Bron: Hanemaaijer, A. et al. (2023), Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023, Den Haag: PBL.
-
Article
Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 (Samenvatting)
De Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER 2023) schetst de voortgang van de transitie naar een circulaire economie in Nederland. Het PBL schrijft dit rapport op verzoek van het kabinet eens in de twee jaar. De eerste versie van de ICER is begin 2021 verschenen. De ICER 2023 is in samenwerking met andere kennisinstellingen gemaakt.
De inhoud van dit rapport laat zien dat de overheid grote ambities heef voor circulaire economie, maar dat om die te bereiken het versterken van de beleidsinzet nodig is om zo op grote schaal circulair produceren en consumeren te realiseren. Onderstaande publicatie is de samenvatting van het rapport. Hierin wordt ingegaan op de belangrijkste boodschappen en bevindingen. Voor het complete rapport gaat u naar de website. -
Article
Integrale Circulaire Economie Rapportage (2021)
Deze eerste integrale rapportage maakt inzichtelijk wat de stand van zaken is op het gebied van circulaire economie. De grondstofefficiëntie neemt toe, maar het netto grondstofverbruik is in 2010-2018 gelijk gebleven. Voor een volgende stap is het nodig om de vrijwillige en vrijblijvende initiatieven door te ontwikkelen naar richtlijnen en wet- en regelgeving.
Auteurs
Aldert Hanemaaijer, Maikel Kishna (projectleiding), Hester Brink, Julia Koch, Anne Gerdien Prins en
Trudy Rood. -
Article
De toekomst van kantoren
De huidige kantorenvoorraad biedt in puur kwantitatieve zin genoeg ruimte voor de kantoorbehoefte in 2030 en 2050. Dat geldt zowel bij een stijging als daling van de toekomstige kantoorbehoefte. Of die kantoor- behoefte zal toe- of afnemen is onzeker en afhankelijk van de economische groei en sectorale ontwikkelingen daarin.
-
Article
Visie op duurzame verstedelijking gevraagd
Veel regio’s in Nederland kampen met een grote verstedelijkingsdruk, vooral door de grote woningbouwopgave. Dat er snel veel woningen nodig zijn is helder. De opgave is echter breder. Een goed functionerende, aantrekkelijke en toekomstbestendige stedelijke regio vergt naast wonen ook aandacht voor werken, recreatie, bereikbaarheid, energiebesparing en -opwekking, klimaatadaptatie, natuur en landschap. In dit artikel dat oorspronkelijk verscheen in het tijdschrift Ruimte+Wonen (R+W), pleiten we ervoor om de woningbouwopgave te beschouwen als onderdeel van een bredere visie op verstedelijking. Ter illustratie werken we drie uiteenlopende verstedelijkingsvarianten uit met behulp van modelsimulaties.
-
Article
Verdeling van gezondheid en leefomgevingskwaliteit over buurten
Deze studie laat zien dat de gezondheid en leefomgevingskwaliteit gemiddeld slechter zijn in buurten met de laagste sociaaleconomische positie, afgemeten naar het mediaan huishoudinkomen.
De hierbij gebruikte gezondheidsindicator is de (gezonde) levensverwachting. Bij de leefomgevingskwaliteit gaat het om een aantal voor de gezondheid relevante buurtkenmerken, zoals aanwezigheid van omgevingsgroen, fastfoodaanbod, sociale cohesie of verkeerslawaai.De analyses laten zien dat de levensverwachting voor bewoners uit de 20% buurten met de laagste mediane inkomens gemiddeld 3,3 jaar lager is dan voor de 20% buurten met de hoogste inkomens; de gezonde levensverwachting is bijna 11 jaar lager.
Die gezondheidsverschillen worden voor een deel verklaard door het gegeven dat minder aantrekkelijke buurten vooral huisvesting bieden aan bewoners uit de lage inkomensklassen die vaak al over een slechtere gezondheid beschikken. Modelberekeningen met relatieve risico’s wijzen uit dat verschillen in leefstijl tussen bewoners van buurten bijna de helft van het verschil in levensverwachting verklaren. Het gaat vooral om roken en bewegingsarmoede.
De gevonden verbanden tussen gezondheidsrelevante buurtkenmerken en het mediaan inkomen, suggereren dat ze een rol spelen bij het ontstaan van de waargenomen gezondheidsverschillen tussen buurten. De opzet van deze studie laat echter niet toe om eenduidige uitspraken te doen over de grootte van de bijdragen aan de gezondheidsverschillen. Wel is het zo dat in buurten met de laagste mediane inkomens (de onderste 20%) vaak sprake is van een stapeling van voor de gezondheid ongunstige buurtkenmerken.
-
Article
Voor gemeentes: startanalyse aardgasvrije buurten 2020
De Startanalyse presenteert de nationale kosten van vijf strategieën om zonder aardgas woningen en bedrijfsgebouwen te verwarmen. Dit rapport geeft toelichting bij de tabellen met resultaten voor elk van de ruim 13.500 buurten in Nederland.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft op verzoek van het Rijk, als uitvloeisel van afspraken aan de Klimaattafel Gebouwde Omgeving (zie paragraaf 6.1) deze Startanalyse gemaakt om gemeenten te helpen bij het vinden van een acceptabel alternatief voor het huidige verwarmen van gebouwen met aardgas. Aardgas was lange tijd een uitstekende brandstof voor cv-ketels: goedkoop, veilig betrouwbaar en gemakkelijk in het gebruik. Maar het heeft ook nadelen: de gaswinning in Groningen veroorzaakt aardbevingen en schade aan gebouwen, verbranden veroorzaakt CO2-uitstoot en broeikasproblemen, en importeren maakt Nederland afhankelijk van buitenlandse regimes die gaslevering kunnen gebruiken als politiek pressie- middel. Er zijn dus verschillende redenen om het gebruik van aardgas te beperken.
-
Article
Waterstof voor de gebouwde omgeving
Dit rapport verkent de toekomstige nationale kosten van waterstoflevering aan woningen en bedrijfsgebouwen. Het behandelt ook factoren die van invloed zijn op de toekomstige beschikbaarheid van waterstof voor verwarming van gebouwen, als alternatief voor aardgas.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten een Transitievisie Warmte opstellen, met behulp van een Leidraad, bestaande uit een Startanalyse en een Handreiking voor lokale analyse. De Startanalyse is een technisch-economische analyse van effecten en kosten van opties om gebouwen zonder aardgas te verwarmen. Het Klimaatakkoord noemt waterstof één van de te onderzoeken opties. Het Rijk heeft het PBL gevraagd de Startanalyse te maken met behulp van zijn rekenmodel Vesta MAIS, zodat gemeenten een transparant en openbaar instrument ter beschikking hebben voor ondersteuning van lokale besluitvorming.
-
Article
Woonlastenneutraal koopwoningen verduurzamen
Uit onderzoek naar de kosten en opbrengsten van enkele verduurzamende maatregelen die eigenaren van rijwoningen zelfstandig kunnen nemen concludeert het Planbureau voor de Leefomgeving dat woonlastenneutraliteit daarbij vaak niet haalbaar is. Voor veel huiseigenaren is afwachten op lagere investeringskosten of betere regelingen de aantrekkelijkste optie.
Dit onderzoek vergelijkt de huidige energierekening van verschillende soorten huishoudens met de energierekening na verduurzaming vermeerderd met de investeringslasten. De effecten van verschillende beleids- en financieringsinstrumenten op de woonlasten zijn voor zowel de korte als de lange termijn bekeken. Het gaat bijvoorbeeld om de bestaande terugleververgoeding voor teveel opgewekte stroom uit zonnepanelen en de mogelijk nieuwe gebouwgebonden financiering.
