bron: provincie Noord-Holland, directie Beleid, Sector Regionale Economie en Erfgoed
Collectie
(32)
Regionale Economie (Provincie NH)
-
Artikel
Monitor Detailhandel provincie Noord-Holland 2020
De provincie Noord Holland brengt jaarlijks de monitor Detailhandel Noord-Holland uit. De detailhandelsmonitor is een instrument om de verhouding tussen vraag en aanbod in de detailhandel in beeld te brengen. De monitor is daarom een belangrijk uitgangspunt voor het detailhandelsbeleid van gemeenten en regio’s en van belang in de advisering van de door de provincie ingestelde Regionale Adviescommissies Detailhandel.
Het rapport geeft informatie over de feitelijke ontwikkelingen in de werkgelegenheid, winkelvloeroppervlakte, leegstand en de toekomstbestendigheid van winkelgebieden, aangevuld met data over gemeentelijke detailhandelsplannen. In de monitor gebruiken wij de gegevens uit het verleden om de trends in de toekomst in te kunnen schatten.
Deze monitor beschrijft de ontwikkelingen in de detailhandel over de periode 2019 met peildatum 1 januari 2020, en is de vijfde in de reeks. Dit betekent dat de gevolgen van de Corona-crisis in deze monitor nog niet in beeld zijn gebracht. -
Artikel
Rapport Evaluatie regionale, bestuurlijke processamenwerking Formule 1 evenement Zandvoort 2021
De Gemeente Zandvoort heeft opdracht gegeven tot het Evaluatieonderzoek naar de regionale, bestuurlijk processamenwerking in de voorbereidingen van het Dutch Grand Prix Formule 1 evenement editie 2021 in Zandvoort.
Onderzoek: Wieleman Business Communicatie
Auteur(s): Rob Wieleman
Datum: 10-12-2021In het evaluatierapport wordt teruggeblikt op het Formule 1 evenement 2021. Voor deze terugblik zijn alle samenwerkingspartners geïnterviewd. Overheden, veiligheidsdiensten en organistoren die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en uitvoering zijn bevraagd over hun ervaringen. De genoemde lessen en aanbevelingen voor volgende edities zijn niet alleen bedoeld voor de gemeente Zandvoort. Wat hoofdzakelijk uit de evaluatie naar voren komt is dat er voor een succesvol, veilig en bereikbaar evenement van deze omvang samenwerking nodig is tussen een veelheid aan partijen en dat zij allen een gezamenlijk doel onderschrijven. In dit geval was dit om het evenement vanuit de belangrijkste bestuurlijke normen (veiligheid, gezondheid, duurzame mobiliteit) goed te laten verlopen
Ook zijn er 3 hoofdaanbevelingen gedaan:
1. Samenwerking
Blijf samenwerken op basis van professioneel werken en bestuurlijk commitment. Blijf elkaar opzoeken en blijf elkaar vinden. Draag de samenwerking en de behaalde resultaten individueel en samen uit. Voor de gemeenten geldt dat specifiek voor de resultaten op het meest spannende en meest besproken thema van de duurzame mobiliteit.2. Benut facts & figures
Bij dit evenement met deze impact en deze bestuurlijke samenwerking is het buitengewoon belangrijk dat de resultaten en opbrengsten objectief worden vastgesteld. Wij doelen niet op financieel-economische gegevens, maar op alle andere gegevens die over bestuurlijk relevante aspecten van het evenement worden opgehaald en beschikbaar zijn.
3. Organische groei van de samenwerking
Laat de gekozen samenwerking vooral organisch groeien. De ambities van de Gemeente Zandvoort, DGP en Zandvoort Beyond mogen groot zijn, wij verwachten niet dat het áándringen op meer regiodraagvlak, maar dat de werkelijk en gezamenlijk bereikte resultaten van de samenwerking het regiodraagvlak zullen kunnen bevorderen. -
Artikel
Monitor Werklocaties Noord-Holland 2019-2020
De provincie Noord Holland brengt jaarlijks de monitor Werklocaties Noord-Holland uit. De Monitor Werklocaties brengt ontwikkelingen in beeld op de Noord-Hollandse gemengde werklocaties, kantorenlocaties en (zeehaven)bedrijventerreinen. Het betreft ontwikkelingen in 2019 met als peildatum 1 januari 2020. Het laat de toenemende schaarste aan werklocaties zien met een groei van de werkgelegenheid in de periode vóór de Coronacrisis.
opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
auteur: sector Regionale Economie en Erfgoed (Provincie Noord-Holland)
-
Artikel
Monitor Detailhandel Noord-Holland 2020
De provincie Noord Holland brengt jaarlijks de monitor Detailhandel Noord-Holland uit. De detailhandelsmonitor is een instrument om de verhouding tussen vraag en aanbod in de detailhandel in beeld te brengen. De monitor is daarom een belangrijk uitgangspunt voor het detailhandelsbeleid van gemeenten en regio’s en van belang in de advisering van de door de provincie ingestelde Regionale Adviescommissies Detailhandel.
Deze monitor beschrijft de ontwikkelingen in de detailhandel over de periode 2019 met peildatum 1 januari 2020, en is de vijfde in de reeks. Dit betekent dat de gevolgen van de Corona-crisis in deze monitor nog niet in beeld zijn gebracht.opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
auteur: Sector Regionale Economie en Erfgoed (Provincie Noord-Holland)
-
Artikel
Evaluatie Social Return beleid
Social return is met ingang van 1 januari 2016 onderdeel van het inkoopbeleid van de provincie Noord-Holland (PNH). De provincie Noord-Holland maakt bij de inkoop van producten en diensten afspraken met contractpartners om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt meer kans te geven op een baan: social return.
