In de huidige situatie wordt er vooral van aardgas gebruikt gemaakt om de gebouwde omgeving te verwarmen. Hiervoor moeten alternatieven komen.
Centraal staan de volgende vragen: in welke mate het energieverbruik en de CO2-uitstoot van de sector Gebouwde omgeving kan verminderen, hoe dit tot stand kan worden gebracht, welke partijen hierbij een rol spelen en wat de provincie kan doen om de benodigde verduurzaming tot stand te brengen of te versnellen.
Uitgangspunten
Raakvlakken met andere sectoren en opgaven
Er wordt eerst ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkelingen tot 2050. Daarna wordt het verwachte toekomstbeeld voor het energieverbruik in 2050 geschetst, waarbij ook wordt ingegaan op onzekerheden. Per deelsector wordt geschetst wat de aangrijpingspunten zijn, wat het speelveld is (welke actoren zijn betrokken en hoe beïnvloeden ze elkaar). Tot slot wordt ingegaan op het handelingsperspectief van de provincie.
Conclusies en Aanbevelingen Routeplanner Energietransitie Noord-Holland
Het beleid van de provincie richt zich op het verminderen van het energieverbruik, het stimuleren van opwekking van duurzame energie en het benutten van restwarmte. (Beleidsagenda Energietransitie
2016-2020). Uit de eerste Staat van de energietransitie Noord-Holland blijkt echter dat het energieverbruik de laatste jaren nauwelijks is gedaald. Wel stijgt de productie van hernieuwbare opgewekte energie, al is dit aandeel nog beperkt. De provincie heeft mogelijkheden om de energietransitie te versnellen. Dit hoofdstuk vermeldt de belangrijkste keuzes en mogelijkheden.
9.1 Omgang met de volumeontwikkeling van de vraagsectoren
• De volumegroei van de sectoren industrie en land- en tuinbouw blijft naar verwachting beperkt, terwijl de gebouwde omgeving met circa 15 procent en de sector mobiliteit en transport met circa 20-46 procent zal groeien. Bij de gebouwde omgeving leidt de groei tot een geringe toename in het energieverbruik, aangezien nieuwe woningen nul op de meter zijn. Wel kunnen nieuwe datacenters het energieverbruik van de gebouwde omgeving flink opdrijven.
• Bij mobiliteit en transport is de groei in het energieverbruik sterk afhankelijk van het beleid dat wordt ingezet als reactie op de groeiende mobiliteitsbehoefte: gaan we meer mobiliteit faciliteren of juist afremmen? Denk bijvoorbeeld aan doorstromingsbevorderende maatregelen, ruimtelijk beleid rond OV-knooppunten of aan een schaalsprong van het openbaar vervoer. In het algemeen geldt dat maatregelen die ingrijpen op de keuzevrijheid of inwoners in de portemonnee raken, weerstand oproepen.
9.2 Stimuleren van energie-efficiëntie
• Binnen de land- en tuinbouw – zowel de glastuinbouw als de overige landbouw – is al veel kennis aanwezig over energiebesparende
maatregelen en de grote potentie hiervan, maar die kennis is nog onvoldoende verspreid. De provincie kan
(financieel) bijdragen aan kennisverspreiding.
• In de industrie en in de sector mobiliteit en transport is innovatie om de energie-efficiëntie van bestaande technieken te verbeteren vooral zinvol op de korte termijn. Er is immers sprake van een systeemwijziging waardoor bestaande technologieën op termijn plaatsmaken voor nieuwe technologieën. Binnen deze sectoren zal volop ingezet moeten worden op de benodigde systeemverandering. Dit kan grote effecten hebben. De overgang van voertuigen met een verbrandingsmotor op fossiele brandstoffen naar nul-emissievoertuigen met elektrische aandrijving, verlaagt het energieverbruik met 60 procent. De provincie kan deze transitie regionaal stimuleren en faciliteren door te zorgen voor een dekkende laad- en tankinfrastructuur.
9.3 Ruimtelijke beleid
• Bij de glastuinbouw zorgt concentratiebeleid niet alleen voor betere ruimtelijke kwaliteit en economische structuurversterking, maar versnelt het ook de energietransitie. De businesscases vallen immers eerder positief uit. Een deel van de bedrijven dat daarvoor in aanmerking komt, is nog niet geconcentreerd. Beleid dat is gericht op meer concentratie is vanuit oogpunt van de energietransitie zinvol. Daar is naar verwachting dan nog wel 100 ha extra ruimte voor nodig.