-
Article
Labelstapjes, huursprongen?
Nederland staat voor een enorme verduurzamingsopgave: de komende 30 jaar moeten veel woningen energiezuiniger worden. Een substantieel deel van deze opgave heeft betrekking op ruim 500.000 particuliere huurwoningen. Particuliere verhuurders blijven - net als veel eigenaren-bewoners - echter nog achter bij de inspanningen die woningcorporaties al op dat vlak leveren. Als Nederland aan het Klimaatakkoord wil voldoen, kan de particuliere huursector niet langer achterblijven. Daarom heeft het PBL de motieven en overwegingen van particuliere verhuurders om te investeren in de verduurzaming van hun verhuurportefeuilles onderzocht.
-
Article
Oud en vertrouwd in een niet-groene woning
Als gevolg van de beleidshervorming rond de langdurige zorg blijven ouderen langer zelfstandig wonen. Dit betekent dat ouderen in de praktijk vaak langer in de huidige woning wonen waardoor er mogelijk aanpassingen aan die woning nodig zijn of ondersteuning in bijvoorbeeld de persoonlijke verzorging. Ouderen betalen hier zelf aan mee. Tegelijkertijd staan zij ook voor de verduurzaming van hun woning aan de lat. Ouderen staan voor keuzes: welke investeringen zijn wel interessant, en welke niet? In dit onderzoek is ingezoomd op een specifiek probleem: de invulling van wonen en zorg door ouderen.
-
Article
Wonen na de verkiezingen (PBL)
Deze notitie zet de vraag naar woningen, een zeer actueel onderwerp deze verkiezingsperiode, in perspectief: waar bevindt het woningentekort zich precies, en wat voor soort woningen zijn gewenst? Voortbouwend op de eerdere analyse voor de Analyse Leefomgevingseffecten Verkiezingsprogramma’s (ALV) geeft deze notitie enkele voorstellen voor oplossingsrichtingen voor het woningbouwprobleem die bij de formatie een rol zouden kunnen spelen.
-
Article
Grote opgaven in een beperkte ruimte (PBL)
Het nieuwe kabinet staat voor grote opgaven op het gebied van de leefomgeving. Er moet een groot aantal nieuwe woningen worden bijgebouwd, om de opwarming van de aarde te beperken moeten er locaties worden gevonden voor windmolens en zonnepanelen, en door klimaatverandering, de landbouw, woningbouw en bedrijvigheid staat de draagkracht van de bodem, het water en de biodiversiteit onder grote druk. Al deze opgaven komen samen op het beperkte grondgebied van Nederland.
-
Article
Ruimte voor flexwoningen
Het aantal gerealiseerde flexwoningen blijft tot nu toe achter op de politieke ambities. Corporaties en ander initiatiefnemers geven aan dat plannen om tijdelijke woningen te realiseren soms vastlopen op het zoeken naar beschikbare en geschikte locaties. Het ministerie van BZK heeft het PBL daarom verzocht een verkennend onderzoek te doen naar locaties voor tijdelijke woningen.
Doel van flexwonen
Een flexwoning is een woning waarbij het gebouw, de locatie of de bewoner een tijdelijk karakter heeft. Het ministerie van BZK hoopt dat de inzet op tijdelijk wonen op korte termijn de druk op de woningmarkt enigszins kan verlichten en daarnaast blijvend kan zorgen voor snel toegankelijke woonruimte voor urgent woningzoekenden.
Ontwikkelen van ruimtelijk afwegingskader
In deze studie formuleert het PBL een eerste ruimtelijk afwegingskader voor het plannen van locaties voor tijdelijke woonruimte. De kern van dit afwegingskader bestaat op hoofdlijnen uit twee ruimtelijke voorwaarden: locaties moeten beschikbaar én geschikt zijn. De voorwaarden waaronder locaties beschikbaar en geschikt worden geacht, zijn echter niet in beton gegoten. De afweging van verschillende ruimtelijke belangen is vaak lokaal maatwerk en hangt af van politieke keuzes. Dit laat zich lastig in kaart brengen.
Uitbreiding van afwegingskader met andere belangen
Het PBL heeft verkend hoe de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties - met op dit moment beschikbare gegevens - landsdekkend in kaart gebracht zouden kunnen worden en illustreert aan de hand van de casus Noord-Holland hoe gevoelig de beschikbare ruimte is voor bepaalde (lokale) afwegingen. Deze analyse dient als startpunt voor het opzetten van een breder afwegingskader met ook andere dan ruimtelijke afwegingen, waar het PBL komend jaar vervolgstudie naar verricht.
-
Article
Particuliere verhuur vormt problematische oplossing voor structureel probleem
In dit artikel beschrijft het PBL het huidige conflict tussen particuliere verhuurders en starters op de woningmarkt. Lange tijd leek een toename van de particuliere verhuur gewenst om de woningmarkt beter te doen functioneren. Nu particuliere verhuur groeit, neemt de toegankelijkheid van de woningmarkt voor koopstarters echter af en worden particuliere verhuurders juist gezien als oorzaak van de woningmarktproblemen. Nieuw beleid helpt om excessen op de markt te beperken.
Door stijging van het aantal huishoudens en de achterblijvende nieuwbouw stijgen de koop- en huurprijzen van woningen. In de grote steden worden koopstarters verdrongen omdat de beleggingswaarde nu groter is dan de maximale hypotheek. Recente beleidsvoorstellen helpen koopstarters, maar structurele maatregelen om verdringing tegen te gaan blijven nodig.
Huisjesmelkers domineren het beeld onterecht
De beeldvorming rond particuliere verhuur wordt gedomineerd door huisjesmelkers, ‘verkamering’ van woningen en woekerhuren. De particu¬liere huursector bestaat echter niet uit een homogene groep beleggers. Grote particuliere beleggers krijgen weliswaar veel aandacht, maar zijn in de minderheid. Uit de diepte-interviews blijkt dat particuliere beleggers meestal voor de lange termijn beleggen, met een sterke focus op marktconforme kasstromen, oftewel op direct rendement, maar ook op een stabiele relatie met de huurder en het bieden van een stabiele woonsituatie voor jongvolwassenen die niet kunnen of willen kopen.
Voor een evenwichtiger woningmarkt op de lange termijn blijven er structurele maatregelen nodig, zoals het verminderen van verschillen in subsidiëring tussen koop en huur, en tevens meer woningbouw. Mogelijk ligt er ook een rol voor beleid om build-to-let te stimuleren, naast buy-to-let te remmen.
-
Article
Wonen en gevoelens van onbehagen?
Uiteenlopende groepen op de woningmarkt ondervinden op dit moment problemen met huisvesting: starters, mensen die met spoed een woning nodig hebben, ouderen en de lage en middeninkomens. In deze achtergrondstudie verkent PBL of de beperkte mogelijkheden op de woningmarkt van deze groepen leiden tot gevoelens van onbehagen. Dit is gedaan op verzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).
Gebrek aan controle
De woningmarkt kent een relatief voorspelbaar systeem. De veranderingen in beleid hebben niet tot grote veranderingen voor huishoudens geleid. Er is relatief weinig onzekerheid op de woningmarkt. Wel is er gebrek aan controle: de knelpunten in de woningmarkt beperken grote groepen Nederlanders in hun woonbehoefte. De betaalbaarheid van woningen is een probleem en er is sprake van een woningtekort. Ook schiet de samenhang tussen wonen en zorg te kort. Dat zou gevoelens van onbehagen kunnen versterken.