Het doel van het onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop social return wordt toegepast in de (inkoop)praktijk en welke (gewenste en ongewenste) effecten dat heeft. Daarnaast wordt gevraagd op welke wijze het effect van social return kan worden vergroot.
De hoofdvraag is als volgt geformuleerd: In hoeverre wordt het instrument social return door de provincie effectief toegepast, zodanig dat mensen uit de doelgroep aan werk(ervaring) komen en dat de afstand tot de arbeidsmarkt verkleind wordt?opdrachtgever: provincie Noord-Holland
auteurs: M.C.J. den Hoedt, K. Schofaerts (Ipso Facto Beleidsonderzoek)
-
Artikel
Evaluatie Investeringsgereed programma PIM en Versnellingsprogramma GO!-NH
Versterking van de innovatiekracht van het (MKB-)bedrijfsleven vormt een belangrijk speerpunt van het provinciale beleid in Noord-Holland.
Om invulling te geven aan haar beleidsambities zet de provincie Noord-Holland verschillende typen beleidsinstrumenten in. Deze instrumenten richten zich op uiteenlopende fasen van de innovatiecyclus. Het programma Duurzame MKB-innovaties bestaat uit vier, elkaar aanvullende typen instrumenten, namelijk het Versnellingsprogramma voor duurzame innovaties GO!-NH, het Programma Investeringsgereed MKB (PIM), de uitvoeringsregeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT-regeling) en een tweetal fondsen: het Innovatiefonds Noord-Holland en het Participatiefonds Duurzame Economie Noord-Holland. Daarmee wordt met het provinciale innovatiebeleid in feite de hele innovatiecyclus (idee, ontwikkelen, testen, uitrollen) ‘afgedekt’
In deze evaluatie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Hoe kan de inhoud van GO!-NH en PIM worden beoordeeld, hoe is de uitvoering en doelrealisatie van deze programma’s verlopen en wat zijn bouwstenen voor de toekomst?opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
auteur: Bureau Bartels B.V.
-
Artikel
Onderzoek haalbaarheid tunnel
Dit rapport bevat een haalbaarheidsonderzoek naar de technische haalbaarheid van een tunnel als variant voor de technische uitwerking van de nieuwe verbinding tussen de A8 en de A9, met als oogmerk de waarden van de Stelling van Amsterdam en van het landschap zo veel mogelijk te sparen. Het onderzoek geeft ook een indicatie van de kosten van een tunnel. Daarnaast wordt ingegaan op de ruimtelijke consequenties en omgevingseffecten van de tunnel, zowel in de bouwfase als in de eindsituatie.
Uit het onderzoek blijkt dat een tunnel geen meerwaarde heeft voor het behouden of versterken van de bijzondere, unieke waarde van de Stelling van Amsterdam. Het is daarom niet zinvol om een tunnelvariant verder uit te werken.opdrachtgever: provincie Noord-Holland
auteur: Antea Group
-
Artikel
Bevolkingsprognose 2019-2040
Om inzicht te krijgen in demografische ontwikkelingen maakt de Provincie Noord-Holland periodiek een bevolkingsprognose. De prognose geeft een beeld van de verwachte bevolkingsontwikkeling en beschrijft op gemeente- en regioniveau de huishoudensvorming, ontwikkeling van de woningbehoefte en de veranderingen die plaatsvinden binnen de leeftijdssamenstelling. Daarnaast vormt de prognose de basis voor het aantonen van nut en noodzaak bij nieuwe woningbouwplannen. Ook wordt deze gebruikt als input voor verkeersmodellen, het berekenen van de toekomstige energievraag en behoefteramingen voor detailhandel en werklocaties (bedrijventerreinen en kantoorlocaties). Verder laat de prognose zien hoe de demografische vraag naar voorzieningen (zorg/onderwijs) verandert.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Auteur: Nils Klopper (provincie Noord-Holland)
Noord-Holland kent momenteel een relatief hoge bevolkingsgroei. Het aantal mensen dat zich vestigt uit het buitenland is ruimschoots groter dan het vertrek en het aantal geboren baby’s overtreft de sterfte. Naar verwachting blijft de groei ook in de toekomst hoog. In de prognose stijgt de bevolking in Noord-Holland van ruim 2,85 miljoen in 2019 naar bijna 3,25 miljoen in 2040, een toename van circa 390 duizend inwoners. Het aantal huishoudens neemt in dezelfde periode toe met 214 duizend en dit zorgt voor een groei van de woningbehoefte van 202 duizend woningen. Doordat een deel van de huishoudens een woning deelt of woont in een niet-reguliere woning, is de groei van de woningbehoefte lager dan die van het aantal huishoudens.
De vorige prognose van de provincie uit 2017 sluit tot nu toe goed aan bij de feitelijke ontwikkelingen. De bevolkings- en huishoudensgroei was in de afgelopen twee jaar iets lager dan verwacht. De aangepaste nationale prognose van het CBS is de belangrijkste reden om de prognose nu te actualiseren. Bij de nieuwe prognose van het CBS groeit, als gevolg van meer buitenlandse migratie, het aantal inwoners in Nederland harder dan in de voorgaande prognose werd verwacht. Een deel van deze extra groei komt in Noord-Holland terecht. Op de lange termijn is de groei daardoor hoger dan in de voorgaande prognose.
