Behandeld in de Gemeenteraad d.d. 9/10 oktober 2019
Participatie, Karen Nieuwenhuis
Voor meer info klik hier
De Amsterdamse Agenda armoede en schulden 2019-2022 beschrijft de aanpak van armoede voor de komende periode. Het is een integraal plan waarin aandacht is voor de leefwereld van de Amsterdammer.
Perspectief bieden op een betere toekomst staat centraal. Armoedebestrijding en schuldhulpverlening worden ingezet om de kansen voor alle inwoners te vergroten. Het voorkomen van armoede en het verminderen van schulden leidt tot perspectief naar werk, opleiding of maatschappelijke participatie. Er wordt voorkomen dat mensen in armoede of problematische schulden terechtkomen. Het college richt zich op de preventieve kant van het bestrijden van armoede en het voorkomen van schulden.
Schuldhulpverlening wordt aan alle Amsterdammers aangeboden die problemen hebben met het betalen van rekeningen. Met deze agenda wordt een pakket aan minimaregelingen aangeboden met meer keuzevrijheid aan Amsterdammers, zoals de Stadspas, Scholierenvergoeding, OV-vergoedingen. Er wordt expliciet aandacht besteed aan het vergroten van kansen voor kinderen met hulp van minima-regelingen en budgetcursussen. Met Onderwijs wordt samengewerkt om schuldhulpverlening te bevorderen op scholen in Amsterdam.
Behandeld in de Gemeenteraad d.d. 9/10 oktober 2019
Participatie, Karen Nieuwenhuis
Voor meer info klik hier
Voortgang realisatie Amsterdamse Agenda armoede en schulden 2019-2022. Met het coalitieakkoord ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’ en de Amsterdamse Agenda armoede en schulden 2019-2022 zet het college in op het tegengaan van kansenongelijkheid en het scheppen van perspectief op een betere toekomst. Deze voortgangsrapportage geeft een update over de realisatie van de ambities.
De rapportage volgt de structuur van de actielijnen uit de Agenda:
1. Perspectief op een betere toekomst
2. Kansen voor kinderen en jongeren
3. Preventie van armoede en schulden
4. Amsterdam vrij van problematische schulden
5. Meedoen zonder belemmeringen
6. Financiële ruimte door inkomensondersteuning
Behandeld in Commissie Werk, Inkomen en Onderwijs 7 april 2021
Behandelend ambtenaar:WPI, Geerten Kruis, g.kruis@amsterdam.nl; WPI, Kasia Kruijer,
k.kruijer@amsterdam.nl
Voor meer informatie klik hier
In het Amsterdamse tabaksontmoedigingsbeleid ‘Samen naar een rookvrij Amsterdam’ (2019) is stoppen met roken een speerpunt, waarbij er extra aandacht is voor rokers met een laag inkomen. In 2017 heeft het Amsterdam UMC in het kader van het Armoedebeleid van de gemeente Amsterdam onderzocht wat juist deze rokers kan stimuleren om wel van het effectieve stoppen met roken-aanbod gebruik te maken. De interventie ‘Voel je Vrij Doorlopende groepstraining Stoppen met Roken’ kwam hieruit voort. Dit programma lijkt veelbelovend, omdat het zowel effectief was, als haalbaar, geschikt en acceptabel voor de doelgroep. In vervolg hierop werd in 2022 een implementatiepilot met deze groepstraining uitgevoerd. Dit rapport beschrijft de bevindingen uit begeleidende onderzoek daarbij.
Auteurs
Betrokken partijen
Een methode van intensieve life coaching voor jongeren met gedragsproblemen die van het Praktijkonderwijs of Voortgezet Speciaal Onderwijs komen, wordt ontwikkeld en geëvalueerd. Tevens vindt een literatuuronderzoek en onderzoek onder professionals plaats om de werkzame elementen van het activeren van deze doelgroep in kaart te brengen.
Door Verwey Jonker Instituut/gemeente Amsterdam/Hogeschool van Amsterdam/KetjAA.
Contactpersoon gemeente Amsterdam: Klara Wensveen.