Het verbeteren van de situatie op de woningmarkt hangt deels samen met het oplossen van problemen in andere sectoren. Daarnaast zal het vergroten van het woningaanbod knelpunten wegnemen.
-
Article
(On)betaalbaar wonen voor middeninkomens
Op 29 januari 2020 hield de Tweede Kamercommissie van Binnenlandse Zaken een rondetafelgesprek met externe deskundigen over de betaalbaarheid van wonen voor middeninkomens en de wijze waarop de Tweede Kamer meer invloed hierop zou kunnen uitoefenen. Namens het PBL sprak Frans Schilder aan de hand van een position paper. Hierin worden drie prominente geluiden uit de maatschappij belicht: de roep om strikte ruimtelijke ordening en planning, centrale sturing als oplossing voor snellere woningbouw en de nut en noodzaak van symptoombestrijding van het woningtekort als tijdelijke oplossing voor specifieke groepen huishoudens.
-
Article
Beleid en praktijk – betaalbaar wonen in Nederland
De afgelopen jaren is de betaalbaarheid van het wonen sterk onder druk komen staan, vooral bij huishoudens met een lager inkomen. Dit artikel beschrijft de oorzaken en meest recente beleidsmaatregelen die genomen zijn om deze trend in Nederland te stoppen. Verder heeft het oververhit raken van de woningmarkt in Nederland geleid tot diverse maatschappelijke discussies, over onder meer de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de woningmarkt voor huishoudens met lagere inkomens en jongeren. In deze bijdrage werpen we licht op de wijze waarop landelijke en lokale beleidsmakers deze thema’s proberen te adresseren.
Landelijke ontwikkelingen in perspectief van de dagelijkse bezigheden van corporaties
In dit artikel beschrijven PBL-onderzoeker Frans Schilder en René Scherpenisse, - directeur bij de Tilburgse corporatie Tiwos en bestuurslid van Aedes, - samen enkele grote landelijke ontwikkelingen, zowel economisch als institutioneel, en plaatsen deze in het perspectief van de dagelijkse bezigheden van corporaties.
-
Article
Waar willen jonge gezinnen wonen?
De recessie is voorbij en de stedelijke woningmarkt staat onder druk. De woonwensen van gezinnen staan daarbij in de aandacht. Sinds de jaren negentig is immers sprake geweest van een toename van het aantal gezinnen in de stad. Inmiddels laten cijfers van het CBS zien dat veel jonge gezinnen de stad juist verlaten. In dit artikel wordt gekeken naar hoe deze ontwikkelingen kunnen worden verklaard.
Toename van het aantal gezinnen in de stad
Er zijn drie mogelijke verklaringen voor de recente groei van het aantal gezinnen in de steden:
- gezinnen zijn door een nieuwe waardering voor de stad eerder geneigd in steden te wonen;
- het woonaanbod (type woningen en woonmilieus) van steden is beter dan voorheen op gezinnen toegerust;
- gezinnen willen wel weg uit de stad, maar zijn door woningmarktomstandigheden niet in staat te verhuizen.
Onze analyses laten zien dat alle drie verklaringen geldig zijn. Er is zowel sprake van een stedelijke heroriëntatie (de toegenomen wens van gezinnen om in de stad te wonen) onder met name hoogopgeleide gezinnen, als van toegenomen mogelijkheden voor die gezinnen om in de stad te wonen (denk aan VINEX-wijken). Daarnaast geldt voor bepaalde gezinnen dat die in de recessie hun suburbane woonwens niet hebben kunnen realiseren.
Toch de stad uit?
Inmiddels is het 2018, de huizenprijzen in de grotere steden stijgen snel (en harder dan in de randgemeenten) en gezinnen verlaten in toenemende mate de stad. De woningmarktsituatie voor gezinnen zoals deze in de recessie van 2008-2013 bestond, lijkt nu omgekeerd: gezinnen die al huiseigenaar zijn, hebben momenteel minder moeite om hun woning te verkopen en de overwaarde van de woning te gebruiken voor een nieuwe woning. En jongere (potentiële) gezinnen die nog geen eigen woning hebben, zijn steeds meer in het nadeel. Hypotheekregels voor starters zijn aangescherpt, het aanbod van betaalbare koopwoningen in de stad is beperkt, en de jongere gezinnen verdienen doorgaans te veel – of hebben een te korte wachttijd – om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Een betaalbaar middensegment ontbreekt. Het wonen in de stad wordt daarmee steeds meer iets voor een selecte groep gezinnen. Anderen verlaten min of meer gedwongen de stad. Stedelijke gemeenten kunnen deze verhuizingen van gezinnen alleen afremmen door te zorgen voor een groter aanbod aan woningen in gezinsvriendelijke woonmilieus. Zo lang dat aanbod te gering is zal het aantal (jonge) gezinnen dat de stad verlaat om elders te zoeken naar een koopwoning, alleen nog maar toenemen.
Bron: Laarman, K., & van Dam, F. 2018. Waar willen jonge gezinnen wonen? Planbureau voor de Leefomgeving.
-
Article
De achterkant van de stad
In november 2017 publiceerde het Parool op basis van eigen onderzoeksjournalistiek het volgende: ‘Amsterdamse woningmarkt in handen van het grote geld’. Meer precies: 21 particulieren bezitten meer dan honderd huizen (of bedrijfspanden) per persoon. De discussies die daarna volgden binnen de (sociale) media waren stevig van toon en bestreken vele onderwerpen. In deze notitie willen we de discussie ontwarren en de verschillende argumenten afzonderlijk tegen het licht houden. Ook willen we de discussie plaatsen binnen het bredere debat over de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de woningmarkt.
Toekomst van het platteland als woonplek
De toekomst van de dorpen en daarmee van het platteland als woonplek is veelkleurig en verre van kansloos. Al blijven er plekken, met name in onaantrekkelijke landschappen en aan de randen van het land, waar leegstand onvermijdelijk lijkt. Er bestaan echter evenzeer verschillen in druk op de woningmarkt tussen plattelandsgemeenten, als tussen landelijke en stedelijke gemeenten. De zorgelijke ‘achterkant’ van de stedelijke woningmarkt staat niet per se synoniem voor ‘platteland’.
Bron: van Dam, F., & Daalhuizen, F. 2018. De achterkant van de stad. Planbureau voor de Leefomgeving.
-
Article
Inkomensdynamiek en de betaalbaarheid van het wonen
In deze verkenning heeft het Planbureau voor de Leefomgeving onderzocht in welke mate huishoudens langdurig of juist tijdelijk een betaalrisico hebben. Ook geeft de studie inzicht in welke mate inkomensveranderingen het streven naar passend wonen bemoeilijken.
Zorgen over betaalbaarheid wonen
Er zijn veel zorgen over de toenemende betaalbaarheid van het wonen in de huursector. Vooral jongvolwassenen hebben relatief vaak een te laag inkomen om de netto huurlasten en de minimale uitgaven voor het levensonderhoud te kunnen betalen. Tegelijkertijd zien jongvolwassenen hun inkomen vaak snel stijgen.
Betekent dit dat de betaalrisicoproblematiek onder jongvolwassenen van tijdelijke aard is en vanzelf ‘oplost’? En in welke mate kan het sturen op de betaalbaarheid van het wonen aan de voorkant (bij de woningtoewijzing) mogelijk bijdragen aan het voorkomen van goedkope scheefheid?