-
Artikel
Paviljoen Welgelegen en het slavernijverleden
Vanwege de toegenomen urgentie van het slavernijdebat heeft de provincie Noord-Holland het initiatief genomen te laten onderzoeken of, in zo ja in hoeverre, de hoofdzetel Paviljoen Welgelegen in Haarlem is gefinancierd met opbrengsten uit economische activiteiten die verband hielden met slavernij.
opdrachtgever: provincie Noord-Holland
auteur: Jacqueline Heijenbrok, Guido Steenmeijer (de Fabryck - Bureau voor Gebouwhistorisch Onderzoek)
-
Artikel
‘Wonen voor winkels’ in Noord-Hollandse winkelgebieden
Noord-Hollandse winkelgebieden kampen met toenemende structurele leegstand, versterkt door de impact van corona. Het toekomstperspectief voor detailhandel is bovendien in allerlei winkelgebieden niet rooskleurig. De leefbaarheid van steden en kernen komt daardoor onder druk te staan. Tegelijkertijd staan Noord-Hollandse gemeenten voor de opgave forse woningbouw te realiseren. De provincie Noord-Holland wil deze opgaven verknopen door transformatie van structurele winkelleegstand naar woningen in centrumgebieden te stimuleren. Hiervoor is een traject opgezet bestaande uit vier fasen: inventarisatie, selectie, planvorming en uitvoering van transformatieprojecten. Stec Groep heeft in de eerste fase van dit traject een inventarisatie gemaakt van opgaven en kansen voor transformatie binnen 40 winkelgebieden in Noord-Holland. Hierbij ligt de focus op transformatie naar de functie wonen. In de praktijk kan vanuit ambities ook transformatie naar andere functies mogelijk zijn.
opdrachtgever: provincie Noord-Holand
auteur: Martijn Exterkate, Joery Schouten, Hub Ploem (Stec Groep)
-
Artikel
Arbeidsmigranten in West-Friesland
Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord heeft namens de zeven West-Friese gemeenten aan Decisio gevraagd een kwantitatieve inventarisatie uit te voeren naar de omvang en belangrijkste kenmerken van de doelgroep arbeidsmigranten in West-Friesland. Dat doen we op basis van onze database Internationale werknemers (via de CBS Microdata), aangevuld met acht gesprekken met bedrijven en uitzenders in de regio.
opdrachtgever: Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland-Noord namens de 7 gemeenten in West-Friesland
auteur: Gerwin van der Meulen, Suzanne Steegman (Decisio)
-
Artikel
Plantaardige Biomassa uit Zee
Het uiteindelijke doel van het project is om investeringen en duurzame economische activiteiten in de zeewiersector aan te trekken naar de provincie Noord-Holland. Een belangrijk middel hiertoe is de realisatie van een semi-commerciële zeewierketen. Zeewier is een natuurlijke bron voor energie, voedsel en materialen. Door de groei van de wereldbevolking bestaat juist hieraan een grote behoefte. De toenemende bevolking en druk op het natuurlijk systeem van onze aarde wordt ook als Stress Nexus aangeduid. Met name eiwitten en koolwaterstoffen worden schaars, terwijl door toenemende welvaart de consumptie hiervan juist toeneemt. De wijze waarop de wereld hierin nu voorziet is milieubelastend en leidt tot toenemende schaarste. Zeewier kan bijdragen aan een duurzamer alternatief voor fossiele koolwaterstoffen en eiwitten uit vlees.
opdrachtgever: provincie Noord-Holland
auteur: TNO Energy Transition (voorheen ECN part of TNO), het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en de WUR (Universiteit van Wageningen)
-
Artikel
Visie ontwikkeling IJsselmeergebied
De ANWB heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de mening van leden over de toekomst van het IJsselmeergebied. De reden hiervoor is dat het Rijk samen met andere partijen een gebiedsvisie voor het IJsselmeergebied ontwikkelt. Dit vloeit voort uit de Agenda IJsselmeergebied 2050, die de ANWB mede heeft ondertekend. Ook de kansen voor toerisme en recreatie worden hierin meegenomen
Hoofdvraag in dit onderzoek luidt:
Hoe wordt het IJsselmeergebied ervaren door ANWB-leden en wat vinden ze (nu en voor de toekomst) m.b.t. recreatie en toerisme belangrijk voor het gebied?Het IJsselmeergebied is het grootste aaneengesloten zoetwatergebied van West-Europa en heeft een belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Dit wil Nederland graag zo houden, maar er mist nog voldoende richtinggevend perspectief. Daarom wil het Rijk samen met andere partijen een gebiedsvisie ontwikkelen voor het IJsselmeergebied. Ook de kansen voor toerisme en recreatie worden hierin meegenomen. ANWB wil in de visievorming zo goed mogelijk de belangen van haar leden behartigen, maar heeft nog onvoldoende zicht op wat leden belangrijk vinden.
bron: Rutger Nijholt en Jelle-Jan de Groot, Blauw Research bv in opdracht van de ANWB
-
Artikel
Evaluatie Uitvoeringsregeling Groen Recreatieve verbindingen wandelnetwerk en Toeristische Overstappunten (TOP's)
Dit rapport geeft de resultaten weer van de evaluatie op doeltreffendheid van drie onderdelen van de subsidieregeling Groen. Centraal staat de vraag of de activiteiten die met behulp van de verstrekte subsidies zijn uitgevoerd bijdragen aan de beleidsdoelen die de provincie stelt.