• Tijdelijke afvang en opslag van CO2 in de industrie is naar verwachting op middellange termijn haalbaar en kan helpen klimaatdoelstellingen versneld te realiseren. Het Noordzeekanaalgebied biedt hiervoor kansen. Hier moet dan wel ruimte voor gereserveerd worden. Overigens vergt CO2-afvang en -opslag wel extra elektriciteit.
• Datacenters verbruiken steeds meer ‘groene stroom’ en bieden de mogelijkheid om restwarmte te benutten. Zeker bij nieuwkomers, omdat daar nog gestuurd kan worden op de locatiekeuze. Dat alles neemt niet weg dat terugdringen van het energieverbruik de voorkeur geniet. De provincie kan datacenters prikkelen tot innovatie. Als er locatiebeleid komt, moet dit rekening houden met het feit dat datacenters met andere bedrijven concurreren om de beschikbare capaciteit van het elektriciteitsnet. Hier zullen dan (tijdelijk) voorzieningen voor getroffen moeten worden. Ook kan te veel sturing tot gevolg hebben dat datacenters voor andere landen kiezen.
• Het is van belang dat de provincie tot integrale gebiedsvisies komt voor de inpassing van de elektriciteitsinfrastructuur, daar waar ruimtelijke en bovenlokale belangen in het geding zijn. Dat is zowel belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit als de sociaaleconomische noodzaak van elektriciteitslevering. Verder is voor de provincie van belang dat aanbieders van energie zich in elkaars nabijheid vestigen, evenals grootverbruikers van energie, zodat er een minder grote verzwaring van het elektriciteitsnet nodig is.
9.4 Partijen verbinden ten behoeve van planning in ruimte en tijd
• De vraag naar elektriciteit neemt toe doordat de maatschappij elektrificeert. Weliswaar worden apparaten steeds energiezuiniger, maar het aantal apparaten (pompen, regelapparatuur) neemt toe. Daarbij gaat elektriciteit fossiele brandstoffen vervangen. Het aanbod én de distributie van (duurzaam opgewekte) elektriciteit moet gelijke tred houden met deze vraagtoename, die zich lokaal als ‘piek’ kan manifesteren. Een goede afstemming ruimtelijk, maar ook in de tijd gefaseerd, kan ervoor zorgen dat het kwetsbare elektriciteitsnet niet overbelast raakt en tijdig uitgebreid kan worden. Tegelijkertijd is het zinvol de aanpassingen aan het elektriciteitsnet af te stemmen op de activiteiten van andere infrabeheerders, om lokale capaciteit (mens, machine, organisatie) zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het is dan ook van groot belang de netbeheerders vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke plannen en het opstellen en uitvoeren van regionale energiestrategieën. Deze regionale afstemming en planning in ruimte en tijd is een enorme opgave, waarbij de provincie het voortouw kan nemen door gemeenten te faciliteren.
9.5 Kennis opdoen, bundelen en verspreiden
• Veel kennis over de energietransitie is al aanwezig, maar kan beter gebundeld worden. Op een aantal gebieden is meer onderzoek nodig, onder meer: CO2-opslag en -hergebruik, industriële symbiose (gebruik van elkaars reststromen), langeafstandtransport van lage-temperatuurwarmte, optimale warmtetracés.
9.6 Innovatie aanjagen
• Er is innovatie nodig om de energietransitie tijdig te laten slagen, vooral op het gebied van industriële productieprocessen en de verduurzaming van gebouwen. Door het innovatiebeleid sterker te focussen en budgetten van overheden op elkaar af te stemmen, kan de energietransitie versnellen. Het is daarbij van belang dat innovaties met de grootste potentie de meeste prioriteit krijgen. Steeds vaker blijkt immers dat geslaagde vernieuwingen exponentieel groeien en toegepast worden.
• De gebouwde omgeving en de industrie hebben van alle sectoren de meeste tijd nodig voor aanpassing dan wel omschakeling op nieuwe productieprocessen. Daarom is het van groot belang hier zo vroeg mogelijk mee te beginnen en vol op in te zetten. Het innovatiebeleid van de provincie kan hieraan bijdragen.