Eens een betaalrisico, heel vaak een betaalrisico
In 2012 hadden 384.000 huurders een betaalrisico. Zij lopen het risico de maandelijkse woonlasten niet te kunnen betalen omdat hun inkomen ontoereikend is voor de netto huur en de noodzakelijke uitgaven voor het levensonderhoud, uitgaande van de normen van het Nibud. Na 3 jaar had ongeveer de helft van deze huishoudens nog steeds een betaalrisico. Naarmate men langer een betaalrisico heeft, wordt de kans om er van af te raken kleiner.
Ondanks dat jongvolwassenen hun inkomen vaak vrij snel zien stijgen, komen langdurige betaalrisico’s relatief vaker voor onder jongvolwassenen dan onder ouderen. Langdurige betaalrisico’s komen ook relatief vaker voor onder zelfstandigen dan onder werknemers in loondienst. Ongeveer een kwart van de huishoudens die in 2012 een betaalrisico hadden, was in de jaren daarna betaalrisicovrij. Inkomensveranderingen blijken een belangrijke driver te zijn in het ontstaan of kwijt raken van een betaalrisico.
Duur toewijzen is risicovol
Jongvolwassenen hebben een grotere kans om na verloop van tijd tot de goedkope scheefwoners te gaan behoren dan ouderen. Toch is het overgrote deel van de jonge huurtoeslaggerechtigde huishoudens na 3 jaar nog altijd huurtoeslaggerechtigd. Het is daarom onverstandig om jongvolwassenen op voorhand een dure huurwoning toe te wijzen met het oog op hun mogelijke snelle inkomensontwikkeling. Instrumenten zoals tijdelijke huurcontracten, jongerencontracten en tussentijdse inkomenstoetsen lijken een beter alternatief om goedkope scheefheid tegen te gaan.
-
Article
Atlas van de Regio (MRA)
De Atlas van de Regio biedt brede basisinformatie voor de afstemming van ruimtelijke opgaven in gebieden en regio’s. Naast kaarten die recente ruimtelijke, demografische en economische ontwikkelingen weergeven, staan in de atlas ook kaarten over toekomstige ruimteclaims en over ontwikkelingen in de natuur en landbouw, het landschap, klimaatadaptatie en hernieuwbare energie. Waar worden bijvoorbeeld nieuwe woonwijken ontwikkeld? Op welke locaties staan veel windturbines? En waar liggen gebieden met een verhoogde kans op overstroming? De samenhang tussen deze opgaven staat centraal in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de uitwerking in lokale en regionale omgevingsvisies en strategieën.
Nederland staat voor grote ruimtelijke opgaven. Aanpassingen van de leefomgeving aan klimaatverandering en de omschakeling van fossiele brandstoffen naar duurzame energie vragen ruimte, evenals de voortgaande verstedelijking en de beoogde natuurontwikkeling. Daarnaast staat de landbouw, vanouds de belangrijkste drager van het Nederlandse cultuurlandschap, voor fundamentele veranderingen. Bij al deze ruimtelijke opgaven is de regio steeds meer de plek waar de nieuwe duurzaamheidsopgaven en de klassieke ruimtelijke opgaven samenkomen en met elkaar concurreren. De afstemming tussen woningbouw, nieuwe werklocaties, natuurontwikkeling, energietransitie en klimaatadaptatie vergt integrale afwegingen in de regio. Kaarten laten direct zien op welke locaties deze opgaven spelen en waar ze mogelijk conflicteren dan wel ingepast kunnen worden. Bij workshops en gesprekken tussen het Rijk, de regio’s en maatschappelijke partners kunnen de kaarten als communicatiemiddel dienen, en daarmee helpen om integrale afwegingen in de regio te maken.
Bron: Atlas van de Regio. PBL Planbureau voor de Leefomgeving. 2020.
-
Article
Leren door doen
De energieke samenleving vraagt een energieke overheid. De overheid kan dat adjectief alleen waarmaken als zij stevig investeert in het vergroten van haar eigen leervermogen. De energieke samenleving wijst haar daarbij de weg: een overheid die de samenleving benut en betrekt bij het zoeken naar oplossingen, die durft te experimenteren, en die nieuwe inzichten gaandeweg laat ontstaan. Maar ook een overheid die koersvast is en die tegelijkertijd bereid is om beleid te ‘finetunen’ als de uitvoeringspraktijk laat zien waar onbedoelde fricties of ongewenste effecten optreden. Dus niet een beleid gericht op co2-arme auto’s loslaten als dit te duur wordt, maar aanpassen zodat de gewenste veranderingen doorzetten zonder dat dit een te groot beslag doet op de overheidsmiddelen.
De nieuwe energieke overheid gelooft in het innovatieve vermogen van de samenleving, beloont de koplopers, durft te experimenteren, corrigeert ongewenste neveneffecten en stimuleert het leren door steeds te laten zien wat elders werkt, en waarom. In het licht van de opgaven waar de overheid voor staat, zal ze daarbij ook moeten durven uitspreken welke praktijken of technieken niet langer passen in de samenleving vanwege de negatieve gevolgen voor de samenleving. Of, in de woorden van wijlen Ad Geelhoed, beleid is soms ook het toebrengen van leed. Wanneer de overheid actief helpt bij het vinden van betaalbare alternatieven dan winnen ook grotere transities aan maatschappelijk draagvlak.
Auteurs PBL:
Maarten Hajer
Olav-Jan van Gerwen
Sonja Kruitwagen
-
Article
Kosten en baten van klimaatbeleid
Klimaatverandering kan grote gevolgen hebben. Om die het hoofd te bieden kan worden gekozen voor het aanpassen aan die gevolgen (adapteren) en voor het beperken van de klimaatverandering (mitigeren). Timing en onzekerheid spelen een cruciale rol bij de kosten en baten van mitigatie en adaptatie. Dit komt omdat de baten van mitigatie, welke bestaan uit de vermeden schade, decennia na de kosten plaatsvinden en deze veel onzekerder zijn dan de mitigatiekosten.
Tevens is de schade ongelijk verdeeld, waarbij in het algemeen de schade in de armste landen het hoogst is. Klimaatmitigatie verlaagt zowel het risico op onzekere, maar potentieel hoge, klimaatschade als de gevolgen van het falen van optimaal adaptatiebeleid.Gezien de grote onzekerheden kunnen er geen eenduidige conclusies worden getrokken over de optimale mix van adaptatie en mitigatie. Indien een groot belang wordt gehecht aan de welvaart van toekomstige generaties of aan het vermijden van risico’s ligt ambitieus mitigatiebeleid voor de hand. In een dergelijk scenario zal er echter nog steeds aandacht aan adaptatie moeten worden gegeven, omdat een deel van de gevolgen van klimaatverandering niet meer met mitigatie kan worden vermeden. Indien gekozen wordt voor een minder ambitieus mitigatiebeleid is adaptatie cruciaal om de ergste gevolgen van klimaatverandering te verzachten. Het adaptief vermogen lijkt echter beperkt, zodat in een dergelijk scenario rekening gehouden moet worden met flinke restschade van klimaatverandering, vooral in armere landen – wat ook zijn neerslag kan hebben op de rest van de wereld.
Bron: TPE digitaal
-
Article
Balans van de Leefomgeving 2018
In de Balans van de Leefomgeving brengt het PBL tweejaarlijks in beeld hoe de leefomgeving er in Nederland voor staat. In 2016 reflecteerden we op 20 jaar leefomgevingsbeleid en identificeerden we een aantal hardnekkige grote opgaven, zoals de enorme inspanningen die het terugdringen van de broeikasgasemissies vraagt en de transitie naar een circulaire economie. Na het verkennen van de grote leefomgevingsopgaven gaat het nu meer en meer om het daadwerkelijk aanpakken daarvan, op een manier die de hele samenleving daarin meeneemt. Nederland duurzaam vernieuwen.