De drie in dit onderzoek onderzochte onderdelen van de subsidieregeling Groen zijn:
1. Recreatieve verbindingen. Deze per 1 januari 2018 beëindigde subsidie heeft tot doel de recreatieve toegankelijkheid van het groen in de provincie te vergroten door het aanleggen van nieuwe of het verbeteren van bestaande recreatieve verbindingen. Het kan gaan om recreatieve verbindingen tussen stad en platteland of tussen natuur- en/of recreatiegebieden onderling.
2. Uitbreiding wandelnetwerk Noord-Holland. Deze subsidie is gestart in januari 2018 en richt zich op het completeren van regionale routestructuren voor wandelen in Noord-Holland. Het onderzoek betreft de periode 2018 tot en met juni 2020.
3. Toeristische Overstappunten. Deze subsidie loopt sinds 2013 en richt zich op het vergroten van de toegankelijkheid van het groen door het creëren van goede fysieke startpunten voor recreatie. Het onderzoek betreft de periode 2013 tot en met juni 2020.Dit onderzoek is uitgevoerd door de provincie in het kader van het Evaluatiekader Subsidies. Het Evaluatiekader geeft aan op welke manier de provincie Noord-Holland uitvoering geeft aan haar wettelijke verplichting op grond van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:24) om subsidies periodiek op doeltreffendheid te evalueren.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens een vast stappenplan voor subsidie-evaluaties. De onderzoeksvraag die hierbij centraal staat is: Hebben de onderzochte subsidies bijgedragen aan het recreatief toegankelijk maken van het groen in de provincie Noord-Holland en zijn zij daarmee doeltreffend? De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op documentenonderzoek, literatuuronderzoek en interviews met drie betrokkenen bij de provincie en 16 andere organisaties. Daarnaast is gebruik gemaakt van een beknopte enquête onder wandelaars aangesloten bij de landelijke vereniging Le Champion, bezoekers van de provinciale Facebookpagina en van de website van Recreatie Noord-Holland.
bron: Esther de Winter, sector Onderzoek & Informatie, provincie Noord-Holland
-
Artikel
Quickscan bezoekersdrukte in recreatie- en natuurgebieden in Noord-Holland
Door de coronacrisis staan natuur- en recreatiegebieden in heel Nederland in een ander daglicht. De behoefte aan ontspanning of juist inspanning in de vrije natuur is in de afgelopen periode groot geweest. In Noord-Holland, voor een groot deel relatief dicht bevolkt, speelde deze trend mogelijk nog sterker. Het toegenomen gebruik en de hiermee gepaard gaande overlast vormde voor de terrein beherende organisatie van Noord-Holland de aanleiding voor dit onderzoek met als onderzoeksvraag:
Hoe omvangrijk is de toegenomen drukte in natuur- en recreatiegebieden als gevolg van corona en welke vormen van overlast gaan hiermee vooral gepaard?
In alle acht Noord-Hollandse regio’s is de drukte van het aantal bezoekers in de natuur- en recreatiegebieden in de periode tussen maart 2020 en augustus 2020 toegenomen. In de regio’s Texel, Kop van Noord-Holland en West-Friesland betrof dit een aanzienlijke stijging, in de regio’s Noord-Kennemerland, Zuid-Kennemerland, Laag Holland en Amstelland betrof dit een grote stijging. In de regio Gooi- en vechtstreek was de stijging het grootst.Voor dit onderzoek zijn tien terrein beherende organisaties (TBO’s) in Noord-Holland geïnterviewd. interviews vonden in augustus 2020 plaats en geven dus een oordeel over de periode vanaf half maart 2020 (intrede corona) tot het einde van de zomer. Tijdens de interviews stond de onderzoekvraag centraal. Daarnaast is aanvullend ook gevraagd naar:
- Hoe is omgegaan met de effecten (overlast) van de toegenomen drukte?
- Wat zijn de gevolgen van de drukte voor de korte en lange termijn?
Hierbij is specifiek gevraagd naar de drukte en overlast voor corona en na corona. Het eindoordeel van toegenomen drukte per regio is gebaseerd op de inschatting (ervaringscijfers) van de beherende organisatie.
bron: Bureau voor Ruimte en Vrije Tijd in opdracht van de Terreinbeherende Organisaties Noord-Holland
auteurs: drs. T. (Tinco) Lycklama, M (Martijn) Huijgen, BSc.
-
Artikel
Opvolgingsonderzoek Subsidieregeling agrarische sector in de Groene Uitweg
De subsidieregeling is bedoeld om de agrarische sector in de Groene Uitweg te ondersteunen met als doel het weidelandschap te behouden. In 2014 is deze subsidieregeling voor het eerst geëvalueerd over de periode 2009-2013.
Dit opvolgingsonderzoek beantwoordt de vraag of en in hoeverre de aanbevelingen uit 2014 zijn opgevolgd en of de regeling in 2020 opnieuw geëvalueerd dient te worden.Dit onderzoek is uitgevoerd door de provincie in het kader van het Evaluatiekader Subsidies. Het Evaluatiekader geeft aan op welke manier de provincie Noord-Holland uitvoering geeft aan haar wettelijke verplichting op grond van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:24) om subsidies periodiek op doeltreffendheid te evalueren.