Wat voor effecten heeft de coronapandemie op de dienstverlening aan klanten met een arbeidsbeperking en op hun plaatsingen in werk en de duurzaamheid daarvan? Wat voor drempels ervaren mensen met een arbeidsbeperking bij het werken door de coronapandemie? Dit zijn de hoofdvragen in dit vierjarige promotieonderzoek dat wordt uitgevoerd aan het VU mc.
Vraagstuk
De afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden dat niet alle Nederlanders met lage inkomens gebruikmaken van ondersteuning vanuit de gemeente of rijksoverheid, terwijl ze daar wel recht op hebben. Wie zijn deze groep ‘verborgen armen’? Waarom maakt deze groep inwoners geen aanspraak op de ondersteuning waar zij recht op hebben? Welke werkwijzen kunnen gemeenten en andere relevante actoren helpen bij het verminderen van verborgen armoede?
Onderzoek
In dit onderzoek wordt ten eerste gekeken naar bestaande vindplaatsen en de effectiviteit daarvan. Vervolgens worden mogelijke nieuwe, fysieke en niet-fysieke, vindplaatsen geïdentificeerd. Dit wordt gedaan door met verschillende bestandanalyses van het CBS en van gemeenten inzicht te krijgen in de omvang en samenstelling van de populatie van verborgen armen. In dit onderzoek wordt expliciet aandacht besteed aan de groep werkende armen. Door middel van uitgebreide interviews en gestructureerde vragenlijsten wordt de doelgroep onderzocht. Op basis van deze inzichten enerzijds, en de behoeften en ideeën van betrokkenen en gemeenten anderzijds, worden nieuwe vindplaatsen geïdentificeerd en werkwijzen ontwikkeld om de doelgroep te ondersteunen.
Uitkomst
Het voornaamste doel van het huidige project is beter te begrijpen wie de ‘verborgen armen’ zijn en waarom deze groep geen ondersteuning krijgt. Met de hieruit voortkomende inzichten worden in dit project werkwijzen ontwikkeld die gemeenten en andere relevante actoren kunnen helpen bij het vinden, bereiken en ondersteunen van deze doelgroep. Het project levert kennis op voor de gehele kennisketen.
Producten
Dit project resulteert in publicaties die beschikbaar worden gesteld voor een breed publiek. Denk aan artikelen in relevante vakbladen factsheets en infographics. Per effectieve vindplaats wordt een methodiekbeschrijving, een implementatieplan en een kostenraming opgesteld, voor gebruik door andere gemeenten. Ook wordt in overleg met enkele relevante opleidingen onderwijsmateriaal ontwikkeld voor toekomstige professionals. Verdere verspreiding van resultaten zal via (commerciële) congressen en studiedagen van verschillende koepelorganisaties worden bewerkstelligd.
Betrokken organisaties bij het onderzoeksconsortium
Hogeschool van Amsterdam (penvoerder), Nibud, Universiteit van Amsterdam, Over Rood, Gemeente Almere, Gemeente Amersfoort, Gemeente Amsterdam, Gemeente Hoeksche Waard, Gemeente Kapelle, Gemeente Krimpenerwaard, Gemeente Lelystad, Gemeente Maassluis, Gemeente Nijmegen, Gemeente Schiedam, Gemeente Vlaardingen, Stichting Lezen en Schrijven en INK! Gefinancierd door ZonMW.
Gemeenten hebben veel geld geïnvesteerd in het eerder bereiken van inwoners met schulden en in ondersteuning voor duurzame uitstroom uit de schulden. De kennis over wat hierbij werkt is nog steeds beperkt en vooral gebaseerd op praktijkkennis. Het onderzoeken van bestaande interventies geeft inzicht in wat werkt en wat niet werkt. Wat is de effectiviteit van interventies voor mensen met betalingsachterstanden? Wat zijn de werkzame elementen van deze interventies? En welke aanpassingen kunnen, onder andere door een integrale aanpak, het beoogde effect versterken?