In 10 hoofdstukken gaan we dieper in op de beleidsvelden ónder de hardnekkige opgaven. Denk aan klimaatadaptatie, waterkwaliteit, woningmarkt en natuur.
We eindigen met een beschouwing over de 3 thema’s die de belangrijkste duurzaamheidstransities in Nederland betreffen: klimaat en energie, landbouw en voedsel en circulaire economie. Welke transities zijn er precies nodig, zijn ze met elkaar te vergelijken, kan de ene transitie een voorbeeld zijn voor de ander, en welke barrières en kansen zijn er om deze transities (tegelijkertijd) te realiseren?
Beslissende fase
Zowel het klimaat- als het landbouwbeleid is in een beslissende fase beland, zo concludeert het PBL in deze Balans van de Leefomgeving. De opgaven voor de leefomgeving blijven groot. Nederland kent een te hoge uitstoot van broeikasgassen om aan de klimaatdoelstellingen te kunnen voldoen, delen van de landbouw lopen hard tegen maatschappelijke en ecologische grenzen aan en de biodiversiteit staat sterk onder druk.
Beleid op het vlak van klimaatverandering, landbouw & voedsel en een circulaire economie bevindt zich in een beslissende fase. Er moet nú worden doorgepakt.
Auteur(s) Petra van Egmond, Hans Elzenga, Martijn Spoon Bron: website PBL
-
Article
Global climate action of cities, regions and businesses
Action by cities, states, regions and business can go a long way towards meeting the goals of the Paris Climate Agreement, but their actions alone are not enough to hold global temperature increase to well-below 2°C and work towards limiting it to 1.5° C.
Cities, states, and businesses can help fill Paris ambition gap, but more action needed
The report, authored by experts at Data-Driven Yale, NewClimate Institute, PBL Netherlands Environmental Assessment Agency, in partnership with CDP focuses on 9 high-emitting countries. It analyses the efforts of more than 6,000 cities, states, and regions representing 7 percent of the global population and more than 2,000 companies with a combined revenue of over $21 trillion USD.
- By 2030, global greenhouse gas emissions could be 1.5 to 2.2 GtCO2e/year lower if individual commitments from cities, states and regions, and companies are fully implemented, compared to what would be achieved through national policies that are currently underway.
- In the United States, the full implementation of the reported and quantified individual city, region, and company commitments could provide at least half (between 670 and 810 MtCO2e/year in 2030) of the emissions reductions needed to meet America’s Nationally Determined Contribution (NDC).
- In the European Union, city, region and company commitments could reduce greenhouse gas emissions by 230 to 445 MtCO2e/year. In China, these actions could reduce emissions by up to 155 MtCO2e, roughly equivalent to what the country’s industrial processes generated in 2014.
The analysis includes only recorded, quantified commitments -- a fraction of all of cities, regions, companies and cooperative initiatives’ climate activities. However, there’s also a risk that these emission reductions do not materialize, if regions, states, cities and companies don’t deliver on their promises, or if efforts from national governments or other actors slow.
Next to individual commitments, international cooperative initiatives could reduce global greenhouse gas emissions in 2030 by approximately one-third (15-23 GtCO2e/year) compared to national policies alone, if international cooperative initiatives like the Global Covenant of Mayors grow their membership, meet their goals and are in addition to existing action.
Author(s) Angel Hsu; Amy Weinfurter; Andrew Feierman; Yihao Xie; Zhi Yi Yeo; Katharina Lütkehermöller; Takeshi Kuramochi; Swithin Lui; Niklas Höhne; Mark Roelfsema Bron: website PBL
-
Article
The geography of future water challenges
This publication shows that, without improved water management or adaptation to climate change, the global sustainability goals cannot be achieved. The report highlights the urgent need for an integrated approach to limiting climate- and water-related risks. Using maps and infographics, The geography of future water challenges shows the water-related challenges of tomorrow, under a business-as-usual scenario.
Water is inextricably linked to sustainable developments and quality of life. The themes presented are food production, water quality and human health, flood risk, energy, ecological quality, and the interaction between water and migration and possible conflict risks. Water-related challenges are shown to be increasing, over the coming decades, due to a combination of population growth, economic development and climate change.
The report shows the urgent need for a coherent approach on a scale that is sufficiently large to cover the various problems and underlines the importance of collaboration between public parties to initiate solutions. The global landscapes in the search for integrated solutions will be the dryland regions, cities, transboundary river basins, coastal zones and deltas.
Author(s) Willem Ligtvoet, Arno Bouwman, Joost Knoop, Sophie de Bruin, Kersten Nabielek, Hiddo Huitzing, Jan Janse, Jelle van Minne, David Gernaat, Peter van Puijenbroek, Jan de Ruiter, Hans Visser Bron: website PBL
-
Article
Divergentie op de kantorenmarkt
Wanneer beleidsmakers de leegstand van kantoren actief willen verminderen, dan kan dat door nieuwbouw te ontmoedigen en onttrekkingen te stimuleren. Volgens de PBL-studie Divergentie op de kantorenmarkt is dit mogelijk door slechts zeer selectief plannen voor (vervangings)nieuwbouw vast te stellen of selectief bestaande plannen te schrappen.
Kantorenmarkt zeer ontspannen
Ondanks een recente daling van de leegstand, blijkt de kantorenmarkt over een langere periode bezien een zeer ontspannen markt te zijn met een hoog leegstandspercentage. De leegstand van kantoren is voor een belangrijk deel het gevolg van divergentie tussen de markt van kantoorgebruikers en die van kantoorbeleggers.
Recent is gebleken dat, na een forse daling, de prijzen weer stijgen. Die recente stijging lijkt vooral gedreven door een ruime kapitaalbeschikbaarheid, in combinatie met een lage rente. Dit leidt tot beleggingsdrang, die zich op de Nederlandse vastgoedbeleggingsmarkt vooral manifesteert in een toename van buitenlandse beleggers.
Recente voorbeelden hiervan zijn De Rotterdam op de Kop van Zuid in Rotterdam (2016) en het Atrium op de Zuidas in Amsterdam (2017), die voor respectievelijk ongeveer € 350 miljoen en 500 miljoen door buitenlandse partijen werden verworven.
Plan(over)optimisme
De kans bestaat dat er, ook in ontspannen kantorenmarkten, hernieuwd plan(over)optimisme ontstaat. Er zijn inmiddels alweer signalen dat gemeenten kantoorontwikkeling mogelijk willen maken op plekken waar nog altijd veel leegstand is. Gelet op de lange doorlooptijd van nieuwbouw is de kans groot dat bij oplevering de extra vraag naar kantoren (als die er al is) alweer is gedaald en er dus extra leegstand ontstaat.
Meer transparantie kantorenmarkt
Meer algemeen kan de marktwerking worden verbeterd door meer transparantie. De kantorenmarkt en andere vastgoedmarkten zijn relatief (ten opzichte van andere investeringsmarkten) weinig transparant. Dat is deels inherent aan een markt die wordt gekenmerkt door weinig transacties. Maar dit wordt verder versterkt door de beperkte en gefragmenteerde beschikbaarheid van data en informatie. Ondanks een aantal recente initiatieven vanuit ‘de markt’ (waaronder de oprichting van de Stichting Vastgoeddata, StiVAD), is hier ruimte voor verbetering.