In dit onderzoek staan de volgende vragen centraal:
- In hoeverre zijn de conclusies en bevindingen uit de eerdere evaluatie uit 2014 overgenomen?
- In hoeverre is het beleidskader voor het behoud van het weidelandschap in de loop der jaren gewijzigd?
- In hoeverre is de inhoud van de regeling in 2015 en 2018 gewijzigd?
- In hoeverre is er sprake van veranderingen in de context/omgeving van de regeling die van invloed kunnen zijn op de doeltreffendheid van de regeling?
- In hoeverre is er sprake van relevante veranderingen in de kennis over de relatie tussen de gesubsidieerde activiteiten en het beoogde resultaat of impact?
- Komt het aantal en omvang van de verstrekte subsidies overeen met de verwachtingen?
bron: Gideon Ravesteijn, sector Onderzoek & Informatie, provincie Noord-Holland
-
Artikel
Evaluatie eenmalige subsidies 2019
Dit rapport bevat de evaluatie van drie eenmalige subsidies die door de provincie Noord-Holland in 2016 zijn verstrekt. De volgende drie subsidies zijn geëvalueerd op doeltreffendheid:
1. Subsidie Vismigratierivier Afsluitdijk. Doel project: Realisatie van deel 1 van de ‘vismigratierivier’, een bijzondere vispassage door de Afsluitdijk.
2. Subsidie EDBA Schaalsprong naar de Toekomst. Doel project: het organiseren van het leveren van een financiële bijdrage aan economische projecten die bijdragen aan het versterken van de economie in de MRA-regio.
3. Subsidie PAS-maatregelen Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid. Doel project: het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in de duinen van Kennemerland-Zuid.Dit onderzoek is uitgevoerd door de provincie in het kader van het Evaluatiekader Subsidies. Het Evaluatiekader geeft aan op welke manier de provincie Noord-Holland uitvoering geeft aan haar wettelijke verplichting op grond van de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:24) om subsidies periodiek op doeltreffendheid te evalueren.
Voor elk van de eenmalige subsidies worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
1. Is het beleidskader waarbinnen de subsidie is verstrekt voldoende scherp en consistent geformuleerd?
2. Komen de daadwerkelijke uitgaven overeen met de voorgenomen subsidie?
3. Zijn de met de subsidie beoogde activiteiten uitgevoerd? (output)
4. Zijn de met de uitgevoerde activiteiten beoogde prestaties gerealiseerd? (effect)
5. Hebben de uitgevoerde activiteiten en effecten bijgedragen aan de beoogde provinciale doelen? (impact)
6. Zijn de provinciale doelen en beoogde effecten gerealiseerd dankzij de subsidie en de in het kader daarvan uitgevoerde activiteiten en geleverde prestaties?Op basis van de beantwoording van deze vragen wordt vervolgens een uitspraak gedaan over de doeltreffendheid van de subsidie.
bron: Esther de Winter, sector Onderzoek & Informatie, provincie Noord-Holland
-
Artikel
Coronamonitor Provincie Noord-Holland
Om het effect op de Noord-Hollandse economie in beeld te brengen, is een impact-analyse uitgevoerd en een monitor opgezet. Bij de impact-analyse is gekeken naar de Noord-Hollandse economische structuur en hoe de economie zich ontwikkelt volgens de verwachtingen van verschillende partijen, zoals het Centraal Planbureau (CPB), International Monitary Fund (IMF), Stichting Economisch Onderzoek (SEO) en verschillende banken. De monitor bevat economische indicatoren die regelmatig worden bijgewerkt. Zo is te zien in welke sectoren bedrijven in zwaar weer komen, waar mogelijke faillissementen ontstaan en brengt het de effecten op de beroepsbevolking en werkgelegenheid in beeld. In iedere versie van de monitor wordt een thema extra toegelicht.
Voor meer informatie: zie website Provincie Noord-Holland
-
Artikel
Economische kansen & bedreigingen Energietransitie
Aansluitend bij de verkenningen die de provincie Noord-Holland in het kader van de nieuwe Omgevingsvisie heeft uitgevoerd (2017) en ter aanvulling op de lopende ruimtelijke verkenningen van de consequenties van de Energietransitie (uitgevoerd in opdracht van de pro-vincie), is aan Buck Consultants gevraagd een nadere verkenning/analyse uit te voeren gericht op de economische impact van de transitie, en de kansen en bedreigingen voor belangrijke sectoren/clusters in Noord-Holland.
In het Nationaal Energieakkoord is afgesproken dat in 2023 de energie in Nederland voor 16 procent met duurzame bronnen wordt opgewekt. Het nieuwe kabinet heeft in het regeerakkoord ook de ambitie na 2023 verder uitgewerkt en aangescherpt, en voor 2018 een nieuw Energie akkoord aangekondigd. Deze ambities leiden tot een stevige opgave voor de nationale Energietransitie, die zich niet alleen zal richten op energiebesparing en energie-opwekking, maar ook om afvangen, hergebruik en opslag van CO2.