Onderzoek
Voorafgaand aan dit onderzoek zijn vier clusters van interventies vastgesteld die zijn gericht op vermindering van schuldenproblematiek. Het gaat om de volgende clusters: 1) samenwerking met ketenpartners, 2) ondersteuning door getrainde ervaringsvrijwilligers, 3) ondersteuningsgesprekken en 4) bereiken van jongeren (17-27 jaar). In de eerste maanden van het onderzoek worden de definitieve interventies uit de clusters gekozen. De effectiviteit en werkzame bestanddelen van de interventies worden met een mixed-methods benadering onderzocht. Met de Theory of Change wordt in kaart gebracht hoe een interventie tot de beoogde resultaten leidt en hoe interventies verbeterd kunnen worden.
Uitkomst
Dit project richt zich op het vergroten van kennis over de effectiviteit van interventies voor het bereiken en ondersteunen van inwoners met betalingsachterstanden. Hiermee worden de huidige interventies van gemeente verrijkt met wetenschappelijke onderbouwing en kan een impuls worden gegeven aan de verbetering ervan. Dit geeft gemeenten en hun partners inzicht in het bereiken van deze inwoners en het aanbieden van de juiste ondersteuning. Het project levert kennis op voor de gehele kennisketen.
Producten
Van elk cluster afzonderlijk wordt een onderzoeksrapport geschreven. Er verschijnt een uitwerking van de Theory of Change en een eindrapportage. Om te zorgen dat de kennis in de praktijk landt worden artikelen in vakbladen gepubliceerd en publieksuitgaven gemaakt, in de vorm van infographics, korte video’s en factsheets. Verder worden overkoepelende lessen in beeld gebracht en wordt een slotbijeenkomst georganiseerd.
Betrokken organisaties bij het onderzoeksconsortium
Hogeschool Utrecht (penvoerder), Verwey-Jonker Instituut, Centraal Bureau voor Statistiek, Pharos, Gemeente Amsterdam, Gemeente Deventer, Gemeente Gouda, Gemeente Haarlem, Gemeente Utrecht, Valente, Save the Children, Bureau Bartels. Gefinancierd door ZonMW
Onderzoek naar de meest effectieve vorm van begeleiding om de groep met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen en te behouden: Individual Placement and Support (IPS), de Participatieve Aanpak (PA), of een combinatie van deze twee. Het onderzoek heeft een gerandomiseerd, gecontroleerd design waarin de resultaten van de begeleidingsmethodieken worden vergeleken met behulp van registratiegegevens en vragenlijsten. Daarnaast worden er interviews gehouden met deelnemers, werkgevers en medewerkers van de gemeente. Op deze manier komt in beeld waarom specifieke begeleiding werkt, en voor wie onder welke omstandigheden.
De gemeente Amsterdam heeft in 2018 de ambitie vastgelegd om van 4.000 Amsterdammers op sociaal werk te groeien naar 4.500 eind 2022. Jaarlijks daalt het aantal sw-medewerkers met gemiddeld 6%, omdat er geen instroom meer mogelijk is in de sw en er alleen uitstroom plaatsvindt. Dit betekent dat bovenop de compensatie van deze daling groei moet worden gerealiseerd om de ambitie te behalen. Tot de coronacrisis lukte dat goed, het programma sociaal werk lag dan ook lange tijd ruim op schema. De coronacrisis heeft het behalen van de doelstelling bemoeilijkt. Om deze reden heeft de directie Werk van de gemeente Amsterdam besloten tot het inzetten van een aantal intensiveringsmaatregelen om de doelstelling te behalen. Het gaat onder andere om (specifieke vormen van) coaching van kandidaten en coaching van collega’s van kandidaten op de werkvloer, maar ook om maatregelen gericht op werkgevers, zoals het verstrekken van een premie als een kandidaat in tijdelijke of vaste dienst wordt genomen.
O&S gaat in 2022/2023 onderzoeken welke onderdelen van de verschillende instrumenten werken, voor wie en onder welke omstandigheden bij het vinden en behouden van regulier betaald werk.
In 2020 zijn WPI en stadsdeel Noord in de ontwikkelbuurt Vogelbuurt/IJplein gestart met een nieuw initiatief: de armen ineen. De kern van De armen ineen is om met bestaande, voornamelijk informele netwerken in de buurt samen te werken, zodat bewoners met financiële moeilijkheden geholpen kunnen worden om hun financiële problemen op te lossen. Het initiatief loopt van 2020 tot 2024.