Auteur(s) Edwin Buitelaar Bron: website PBL
-
Article
Stedelijke regio’s als motoren van economische groei
Volgens de recente PBL-studie ‘Stedelijke regio’s als motoren van economische groei’ heeft Nederland behoefte aan een nieuwe regionaal economische beleid. Een beleid waarin nationale en regionale agenda’s op elkaar zijn afgestemd en elkaar versterken. Beleid dat zich niet alleen richt op het versterken van de economische structuur maar ook op menselijk kapitaal, woon- en leefomgevingsbeleid en op de infrastructuur.
In economische succesvolle regio’s spelen overheden een actieve rol door te investeren in en het faciliteren van groei. Het is aan de regionale overheden om een gezamenlijke strategie te formuleren en allianties te sluiten tussen publieke en private partijen én met Rijk en provincies. In succesvolle regio’s is het beleid vooral gericht op factoren die van belang zijn voor groei en innovatie en op het creëren van aantrekkelijke plekken om te wonen en te werken.
Geen uniform pad naar economisch succes
Economische groei is padafhankelijk: historische structuren en eerdere gebeurtenissen bepalen de loop van latere ontwikkelingen. Het is de uitdaging om de juiste beleidsmix te vinden rond een gemeenschappelijk doel dat aansluit bij de economische structuur en dynamiek van de regio. Regionaal-economische beleid combineert dus huidige positieve punten, maar richt zich ook op de transformatie naar nieuwe activiteiten en technologieën.
In de onderzochte casestudies zien we hiervan talloze voorbeelden. Bijvoorbeeld hoe München haar clusters inbedde in een innovatiesysteem en haar instituties aanpaste aan nieuwe markten, hoe de Brainport Eindhoven zich opnieuw uitvond, hoe Milton Keynes haar suburbane ligging aan stedelijkheid koppelde, hoe Dublin internationale kennis- en kapitaalstromen wist te verankeren, hoe Amsterdam uitgroeide tot een van de aantrekkelijke steden te wereld, en hoe Madrid wist uit te groeien tot een complete metropool.
Brainport Eindhoven is een van de casestudies besproken in het rapport ‘Stedelijke regio’s als motoren van economische groei’. Voor een interview met Otto Raspe over deze casus zie de site van Brainport Eindhoven.
Auteur(s) Otto Raspe (PBL), Martijn van den Berge (PBL) en Thomas de Graaff (VU) Bron: website PBL
-
Article
Maatschappelijk vastgoed in verandering
Maatschappelijk vastgoed is de benaming voor een heel diverse groep gebouwen zoals onderwijsinstellingen, verzorgingshuizen, bibliotheken, theaters, brandweerkazernes. Deze gebouwen en hun functies zijn van groot belang voor een goede ruimtelijke ordening. Locatie, opzet en gebruik ervan worden echter in belangrijke mate bepaald door sectoraal beleid (onderwijsbeleid, zorgbeleid etc). Deze achtergrondstudie verkent hoe sectorale regels doorwerken op hun ruimtelijke dynamiek (spreidingspatroon, buurtfunctie).
Van voorzieningslogica naar rendementslogica
De studie vergelijkt 2 soorten maatschappelijk vastgoed: basisscholen en woonzorggebouwen voor ouderen.
In de ouderenzorg heeft een stelselwijziging plaatsgevonden van aanbodgestuurde naar vraagvolgende bekostiging. Op grond van meer dan 60 interviews constateert de studie in die sector een verschuiving in het denken over vastgoedvraagstukken. Overwegingen van efficiency van de exploitatie, de alternatieve aanwendbaarheid van grond en gebouwen, een juiste product-doelgroepcombinatie zijn een belangrijkere rol gaan spelen, in plaats van de nabijheid en spreiding van het aanbod van de dienst. In het onderzoek is dit geduid als een verschuiving van voorzieningslogica via dienstverleningslogica naar rendementslogica.
In het basisonderwijs, waar nog grotendeels aanbodsturing plaatsvindt, spelen deze overwegingen veel minder.
Ruimtelijke sturing
De studie concludeert dat bij een stelselwijziging naar vraagvolgende bekostiging het vraagstuk van ruimtelijke sturing in de overweging meegenomen moet worden. Sectoraal beleid biedt immers in beginsel dan geen aangrijpingspunt meer voor sturing, en de instrumenten van ruimtelijke ordening hebben inherente beperkingen.
Auteur(s) Joost Tennekes, Hans van Amsterdam, Like Bijlsma, Lianne van Duinen, Hedwig van der Linden, Arnoud Vlak Bron: website PBL
-
Article
Evaluatie City Deals
In City Deals maken steden, het Rijk, bedrijven en maatschappelijke organisaties concrete samenwerkingsafspraken om innovatieve oplossingen te zoeken voor complexe vraagstukken die worden geadresseerd in Agenda Stad, bijvoorbeeld klimaatadaptatie, binnenstedelijk bouwen en stedelijke bereikbaarheid. Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) het instrument City Deals geëvalueerd.
Leren voor toekomstig beleid steden en innovatie
Het doel van de evaluatie is een beeld te krijgen van de huidige beleids- en uitvoeringspraktijk rondom de City Deals en daarvan te kunnen leren voor het opstellen en uitvoeren van toekomstig beleid op het gebied van steden, experimenten, innovatie en transitie. Het PBL heeft de verschillende soorten betrokken partijen geïnterviewd over hun opvattingen over en ervaringen met City Deals. In de analyse is in aansluiting op wetenschappelijke literatuur op het gebied van ‘multilevel governance’ en transitiestudies de nadruk gelegd op hoe betrokken partijen op nieuwe manieren communiceren en samenwerken (‘horizontaal’, ‘verticaal’ en ‘cross-sectoraal’), en op hoe City Deals experimenten en innovatie bevorderen (bijvoorbeeld door een ‘beschermde’ omgeving te creëren waarin uitzonderingen op regels mogelijk zijn).
11 City Deals onderzocht
De eerste City Deals zijn net afgerond, veel andere (17 in totaal) lopen nog. Het gaat dus om een ex durante-evaluatie, zodat er al tijdens de rit kan worden geleerd. In het onderzoek is een selectie van 11 deals betrokken (van afgerond tot vervallen, diverse thema’s, grotere en kleinere steden verspreid over Nederland, diverse rijksdepartementen):
- Roadmap Next Economy;
- Circulaire stad;
- De inclusieve stad;
- Naar een digitale woonomgeving;
- Health Hub;
- Klimaatadaptatie;
- Binnenstedelijk bouwen en transformatie;
- Warm welkom voor talent;
- Voedsel op de stedelijke agenda;
- Stedelijke bereikbaarheid;
- Gezonde verstedelijking.
Auteur(s) David Hamers, Marloes Dignum & David Evers Bron: website PBL
-
Article
Verkenning Brede Welvaart – circulaire economie, gedrag en beleid
In deze eerste Verkenning Brede Welvaart onderzoeken de drie planbureaus (PBL, CPB en SCP) welke rol de transitie naar een circulaire economie - een maatschappelijk, politiek en beleidsmatig actueel thema - kan spelen voor de brede welvaart.
Door meer circulair te produceren en te consumeren wordt efficiënter omgegaan met grondstoffen en neemt de huidige en toekomstige milieudruk af. Hierdoor neemt de brede welvaart toe. De transitie naar een circulaire economie zal niet vanzelf gaan. Ze vraagt om gedragsaanpassingen van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Inzicht in het gedrag van burgers en bedrijven, en in de beweegredenen achter concrete gedragingen, helpt om effectief circulair-economisch beleid vorm te geven. In deze Verkenning gaan de planbureaus na hoe circulair-economisch beleid effectiever kan worden door gebruik te maken van gedragsinzichten en zo de brede welvaart kan bevorderen.