De Energietransitie zal voor de provincie Noord-Holland een grote ruimtelijke impact hebben, maar ook kansen en bedreigingen voor de economie opleveren. De transitie draagt immers bij aan het opkomen van nieuwe sectoren (denk aan kennisintensieve diensten en nieuwe maakindustrie) en zet traditionele economische dragers zoals Schiphol, de procesindustrie in havens en de Greenports aan tot innovatie en het ontwikkelen van nieuwe ver-dienmodellen. Energietransitie is dan ook een van de belangrijke thema’s bij de ontwikkeling van een nieuwe Omgevingsvisie voor de provincie Noord-Holland die medio 2018 zal worden vastgesteld.
Aansluitend bij de verkenningen die de provincie Noord-Holland in het kader van de nieuwe Omgevingsvisie heeft uitgevoerd (2017) en ter aanvulling op de lopende ruimtelijke verkenningen van de consequenties van de Energietransitie (uitgevoerd in opdracht van de pro-vincie), is aan Buck Consultants gevraagd een nadere verkenning/analyse uit te voeren gericht op de economische impact van de transitie, en de kansen en bedreigingen voor belangrijke sectoren/clusters in Noord-Holland. Deze analyse is als volgt opgebouwd:
A. Om stap voor stap te komen tot een set van praktische aanbevelingen voor het hande-len van de provincie Noord-Holland is eerst op hoofdlijnen stilgestaan bij het economisch perspectief op Energietransitie (de verandering vanuit het economisch systeem);
B. Vervolgens is op basis van deze inventarisatie, en een aantal gesprekken met stakehol-ders, een selectie gemaakt van clusters/sectoren waar economisch belang, economi-sche groei én omvang van de energievraag of - opwekking samen komen. Deze cases zijn uitgewerkt in praktische kansen & bedreigingen en aansluitend vertaald in een specifiek handelingsperspectief per case;
C. Vervolgens heeft voor de provincie als geheel, maar ook voor de afzonderlijke cases een kwantificering plaatsgevonden van de potentiele impact van de Energietransitie (in termen van direct/indirect betrokken bedrijven en banen);
D. Tot slot is de analyse samengevat in een handelingsperspectief van de provincie, wat meegenomen kan worden in de verdere uitwerking van de omgevingsvisie en andere acties/beleid.
Uitgevoerd in opdracht van: Provincie Noord-Holland
Den Haag, december 2017
-
Artikel
De Westas als circulaire werkplaats
Onderzoeker: Metabolic
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Introductie
Nederland koerst via het Rijksbrede programma Circulaire Economie (2016) en het daartoe behorende Grondstoffenakkoord (2017) af op een economie waarin het doel is deze in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. Ook op regionale schaal zijn de nodige ambities uitgesproken. Zo wil de Metropoolregio Amsterdam (MRA) in 2025 tot de meest circulaire grootstedelijke regio’s van Europa behoren, terwijl de verschillende gebiedspartners in de Westas van het gebied ten westen van Amsterdam dé werkplaats voor de Circulaire Economie (CE) willen maken.
De Westas omvat globaal het gebied van Haven Amsterdam, via Schiphol en de daar gelegen werklocaties, tot en met Greenport Aalsmeer. Het bedrijfsleven en enkele overheden binnen dit gebied hebben zich verenigd in de Amsterdam Logistics Board (ALB). Twaalf regionale partijen proberen de Westas actief verder te brengen in de transitie naar een circulaire economie.3 Voor zowel de Westas als de Metropoolregio Amsterdam geldt dat duurzame groei alleen haalbaar is wanneer de transitie naar een circulaire economie kan worden versneld.
Ruimte voor de circulaire groei
Om deze transitie te realiseren dienen lineaire economische activiteiten op den duur te worden vervangen door circulaire waardeketens, en dient circulaire gebiedsontwikkeling in de Westas te worden opgeschaald. Er is echter onvoldoende bekend over de toekomstige ruimtelijke ‘voetafdruk’ van de circulaire economie, en de randvoorwaarden die moeten worden geschapen om circulaire clusters in het gebied verder tot bloei te doen komen.
De circulaire economie heeft bijvoorbeeld een grote distributie en logistieke component maar ook nieuwe industrieën die, wellicht meer op regionale schaal vrijkomende reststromen kunnen verwerken, zullen ruimte innemen. Daarnaast zal voor het versterken en helpen ontstaan van nieuwe waardeketens, en het faciliteren van de uitwisseling van reststromen tussen bedrijven, een nieuwe ruimtelijk-economische strategie nodig zijn. Boven deze regionale vraagstukken hangt een nog grotere, tot nog toe onbeantwoorde vraag: wat is de logische geografische schaal voor kringloopsluiting in een circulaire economie? Is een circulaire economie inherent regionaal, lokaal of internationaal georganiseerd?
Voorliggend onderzoek probeert een antwoord te vinden op o.a. deze vraagstukken, en in kaart te brengen of de ruimtelijke randvoorwaarden voor het ontstaan van circulaire waardeketens en industriële clusters aanwezig zijn in de Westas. Het onderzoek is nadrukkelijk ruimtelijk-economisch van aard: de bedoeling is om te achterhalen welke economische clusters er zullen ontstaan in een Westas met een circulaire focus, en welke er eventueel zullen verdwijnen. Daarbij wordt gekeken naar vier waardeketens binnen de regio: Bouw- en sloopketen; Biomassa en organische reststromen keten; Warmteketen; CO2-keten.
Waardeketens, stromen, clusters?