9.7 Voorlopers stimuleren
• Voorlopers in de energietransitie lopen risico’s. Ten eerste doordat investeringen in technologieën ingehaald kunnen worden door nieuwere technologieën. Denk aan een huiseigenaar die zijn huis optimaal isoleert en een warmtepomp aanschaft, terwijl zijn buurman profiteert van het feit dat hij vijf jaar later alsnog gebruik kan maken van synthetisch gas voor de verwarming van zijn huis. Ten tweede dreigen voorlopers duurder uit zijn dan de achterblijvers, omdat concepten nu eenmaal goedkoper worden als ze gemeengoed worden. Tegelijkertijd is die opschaling van innovaties hard nodig om innovaties betaalbaar te maken. De opgave van de energietransitie is dusdanig groot dat we ons de luxe van afwachten niet kunnen veroorloven. De kans is immers zeer wel aanwezig dat nieuwe technologieën de verwachte potentie niet realiseren, en dan zal blijken dat we te laat begonnen zijn. Het is van groot belang dat voorlopers vooruit kunnen, bijvoorbeeld door subsidies, of met individuele begeleiding en advies (‘ontzorging’). De provincie kan hier een rol in nemen.
9.8 Maatschappelijk draagvlak creëren
• Om de warmtransitie (tijdig) te beginnen is het van belang dat het Rijk snel duidelijkheid biedt over de rolverdeling bij warmtenetten en de kostenverdeling. Om de warmtetransitie te laten slagen, is er ten eerste een uitgebreide, nationale communicatiecampagne nodig en ten tweede een eerlijke verdeling van de kosten over gebruikers. Hier kan de provincie bij het Rijk op aandringen.
• Het maatschappelijk draagvlak zal groter worden als er ruim baan komt voor initiatieven van onderop, zoals van lokale energiecorporaties of van gemeenten. De Omgevingswet zal daarbij de opdracht tot burgerparticipatie bij initiatiefnemers neerleggen. Van belang is dat overheden, waaronder de provincie, zulke initiatiefnemers én inwoners kunnen aangeven wat een adequaat participatieproces is, om rechtsongelijkheid te voorkomen.
• Duurzame opwekking zal veel ruimte vergen. Keuzes op dit gebied zal de provincie, als democratisch gelegitimeerd bestuur, afwegen tegen zaken als ruimtelijke kwaliteit en netverzwaring. Ook inwoners die nut, noodzaak en urgentie van de energietransitie onderschrijven, kunnen ruimtelijke ingrepen in hun eigen omgeving echter afwijzen. Het particulier belang en het algemeen belang botsen dan. Voor het draagvlak is het van belang dat inwoners vroegtijdig betrokken worden bij de inpassing. De provincie kan gemeenten hierbij ondersteunen.
9.9 Beschikbaarheid arbeidskrachten
• Een verwacht knelpunt is de beschikbaarheid van voldoende goed getraind personeel in de (vergrijzende) bouw- en installatiesector. De provincie draagt al bij aan het platform Terra Technica dat zich bezighoudt met studiekeuze, de inrichting van opleidingen en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Er is naar verwachting echter meer nodig om dit knelpunt op te lossen.
Deelartikelen:
Deelstudie Energie Infrastructuur
Deelstudie Gebouwde Omgeving
Deelstudie Industrie
Deelstudie Land- en Tuinbouw
Deelstudie Mobiliteit en Transport
Deelstudie Opwekking van hernieuwbare energie
Factsheets
Staat van de energietransitie
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert in opdracht van het Kernteam Wind op Land (kernteam) jaarlijks de Monitor Wind op Land uit. In dit kernteam is een brede groep markt- en overheidspartijen vertegenwoordigd die zich gezamenlijk inzetten voor de doelstelling uit het Energieakkoord om in 2020 minimaal 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie op land operationeel te hebben. Eenmaal per jaar rapporteert de RVO aan het kernteam over de voortgang en knelpunten in de planning voor de realisatie van deze doelstelling voor wind op land.