In het kader van deze Verkenning is een enquête gehouden onder 1200 burgers en 800 bedrijfsvertegenwoordigers (voornamelijk uit het midden- en kleinbedrijf). Gevraagd is onder andere hoe belangrijk zij het vraagstuk van het opraken van grondstoffen en milieuvervuiling vinden, hoe zij staan tegenover circulair-economisch overheidsbeleid en wie zich volgens hen meer of minder moeten inzetten voor hergebruik van grondstoffen en producten.
Het kabinet heeft de drie planbureaus gevraagd om deze eerste Verkenning Brede Welvaart op Verantwoordingsdag 2018 uit te brengen. Gelijktijdig en eveneens op verzoek van het kabinet heeft het CBS de Monitor Brede Welvaart 2018 uitgebracht.
Auteur(s) Olav-Jan van Gerwen, Kees Vringer en Gusta Renes (allen PBL), Sander Hoogendoorn, Krista Jansema-Hoekstra en Gerbert Romijn (allen CPB), en Christine Carabain en Andries van den Broek (beiden SCP) Bron: website PBL
-
Article
The new urban agenda
De New Urban Agenda van de Verenigde Naties erkent de rol voor steden in het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. De declaratie erkent echter ook dat het steden in ontwikkelingslanden ontbreekt aan de benodigde financiële, organisatorische en zelfs wetgevende mogelijkheden om te komen tot een effectieve stadsplanning. In samenwerkingsprojecten is lokale capaciteitsontwikkeling daarom des te belangrijker, zeker gezien het feit dat veel steden kampen met informele stadsuitbreidingen.
Informele praktijken én formele ontwikkelingen zitten elkaar veelal in de weg
Het aantal mensen dat wereldwijd informeel, dat wil zeggen niet formeel burger is van de stad, woont en werkt in steden neemt in absolute aantallen nog steeds toe. Naar schatting gaat het om bijna 1 miljard mensen. Deze mensen zoeken de nabijheid van de formele bebouwing en leven daardoor noodgedwongen op ecologisch kwetsbare plekken zoals in rivierbeddingen of lage gebieden. Door klimaatverandering en door een toenemende wateraanvoer vanuit de groeiende formele stad, nemen de risico’s op overstroming en overlast hier toe. Andersom geldt dat rivierbeddingen en andere groen-blauw retentiegebieden worden vervuild of volgebouwd met informele bebouwing. Hierdoor vermindert de wateropvang, -buffer en -zuiveringscapaciteit voor de stad als geheel.
Een apart achtergrondrapport schetst in detail de afhankelijkheden tussen de formele en informele verstedelijking in de Delta steden Ho Chi Minh City, Beira en Barranquilla. De case studies laten zien dat morfologische en institutionele ontwikkelingen aan elkaar gekoppeld zijn en een grote padafhankelijkheid kennen. Formele en informele processen versterken elkaar niet, integendeel, ze zitten elkaar vaak in de weg. De moderne stadsplanning is niet in staat een brug te slaan tussen beide, met als gevolg een vergroting van de kwetsbaarheid van de armere gebieden en het verlies van de cultuuureigen manier van bouwen.
Nederlandse aanpak past bij problemen en mogelijkheden van steden in ontwikkelingslanden
Het Nederlandse buitenlandbeleid gericht op hulp en handel, is gericht op het bevorderen van inclusieve en groene groei in ontwikkelingslanden. Daarbij is de Nederlandse aanpak gericht op samenwerking van Nederlandse experts vanuit kennisinstellingen, bedrijven en ngo’s met lokale partijen. In projecten worden niet alleen concrete problemen aangepakt maar wordt ook gewerkt aan lokale capaciteitsontwikkeling en bewustwording. Door netwerken te stimuleren en te ondersteunen ontstaat bovendien een basis voor leren van ervaringen tussen de projecten.
New Urban Agenda biedt steun voor verbetering van Nederlandse aanpak
De New Urban Agenda biedt steun aan de participatieve en op inclusieve en groene groei gerichte aanpak.
De participatieve aanpak kan nog verder worden verbeterd. Bestaande methoden en instrumenten kunnen verder worden ontwikkeld voor situaties waarin informele verstedelijking een rol speelt. Daarbij is het van belang om de toepassing per project maar ook tussen de projecten kritisch te bekijken. Dit kan via netwerken, door te stimuleren dat projecten, zeker in hun aanpak van elkaar kunnen leren.
Daarnaast is het van belang om de afzonderlijke projecten ook vanuit het beleid te volgen en te evalueren, zeker ook ten aanzien van de bijdrage die ze kunnen leveren aan het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen.De New Urban Agenda van de Verenigde Naties is een aanmoediging voor de aanpak die Nederland hanteert voor een meer inclusieve en groene groei in ontwikkelingslanden. De aanpak kan verder worden verbeterd onder andere door gerichter te sturen op de samenwerking van (inter)nationale experts met lokale sleutelfiguren en deskundigen. Dit is de belangrijkste conclusie van het rapport ‘De New Urban Agenda – kansen voor inclusieve en groene verstedelijking’
Auteur(s) Ton Dassen, Like Bijlsma, Leo Pols, Frank van Rijn en Maarten van Schie Publicatiedatum 08-12-2017 Bron: website PBL
-
Article
Middeninkomens op de woningmarkt: ruimte op een krap speelveld
Middeninkomens hebben beperkt toegang tot de sociale huursector, maar verdienen ook niet altijd genoeg om een vrijehuursectorwoning te betalen. Deze studie brengt in beeld waar middeninkomens wonen, wat ze kunnen uitgeven aan wonen en welke mogelijkheden er zijn om het aanbod aan betaalbare en toegankelijke huurwoningen voor middeninkomens te vergroten.
Beperkt aanbod aan betaalbare en toegankelijke woningen voor middeninkomens
Huishoudens met een middeninkomen worden in de recente maatschappelijke en beleidsdiscussie vaak in één adem genoemd met het middensegment van de huurwoningmarkt, opgevat als de vrije huursector, met huren tussen circa € 700 en 900 per maand.
De analyses in deze en eerdere studies laten echter zien dat middeninkomens en het middensegment van de huurwoningmarkt zeker niet één-op-één samenvallen. Hoewel de groep middeninkomens zeer divers is (ouderen en jongeren, alleenstaanden en gezinnen) hebben ze één ding gemeenschappelijk: voor hen zijn vrije huurwoningen in het middensegment vaak niet betaalbaar.
De studie toont aan dat ongeveer 28% van de middeninkomens geen huur van € 700 of meer kan betalen. Dit geldt vooral, maar niet alleen, voor huishoudens met lagere middeninkomens: huishoudens die op basis van hun inkomen net niet meer in de sociale huursector terechtkunnen.
Hervorming woningmarkt
Beleidsmakers moeten een goede afweging maken tussen de maatschappelijke kosten en baten op korte en lange termijn en zich bewust zijn van de gevolgen voor de middeninkomens.
Auteur(s) Manon van Middelkoop en Frans Schilder Publicatiedatum 13-11-2017 Bron: website PBL
-
Article
Mobiliteit en elektriciteit in het digitale tijdperk: publieke waarden onder spanning
Een van de domeinen waar digitalisering zich onmiskenbaar doet gelden is de infrastructuur. In dit signalenrapport verkent het PBL de gevolgen. Aan het eind biedt het PBL 7 handvatten waarmee overheid, politiek, maatschappelijke organisaties en samenleving de belangrijkste kwesties en dilemma’s kunnen benaderen om zo een begin te maken met de verkenning van nieuwe spelregels.