In dit rapport staan circulaire waardeketens centraal. Daarmee wordt een serie economomische activiteiten binnen een productieketen bedoeld waarmee economische waarde wordt toegevoegd. Deze activiteiten resulteren in goederen of diensten die worden geleverd aan bedrijven, overheden of consumenten. Daarnaast spreken we van circulaire industriële clusters wanneer verschillende economische activiteiten uit één of meer van deze waardeketens zich in elkaars nabijheid vestigen én actief met elkaar samenwerken. In verschillende ruimtelijke economische onderzoeken rond circulaire economie (waarin ook naar de ruimtevraag en vestigingsvraagstukken wordt gekeken), wordt niet gesproken over ketens maar over materiaalkringlopen of ‘stromen’ (Ecorys, 2018). In het geval van het onderzoek van Ecorys wordt hierbij uiteindelijk hetzelfde bedoeld: de reeks economische activiteiten waarmee grondstoffen worden getransformeerd en transporteert voor de productie van goederen of diensten. Omdat de term ‘stromen’ lijkt te verwijzen naar de materialen zelf en niet de economische activiteiten en bijbehorende assets, hebben we in dit onderzoek voor een andere term gekozen die dichter bij de keten in de traditioneel economische zin van het woord ligt.
Leeswijzer
In dit onderzoek zijn vier waardeketens onderzocht; bouw en sloop, biomassa, warmte en CO2. In deze ketens zijn 12 circulaire kernactiviteiten geïdentificeerd, die een spilfunctie binnen de regio vervullen. Deze circulaire kernactiviteiten vragen om specifieke locatie-eigenschappen zoals; technologie, fysieke ruimte, materialen, regelgeving en de geografische afstand ondersteunende economische activiteiten. Analyse van deze locatie-eigenschappen bepaalt in welke mate de circulaire kernactiviteiten kunnen neerslaan op de Westas. Na een korte reflectie op de implicaties van de transitie naar een circulaire economie voor ruimtelijk-economisch beleid (hoofdstuk 2 en 3), brengen we de huidige geografie van de economische activiteiten in de vier waardeketens (bouw- en sloop, biomassa, warmte en CO2) in kaart (hoofdstuk 5). Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een mogelijke circulaire toekomst voor deze vier ketens en bijbehorende circulaire activiteiten geschetst. In hoofdstuk 6 wordt een theoretisch raamwerk gepresenteerd waarin de ruimtelijke randvoorwaarden voor twaalf circulaire kernactiviteiten uiteengezet worden. Aan de hand van dit raamwerk wordt vervolgens onderzocht op welke geografische schaal kringloopsluiting in circulaire waardeketens mogelijk kan worden georganiseerd. Daarnaast wordt geanalyseerd of de Westas voor deze circulaire activiteiten een logische vestigingslocatie is. Het rapport wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin de conclusies uit het onderzoek samenvat worden en aanbevelingen gedaan voor het vormgeven van een ruimtelijk economische strategie (RES).
-
Artikel
Economische Effecten Schiphol
Onderzoeker: SEO Economisch Onderzoek
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Samenvatting
Dit onderzoek beschrijft de economische effecten van Schiphol. Tevens gaat het in op de korte-, middellange en lange termijn effecten van aanhoudende capaciteitsschaarste op de luchthaven.
De Provincie Noord-Holland en de Gemeente Amsterdam zijn bezig hun inzicht te verbreden in een verantwoorde ontwikkeling van luchthaven Schiphol. Tegen deze achtergrond hebben zij SEO
Economisch Onderzoek gevraagd antwoord te geven op volgende twee vragen:
1.Wat zijn de economische effecten van luchthaven Schiphol? In het bijzonder dient hierbij aandacht besteed te worden aan de zogenaamde ‘wider economic benefits’ of additionele indirecte effecten van connectiviteitsgroei;
2.Schiphol loopt naar verwachting in 2017 tegen de grenzen van de capaciteit van 500.000 vliegtuigbewegingen aan. Wat zijn in de brede zin van het woord (economisch, ruimtelijk en vestigingsklimaat) de mechanismen en consequenties voor de regio wanneer Schiphol niet verder kan groeien?Economische effecten Schiphol
De economische betekenis van een luchthaven kan op verschillende manieren worden gekwantificeerd:
•Economische bijdrage. Deze benadering brengt in beeld in welke mate een luchthaven bijdraagt aan de economie. Deze bijdrage wordt doorgaans uitgedrukt in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Het gaat om het deel van de werkgelegenheid en toegevoegde waarde dat kan worden gerelateerd aan de aanwezigheid van de luchthaven. In dit verband spreekt men ook wel van een ‘economische foto’. Onderzoeken naar het economisch belang van Schiphol laten zien dat de luchthaven 60.000-90.000 banen en 4-8 miljard euro aan toegevoegde waarde ondersteunt binnen de sector. Buiten de sector zijn komen daar nog eens 50.000-200.000 banen en 3-18 miljard euro aan toegevoegde waarde bij. De grote bandbreedtes zijn het gevolg van het feit dat studies (1) verschillende definities hanteren, (2) verschillende
onderzoeksmethoden gebruiken en (3) de effecten betrekking hebben op verschillende jaren;
•Welvaart. De welvaartsbenadering is breder en neemt ook niet-economische effecten mee, zoals effecten van geluidhinder en effecten op het milieu. Onderzoek toont aan dat wanneer Schiphol wordt uitgebreid om aan de vervoersvraag te voldoen, er een welvaartseffect optreedt van enkele miljarden euro’s (totaal over toekomstige jaren). Het verlies van de hubfunctie daarentegen leidt tot een welvaartsverlies van ruim 600 miljoen euro per jaar.
