Eigentijdse ongelijkheid omvat meer dan tegenstellingen tussen, bijvoorbeeld, de elite, witteboordenwerkers, en arbeiders in de landbouw of industrie. Hulpbronverschillen slaan in uiteenlopende combinaties neer in zeven sociale klassen in de Nederlandse samenleving. Die vormen gezamenlijk een maatschappelijke hiërarchie van veel naar weinig kapitaal.
- De werkende bovenlaag (19,9% van de volwassen bevolking) is actief op de arbeidsmarkt, en heeft het grootste aandeel zelfstandigen. Op drie van de vier typen beschikt deze groep over het meeste kapitaal. Bij het cultureel kapitaal nemen ze net aan de tweede positie in.
- De jongere kansrijken (8,6%) zijn hoogopgeleid en hebben ook in andere opzichten veel hulpbronnen, maar kunnen nog groeien in hun inkomen, liquide vermogen en huizenbezit.
- Mensen die behoren tot de rentenierende bovenlaag (12,2%) zijn in meerderheid gepensioneerd. Hun gemiddelde liquide vermogen is veruit het hoogst, evenals de overwaarde in de woning. Ook hebben zij doorgaans een goed inkomen en zijn ze vaak hogeropgeleid. Door hun gevorderde leeftijd staan de gezondheid en sociale netwerken echter onder druk.
- De omvangrijke werkende middengroep (24,9%) neemt bij vrijwel alle kapitaalvormen een middenpositie in, en is daarom te karakteriseren als een middenklasse.
- De laagopgeleide gepensioneerden (18,1%) zijn grotendeels niet meer actief op de arbeidsmarkt. Doorgaans bereikten zij niet het middelbare opleidingsniveau dat praktisch geschoolde vakmensen tegenwoordig nodig hebben (mbo-2 of hoger). De laagopgeleide gepensioneerden hebben echter wel vrij veel financieel vermogen – vooral overwaarde op de woning – en een redelijk inkomen. Daarentegen beschikken zij over weinig cultureel kapitaal: ze hebben een sobere leefstijl, beperkte digitale vaardigheden, een geringe beheersing van het Engels. Fysiek zijn ze vaak ongezond, en buiten de kring van familie, vrienden en buren om zijn de sociale netwerken beperkt.
- In twee opzichten is de maatschappelijke positie van de onzekere werkenden (10,0%) wankel. Allereerst hebben zij moeite aan te haken op de arbeidsmarkt: deze groep kent verhoudingsgewijs veel werklozen, werknemers zonder vast contract en zzp’ers. Daarnaast heeft deze sociale klasse het minste mentale kapitaal: vaak hebben deze mensen periodes van depressieve gevoelens, weinig zelfvertrouwen, en een negatief beeld van zichzelf. Ook in veel andere opzichten blijven de hulpbronnen van de onzekere werkenden achter: onder hen treffen we veel lage inkomens en mensen met schulden aan, en veel huurders. De onzekere werkenden zijn fysiek tamelijk ongezond, het sociale netwerk is beperkt, de leefstijl is sober.
- Het precariaat (6,3%) komt bij alle vier kapitaaltypen het laagst uit. Vier op de tien mensen zijn gepensioneerd. Een even grote groep verricht geen betaald werk, en zoekt daar ook niet naar (bv. vanwege arbeidsongeschiktheid).
De sociale klassen verschillen bovendien in hun samenstelling naar leeftijd, geslacht en migratieachtergrond.