Doel van de monitor is om een zo compleet, nauwkeurig en objectief mogelijk inzicht te geven in de voortgang van de afspraken tussen IPO en Rijk om in 2020 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie gerealiseerd te hebben. De monitor laat zien in hoeverre elke provincie ruimte voor ontwikkeling van windenergie planologisch heeft vastgelegd en geeft inzicht in actuele ontwikkelingen rond de toepassing van het ruimtelijke beleid. Daarnaast geeft het een beeld van de voortgang van projecten, de mogelijke knelpunten die optreden, de consequenties en benodigde c.q. getroffen maatregelen. Het kernteam heeft RVO ook verzocht een audit te doen op de (tijdige) haalbaarheid van de provinciale doelstellingen. Op basis van deze inzichten kan het kernteam acties benoemen en in gang zetten om zo mogelijk tot oplossing van (eventuele) grote knelpunten te komen. Deze rapportage geeft inzicht in de feitelijke stand van zaken op peildatum 31 december 2019 en is ook gericht op het informeren op hoofdlijnen van de leden van de Tweede Kamer over de voortgang van de energiedoelstellingen voor Windenergie op Land.
Uit de monitor Wind op Land 2019 blijkt dat de Provincie Noord-Holland haar taakstelling van 685,5 megawatt aan windenergie in 2020 net niet haalt. Inkoopproblemen bij initiatiefnemers en aansluitingen op het net hebben geleid tot vertraging in de realisatie, waardoor het opleverjaar 2020 niet gehaald wordt.
bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
Onderzoeker: RVO
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Deze 5e editie van de Monitor Wind op Land biedt de meest actuele inzichten op peildatum 31/12/2017 en vervangt daarmee alle voorgaande edities.
Conclusie
Rijk en IPO/provincies hebben een nationale doelstelling van 6.000 MW operationeel vermogen wind op land in 2020. Aan het eind van 2017 stond er in Nederland 3.249 MW operationeel vermogen; dat is goed voor 54% van de landelijke doelstelling. Ten opzichte van 2016 is het operationeel vermogen wind op land met 48 MW afgenomen. Het operationeel vermogen is licht gedaald ten opzichte van 2016. Dit is een tijdelijk effect dat grotendeels het gevolg is van geplande saneringen.
Er resteert in Nederland een opgave van 2.751 MW (Netto) voor de doelstelling 2020, waarvan voor 2.070 MW (75%) de bouw is gestart dan wel in voorbereiding (SDE+ aangevraagd / beschikt). Ten opzichte van 2016 is de totale projectcapaciteit met 229 MW toegenomen. Eind 2017 is in Nederland 867 MW (14,5%) méér projectcapaciteit gepland dan strikt benodigd voor de doelstelling in 2020.
Door RVO wordt op basis van deze monitor ingeschat dat circa 5.153 MW operationeel vermogen in 2020 haalbaar is. Over zo’n 71 MW is twijfel (mogelijk / deels haalbaar). De resterende 776 MW, die benodigd is voor de doelstelling, is waarschijnlijk niet operationeel eind 2020.
Met een recordaantal (1.810 MW) aanvragen voor SDE+ in 2017 is wederom een belangrijk stap vooruit gezet. Het aantal MW’s waarvan de Bouw in voorbereiding is (SDE+ is aangevraagd/beschikt) steeg daarmee het afgelopen jaar fors. Ook in deze fase liggen echter nog risico’s op de loer, zoals vertraging bij netaansluiting, het niet tijdig aanvragen of verkrijgen van een Verklaring van Geen Bezwaar (VvGB) in geval van radarverstoring of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet c.q. de Natuurbeschermingswet. Waar van toepassing zal alles op alles moeten worden gezet om vertraging te voorkomen.
Voor het overige vermogen in achtereenvolgende procesfasen geldt dat het van alle betrokken partijen nog zeer veel inspanning vergt om knelpunten rond de projecten op te lossen en/of waar mogelijk de benodigde procedures versneld te doorlopen.
De projecten die in deze monitor als niet haalbaar voor de doelstelling 2020 (lichtgrijs) zijn gescoord zijn veelal nog in het voortraject en hebben op de peildatum 31/12/2017 een flinke achterstand op de normplanning van het spoorboekje Rijk-IPO. Tijdige realisatie is daarmee (zeer) onzeker. Een klein deel daarvan, vooral projecten die al verder in procedure zijn, zal de komende jaren mogelijk nog zodanig kunnen versnellen dat tijdige realisatie in zicht komt. En voor de overige projecten in het voortraject geldt nadrukkelijk dat deze projecten waarschijnlijk niet in 2020 operationeel zijn. Een deel zal, met meer of minder vertraging, ná 2020 mogelijk alsnog kunnen worden gerealiseerd.