In Nieuw-West, de Dichtersbuurt, is het afgelopen jaar een initiatief gestart dat vergelijkbare onderdelen bevat (maar ook verschillen). Daar is een infrastructuur opgezet van formele partijen in combinatie met de inzet van een opbouwwerker die zich richt op de woon- en leefomstandigheden, met een actieve benadering om in contact te komen met enerzijds bewoners die iets willen doen voor de buurt en anderzijds bewoners die met schuldenproblematiek kampen.
In Zuidoost, de G-buurt Noord en Oost, de Indische Buurt, zijn er ook dergelijke initiatieven gestart (met vergelijkbare, maar ook verschillende onderdelen). In de G-buurt Noord wordt ingezet op een kleinschalige, laagdrempelige inlooplocatie van het buurtteam voor bewoners, in combinatie met huisbezoeken en ervaringsdeskundigen om de brug te slaan tussen de bewoners en het buurtteam. In de Indische Buurt wordt met bewoners samen gebouwd aan een groep vertrouwenspersonen die een brugfunctie vervullen tussen de bewoners en het buurtteam.
Grootste gemene deler van de vier projecten is dat er wordt gewerkt aan schulden en/of armoede van Amsterdammers in de buurt, en dat de focus ligt op mensen die wantrouwend zijn tegenover ‘het systeem’ (en die dus moeilijk bereikbaar zijn). Door de inzet van ‘vertalers’ (zij het sleutelfiguren, ‘bagagedragers’, vertrouwenspersonen en/of ervaringsdeskundigen) wordt geprobeerd om de brug te slaan tussen de systeemwereld van de Gemeente Amsterdam en de leefwereld van de Amsterdamse buurtbewoner. De centrale vraag die in dit onderzoek wordt beantwoord, is wat er nodig is om een community van bewoners te laten ontstaan, het vertrouwen te winnen, en de schulden en/of armoede van bewoners aan te pakken.
O&S doet in 2022 een kwalitatief onderzoek naar de onderdelen van de verschillende projecten die (niet) werken, waarom en voor wie. Het onderzoek richt zich op veranderingen in armoede/schuldenpositie van bewoners, het vertrouwen naar de overheid en het gemeenschapsgevoel (community-building).
In het Amsterdams Experiment met de Bijstand worden verschillende typen begeleiding geboden aan deelnemers (extra aandacht, zelfregie en reguliere begeleiding). In dit onderzoek wordt gekeken welk type begeleiding voor welke groep het meest effectief is om deel te nemen aan parttime werk, om uit te stromen naar werk en wat het effect is op diverse 'zachte' indicatoren zoals welzijn en ervaren gezondheid. Het experiment loopt vanaf 2019. In 2021 is een T2-onderzoek door de HvA en UvA gepubliceerd. Dit T2-onderzoek concentreert zich kwantitatief op de verschillen in de drie begeleidingsvormen (extra aandacht, zelfregie en reguliere begeleiding) en het effect daarvan op financiële en maatschappelijke zelfredzaamheid en gezondheid van de deelnemers. Met diepte-interviews met bijstandsgerechtigden en met klantmanagers is in de periode oktober 2020 en april 2021 aanvullend kwalitatief onderzoek gedaan naar de ervaringen met de bijverdienpremie, gezondheid en parttime werk, alsmede de begeleiding door klantmanagers.
De belangrijkste inzichten uit de onderzoeken zijn:
• tussen de experimentgroepen is geen significant verschil in kans om uit te stromen naar werk;
• deelnemers die aan het begin van het experiment 16 uur of meer per week werk(t)en hebben bij T2 twee keer zoveel kans om uit te stromen dan zij die minder dan 17 uur of niet werk(t)en;
• deelnemers ingedeeld in extra aandachtgroep hebben aan het einde van het experiment vaker betaald werk (gevonden) en werken gemiddeld meer uren dan deelnemers in zelfregie en de vergelijkingsgroep. Tussen deze beide laatste experimentgroepen is geen significant verschil;
• deelnemers in de EA hadden tijdens de coronacrisis minder kans hun werk te verliezen dan deelnemers in de andere 2 groepen;
• deelnemers geven in de T2 een positiever rapport cijfer voor Welzijn dan in T1 (7,5);
• deelnemers die werken geven in T2 een positiever rapport cijfer voor betaald werk dan T1 (7,8);
• deelnemers geven in de T2 een positiever rapport cijfer voor financiën (5,8);
• De waardering voor klantmanager is in de extra aandacht groep gestegen en in de zelfregiegroep gedaald.