Publieke waarden in de knel
Zowel dienstverlening voor mobiliteit en elektriciteit als de infrastructuur zelf maken steeds meer gebruik van slimme toepassingen. Wat zijn daarvan de gevolgen? Heeft iedereen straks nog toegang tot het wegennet? Hoe groot is de betrouwbaarheid van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening wanneer die steeds meer afhankelijk wordt van ICT? Het signalenrapport maakt inzichtelijke dat als we digitalisering in het domein van de infrastructuur over ons heen laten komen, publieke waarden als toegankelijkheid, transparantie en voorzieningszekerheid in de knel komen. Denk daarbij aan gelijke toegang tot het openbaar vervoer of vitale voorzieningen zoals elektriciteit.
Nieuwe spelregels nodig
Duidelijk is dat digitalisering van de infrastructuur een andere rol van de overheid vereist. Waar deze vroeger kon volstaan met een investeringsstrategie voor de belangrijkste infrastructuur en nationale regels over het gebruik daarvan, lijkt nu een reguleringsstrategie van groot belang. Er zijn allereerst nieuwe spelregels nodig om kernwaarden die we willen handhaven te beschermen, bijvoorbeeld rondom toegankelijkheid van systemen, privacy en transparantie. Meer overheidsregie met duidelijke kaders wil niet zeggen dat de overheid eenzijdig grote veranderplannen moet gaan uitrollen of instrumenten moet voorschrijven. De overheid kan innovatie niet sturen, maar kan wel ruim baan geven aan de improviserende, innoverende en proberende samenleving. Het PBL pleit daarbij voor een proces van kleine stappen en voortdurende bijsturing op basis van evaluatie.
Auteur(s) Guus de Hollander, Marijke Vonk, Daniëlle Snellen, Hiddo Huitzing Publicatiedatum 07-09-2017 Bron: website PBL
-
Article
Het handelingsperspectief van gemeenten in de energietransitie naar een duurzame warmte- en elektriciteitsvoorziening
Gemeenten spelen een belangrijke rol in de energietransitie en vele pakken deze rol ook op. Deze studie onderzoekt in hoeverre gemeenten er in de praktijk in slagen om hun ambities voor een energieneutrale gebouwde omgeving en hernieuwbare-energieopwekking te verwezenlijken. De onderzoekers nemen 19 gemeentelijke casussen onder de loep en bekijken welke wettelijke instrumenten en andere middelen gemeenten hebben, en welke knelpunten (en oplossingen) ze signaleren.
Van de 19 casussen die onderzocht zijn hebben er 10 betrekking op stadswarmte en 9 op windenergie. De belangrijkste bronnen van de studie zijn interviews met betrokken gemeenteambtenaren en gemeentelijke documenten.
Realisatie van warmtenetten in bestaande bouw verloopt moeizaam …
Voor veel gemeenten zijn warmtenetten – naast isolatie en elektrische warmtepompen – een belangrijke manier om de CO2-uitstoot van de gebouwde omgeving te verminderen. Zij hebben echter alleen voor nieuwbouwlocaties de mogelijkheid om de aanleg ervan af te dwingen. Bij bestaande bouw moeten eigenaren ‘verleid’ worden om over te stappen naar stadswarmte, wat nog beperkt lukt. Dat komt vooral doordat stadswarmte nauwelijks op prijs met aardgas kan concurreren. Dat zou kunnen verbeteren als warmtebedrijven niet meer volledig zelf zouden opdraaien voor de hoge kosten van de infrastructuur.
… en gebruikte warmtebronnen zijn nog niet CO2-vrij
De huidige bronnen van stadswarmte – elektriciteitscentrales, afvalverbrandings- of biomassa-installaties – leiden tot een CO2-reductie van ‘slechts’ 45 tot 60% ten opzichte van verwarming met HR-ketels. Om stadswarmte te laten bijdragen aan een klimaatneutrale gebouwde omgeving moeten op termijn meer CO2-vrije of -arme warmtebronnen (zoals geothermie en industriële restwarmte) beschikbaar komen. Gemeenten zouden meer middelen en instrumenten moeten krijgen om warmtebedrijven te prikkelen of – indien nodig – te dwingen om daadwerkelijk op dergelijke warmtebronnen over te stappen.
Bij windenergie zijn lasten en lusten niet evenwichtig verdeeld
Sommige gemeenten hebben van het Rijk een opgave gekregen om plaats te bieden aan een of meerdere grootschalige windparken, terwijl andere gemeenten veel meer vrijheid hadden om zelf te bepalen hoeveel windenergie zij binnen hun grenzen wilden realiseren. Dit ‘toedelingsmodel’ leidt tot weerstand en onvrede bij de gemeenten van de eerste categorie en tot een zekere mate van vrijblijvendheid in het ambitieniveau van de gemeenten van de tweede categorie.
Ook de financiële baten van windmolens zijn in de huidige situatie vaak ongelijk verdeeld. Commerciële ontwikkelaars en de eigenaren van de grond waarop windmolens worden geplaatst springen er financieel beter uit dan de omwonenden die er tegenaan kijken. Sommige gemeenten zetten erop in dat de ontwikkelaars een groter deel van hun winst met de omgeving delen, maar kunnen hen daartoe niet verplichten.
Auteur(s) Hans Elzenga; Anne Marieke Schwencke; Anton van Hoorn Publicatiedatum 19-06-2017 Bron: website PBL
-
Article
Perspectieven voor het middensegment van de woningmarkt
In deze studie verkent het PBL 4 perspectieven om het aanbod van huurwoningen in het middensegment te vergroten. Deze perspectieven zijn ontwikkeld op basis van literatuurstudie en een gespreksronde met woningcorporaties, gemeenten, transactiebemiddelaars, vastgoed en eindbeleggers.
Beleid ontoereikend voor groei middensegment
De woningmarkt verandert. Hypotheekvoorwaarden worden strenger, de hypotheekrenteaftrek wordt afgebouwd en de toegang tot de sociale huursector wordt steeds meer beperkt tot huishoudens met een laag inkomen.Het kabinet zet daarom in op een groter middensegment en heeft daartoe al maatregelen doorgevoerd. De gesprekspartners waren echter van mening dat het middensegment nog niet in voldoende mate en tempo tot stand komt om de verwachte vraaggroei te kunnen bijhouden.
4 perspectieven
De 4 perspectieven die het PBL in de studie Perspectieven voor het middensegment van de woningmarkt verkent, zijn mede gebaseerd op eerdere publicaties (zoals Kansrijk Woonbeleid (PBL en CPB) en het advies van de werkgroep woningmarkt van de Studiegroep duurzame groei).
Naast veelgehoorde opties als nieuwbouw en verkoop van corporatiewoningen aan vastgoedbeleggers wordt in de verkenning gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Woningwet 2015 biedt: herpositionering van bestaand corporatiebezit door middel van administratieve of juridische scheiding op basis van woningkwaliteit. Daarmee is het in principe mogelijk de woningmarkt flexibeler te laten functioneren en vermogen vrij te spelen voor investeringen in nieuwbouw en verbetering. Tegelijkertijd kunnen ook de publieke belangen op de woningmarkt in regionale samenwerking tussen gemeenten, huurders, corporaties en beleggers worden gewaarborgd.
Auteur(s) Arnoud Vlak, Manon van Middelkoop, Frans Schilder en Martijn Eskinasi Publicatiedatum 23-01-2017 Bron: website PBL