Bij de ontwikkeling van windprojecten op land speelt een aantal weerbarstige, generieke knelpunten, zoals hoogtebeperking rondom luchthavens, natuur/ecologie, obstakelverlichting, radarverstoring, normstelling en regelgeving voor wind op (primaire) waterkeringen en (bestuurlijk) draagvlak / acceptatie. Dit zijn belemmeringen die in meerdere provincies spelen.
Ten opzichte van de monitor van 2016 is, naar inschatting van RVO, in deze monitor een (lichte) verbetering zichtbaar (+). Gegeven de stand van zaken per 31/12/2017 is het aantal projecten dat tijdig gerealiseerd kan worden met 577 MW gestegen. Het is volgens RVO vooralsnog niet waarschijnlijk dat de volledige nationale doelstelling voor wind op land eind 2020 operationeel is.
HOOFDLIJNEN EN AANBEVELINGEN
De provincie Noord-Holland stimuleert de totstandkoming van zonne-energie via daken en nutsfuncties, maar biedt daarnaast, binnen kaders, ook ruimte aan opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied (“zonnevelden/zonneparken”). Essentieel is dat deze opstellingen in landelijk gebied voldoen aan ruimtelijke kwaliteit en passen in het landschap. De huidige zonneparken scoren een voldoende, maar op een aantal punten is verbetering nodig. Er worden op dit moment kansen gemist om zonneparken zo als goed mogelijk in te passen in het Noord-Hollandse landschap.
- Stuur intensiever op een landschappelijke en een locatie-eigen inpassing van zonneparken
Voorkom dat het landschap nivelleert en de verschillende landschappen op elkaar gaan lijken door de plaatsing van eenzijdige zonne-opstellingen. Randen en hekwerken zijn nog tamelijk conservatief, terwijl ze juist de mogelijkheid bieden zonneparken aan te passen op gebiedsspecifieke omstandigheden. Zorg voor een kwalitatieve invulling van het kavel en neem beeldbepalende elementen (transformatoren, omvormers, entrees) integraal mee in het ontwerp.
- Voorzie in maatwerk voor plannen met kwaliteit
Maak het mogelijk dat initiatieven beargumenteerd kunnen afwijken van de ruimtelijke inpassingsspelregels, als hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan de lokale maatschappelijke doelstellingen of wanneer de landschap-pelijke kwaliteit verbetert, bijvoorbeeld omdat de locatie al verdiept ligt of de directe omgeving al voorzien is van dichtbegroeid struweel.
- Stimuleer voorbeeldprojecten en innovatie op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke draagvlak
Ondersteun en verleid ondernemers om een stap extra te zetten ten behoeve van een kwalitatieve ruimtelijke inpassing of het behalen van lokale maatschappelijke doelstellingen, door als provincie maatwerk mogelijk te maken, een podium te bieden of er anderszins een stimulans tegenover te zetten.
- Verplicht ondernemers te voorzien in een ecovriendelijke bodem en rand en bied hiervoor de benodigde informatie
De eisen in het beleid ten aanzien van flora- en faunavriendelijkheid zijn op dit momenteel onvoldoende ingevuld om hier daadwerkelijk op te kunnen toetsen. Ondernemers ontbreekt het aan informatie en handvatten om hier goed een goede bijdrage aan te kunnen leveren. Voorstel is om aanvullende randvoorwaarden op te stellen, zoals het verplicht stellen van een ecologisch ingepaste randzone (bijvoorbeeld struweel, sloot of tuunwal). De rand-voorwaarden zullen locatie-specifiek moeten worden uitgewerkt, met aandacht voor de lokale doelsoorten.
- Initieer onderzoeksopstellingen en verplicht monitoring op ecologische effecten
Integrale inpassing van zonneparken in het Noord-Hollandse landschap betekent ook het beschermen van de regionale flora en fauna. Op een aantal thema’s ontbreekt het echter nog aan (onderzoeks)gegevens om hier goed op te kunnen sturen. Voorstel is om te voorzien in proeftuinen en onderzoeksopstellingen, om daarmee langdurig de gevolgen van verschillende configuraties te monitoren. Ondernemers zullen gestimuleerd moeten worden om parken beschikbaar te stellen voor dergelijk onderzoek.