Het wetenschappelijk experiment is per 1 maart 2021 beëindigd. De effecten worden nog een jaar gevolgd, waarna de eindrapportage rond de zomer van 2022 wordt verwacht.
In deze rapportage is gekeken naar de verschillen tussen de drie condities in het wetenschappelijk onderzoek. Hierbij gaat het om de financiële zelfredzaamheid (zoals uitkeringsafhankelijkheid en schuldpositie), de maatschappelijke zelfredzaamheid (bijvoorbeeld de mate van participatie), welzijn (zoals fysieke en mentale gezondheid en het huidig sociaal netwerk) en de klanttevredenheid (contact met de gemeente en de mate van tevredenheid over de dienstverlening).
Behandeld in Commissie Werk, Inkomen en Onderwijs 27 janauri 2021 , 6 januari 2021 en 2 december 2020
Behandelend ambtenaar:Jan Feenstra, Bestuur & Beleid, j.feenstra@amsterdam.nl Chris Kornmann, Programmamanager, C.Kornmann@amsterdam.nl
Voor meer informatie/voordracht klik hier
Auteur: Paul de Beer - bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen UvA
Het Amsterdams experiment met de bijstand kent in totaal ca. 5.000 deelnemers en loopt tot 1 maart 2021. Ongeveer 750 deelnemers zijn onderdeel van het wetenschappelijk onderzoek naar (effecten van) de verschillende vormen van begeleiding. Na 1 maart 2021 worden de effecten van het experiment nog 1 jaar gevolgd. Eind 2022 wordt het eindrapport van het wetenschappelijk onderzoek verwacht. Het wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd door de HvA en de UvA en is onderverdeeld in een kwantitatief en kwalitatief gedeelte. Tussen maart 2019 en juli 2020 zijn 626 deelnemers geïnterviewd in het kader van het kwantitatief onderzoek (T1). Voor het kwalitatief wetenschappelijk onderzoek zijn met behulp van vragenlijsten zowel deelnemers als niet-deelnemers aan het wetenschappelijk onderzoek persoonlijk geïnterviewd. Er wordt onder andere gekeken naar de effectiviteit van zelfregie en extra begeleiding van bijstandsgerechtigden op welzijn, participatie en gezondheid.
In dit onderzoeksprogramma wordt onderzocht door een consortium van (onderzoeks-)partijen hoe anderen een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van een onzeker bestaan, dat ontstaat door gebrek aan (zeker) werk en/of geld, van mensen zonder start- of passende kwalificatie. Om ongelijkheid te verminderen is het zaak om in plaats van een individuele benadering te vertrekken vanuit een relationele benadering. Wat kunnen bijvoorbeeld instanties, werkgevers, peers en medeburgers betekenen om bestaansonzekerheid te verminderen?
In het eerste jaar (2022) wordt een grootschalige studie – grotendeels kwalitatief maar ook kwantitatief van aard - onder drie groepen die te maken hebben met belangrijke life-events (18/volwassen worden, alleenstaanden met kinderen (echtscheiding) en 50 plussers (ziekte). Onderzocht wordt wat mensen nodig hebben (met aandacht voor doenvermogen) en hun ervaringen met publieke instanties (met specifieke aandacht voor vertrouwen/wantrouwen). Daarnaast brengen we bestaande, kansrijke praktijken in kaart voor mensen met een onzeker bestaan die vertrekken vanuit een relationele benadering.
De algemene bijstand (Participatiewet) is het laatste inkomensvangnet dat we in Nederland hebben en is daarom van cruciale betekenis bij het garanderen van bestaanszekerheid en het voorkomen van armoede. Dit doel komt onder druk te staan wanneer rechthebbenden geen gebruik maken van hun recht op algemene bijstand. De Inspectie heeft met behulp van analyse van CBS-microdata onderzoek gedaan naar de omvang van het niet-gebruik van de algemene bijstand per 1 januari 2018 en de achter- grondkenmerken van deze niet-gebruikende huishoudens.
De Inspectie koos voor deze peildatum vanwege de beschikbaarheid en volledigheid van de databestanden die nodig waren voor de analyse.2 De Inspectie gaat ervan uit dat per 2021 (ten tijde van het verschijnen van deze rapportage) deze cijfers nog steeds representatief zijn omdat niet-gebruik een structureel probleem is.3 Ook is op persoonsniveau onderzocht in welke mate het niet-gebruik langdurig is.4 Inzicht in omvang en duur van het niet-gebruik en kenmerken van de niet-gebruikers helpt beleidsmakers en de uitvoering om rechthebbenden beter te bereiken en zo armoede te voorkomen, zeker wanneer dit kan worden aangevuld met inzicht in de oorzaken van niet-gebruik. Daarnaast heeft de Inspectie middels interviews bij zeven gemeenten verkend wat het beeld in de uitvoering zelf is van het niet-gebruik en wat gemeenten doen om niet-gebruik tegen te gaan.
Op 1 januari 2018 telde Nederland 170 duizend huishoudens die waarschijnlijk recht hadden op algemene bijstand en hier geen gebruik van maakten, dit komt neer op circa 35% van de rechthebbende huishou- dens. Een derde van de groep niet-gebruikende huishoudens heeft in het geheel geen of een zeer beperkt (geregistreerd) inkomen, tot maximaal 20% van de bijstandsnorm. De grootste groep niet-gebruikers, twee op de drie, betreft dus huishoudens met een inkomen tussen 20% en 100% van deze norm. De rechthebbende groep met inkomen heeft recht op een gedeeltelijke uitkering die het inkomen aanvult tot de norm. Van alle onderzochte kenmerken hangt de hoogte van het inkomen het sterkst samen met het niet-gebruik van de bijstand: niet-gebruik neemt duidelijk toe naarmate huishoudens een hoger inkomen ten opzichte van de bijstandsnorm hebben. Verder geldt dat indien er sprake is van een inkomensbron, het niet-gebruik het hoogst is onder zelfstandigen. Ook leeftijd is een sterke voorspeller van niet-gebruik. Niet-gebruik is het hoogst onder jongeren tot en met 26 jaar en neemt af naarmate de rechthebbende een hogere leeftijd heeft. Daarnaast constateert de Inspectie een hoge kans op niet-gebruik onder thuiswonende meerderjarige kinderen en personen met een Europese migratieachtergrond. Tot slot, onder jongeren tot en met 26 jaar, thuiswonende kinderen, personen met een Europese migratieachter- grond en zelfstandigen bevinden zich naar verhouding veel niet-gebruikers met weinig tot geen inkomen.
Bron: Niet-gebruik van de algemene bijstand: Een onderzoek naar de omvang, kenmerken, langdurigheid en aanpak. 2021. Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Overige bestanden: Infographic Niet-gebruik van de algemene bijstand
WER(K) is een meerjarig onderzoeksprogramma, en bestaat uit verschillende onderzoeken naar een (cluster van) instrument(en) ingericht in vier stappen:
Basisbeschrijving: cijfermatig en op basis van bestaande kennis
Werking: kwalitatief onderzoek naar hóé het werkt, waarom en voor wie
Effectiviteit: kwantitatief onderzoek naar de effectiviteit op basis van matching
Rendement: kosten van het instrument + wat uit werking en effectiviteit blijkt dat de opbrengsten zijn (niet in geld omgezet).
Het onderzoek wordt uitgevoerd door O&S in samenwerking met WPI, onder andere het datateam. Kwantitatieve en kwalitatieve analyses zullen elkaar daarbij aanvullen. De resultaten van de eerste evaluaties zijn gereed (de werking, effectiviteit en het rendement van interne en externe leerstages). Binnenkort verschijnen de rapportages over jobcoaching, jobhunting en trainingen.