•Regionaal-economische multipliers. Tenslotte zijn er multipliers die aangeven in hoeverre de groei van luchtverkeer leidt tot een toename in regionaal-economische grootheden, zoals de vestiging van hoofdkantoren of buitenlandse investeringen.Effecten van capaciteitsschaarste op Schiphol
•Schiphol loopt naar verwachting in 2017 tegen de grens van 500 duizend vliegtuigbewegingen aan. Het bereiken van deze grens zal leiden tot reacties van luchtvaartmaatschappijen in de ontwikkeling van hun netwerk en zal gevolgen hebben voor de netwerkkwaliteit op Schiphol en de Nederlandse economie als geheel;
•Op korte termijn leidt het naderen van de grens van 500 duizend vliegtuigbewegingen tot een ‘run on slots’, een ontwikkeling die afgelopen twee jaar al gaande was. Anticiperend op de toekomstige capaciteitstekorten, proberen luchtvaartmaatschappijen additionele slots op Schiphol te verwerven;
•Op middellange en lange termijn is de verwachting dat er en opwaartse druk ontstaat op de ticketprijzen om vraag en aanbod naar luchthavencapaciteit met elkaar in evenwicht te brengen, uitgaande van blijvende capaciteitsschaarste op Schiphol. Hierdoor zullen de meest prijsgevoelige segmenten, waaronder niet-zakelijke passagiers, transferpassagiers en vracht als eerste van Schiphol verdwijnen;
•Maatschappijen zullen hun beperkte slots inzetten op routes die het meeste bijdragen aan het bedrijfsresultaat. Dit zijn voornamelijk zakelijke routes en lange-afstandsroutes. Het aandeel van low-cost/charter en vrachtbestemming zal hierdoor afnemen. Mogelijk leidt dit tot een verschraling van het netwerk en een daling van de relatieve netwerkkwaliteit van Schiphol.
•Eén en ander is afhankelijk van de mate waarin er alternatieve luchthavencapaciteit beschikbaar komt op Lelystad en Eindhoven (en de timing daarvan), aanwezigheid van een goed functionerende secundaire markt voor slots en dwingende, formele verkeersverdelingsregels vanuit overheidswege;
•Wanneer de politieke keuze wordt gemaakt om Schiphol voldoende groeiruimte te bieden, dan zullen bovenstaande ontwikkelingen zich niet of in veel mindere mate voordoen;
•Capaciteitsschaarste zal van invloed zijn op de netwerkkwaliteit en de economie van de Noordelijke Randstad en Nederland als geheel. De verwachting is dat er een negatief welvaartseffect uitgaat van blijvende capaciteitsschaarste op Schiphol in vergelijking met een scenario waarin wel voldoende groeiruimte aanwezig is. Deze negatieve welvaartseffecten komen voort uit hogere ticketprijzen voor consumenten en bedrijven, langere reistijden en minder keuze/flexibiliteit;
•Daarnaast kan op termijn het vestigingsklimaat in de regio verslechteren, vooral wanneer de netwerkkwaliteit in concurrerende regio’s wel blijft groeien. Ook moet rekening gehouden worden met het risico dat blijvende capaciteitsschaarste de hubcarrier de mogelijkheid ontneemt om ‘mee te groeien met de markt’. Daarmee zou de concurrentiepositie van de hubcarrier op langere termijn kunnen verslechteren. De huboperatie van KLM en partners op Schiphol is momenteel een belangrijke pijler onder de netwerkkwaliteit van Schiphol. De precieze gevolgen voor de hubcarrier van capaciteitsschaarste op langere termijn zijn echter lastig in te schatten.Aanbevelingen
•Waarschijnlijk levert het bieden van voldoende groeiruimte op de Schiphol-locatie vanuit nationaal
welvaartsperspectief op de lange termijn het meeste op, al is een maatschappelijke kosten- baten analyse voor nodig om deze hypothese te bevestigen en de effecten van verschillende capaciteitsscenario’s inzichtelijk te maken, alsmede de verdeling van kosten en baten over verschillende stakeholders (waaronder omwonenden) inzichtelijk te maken;
•Het niet uitbreiden van de capaciteit zal daarentegen leiden tot gemiste groei van de netwerkkwaliteit, de daaruit vloeiende voordelen voor het regionale vestigingsklimaat en gemiste welvaartswinst voor Nederland als geheel.
•Wanneer de realisatie van voldoende capaciteit op de Schiphol-locatie politiek niet haalbaar is, dan is de aanwezigheid van voldoende alternatieve luchthavencapaciteit in de regio en een goed werkende secundaire slotmarkt belangrijk;
•We adviseren terughoudendheid met betrekking tot de inzet van dwingende, formele selectiviteitsinstrumenten als verkeersverdelingsregels. Beter is het de condities te scheppen waarin de markt haar werk kan doen voor het optimaliseren van het gebruik van de schaarste luchthavencapaciteit op Schiphol;Deze kwalitatieve analyse maakt het niet mogelijk de kosten en baten van verschillende beleidsopties (groeiruimte voor Schiphol, geen groeiruimte, beperkte groeiruimte) nader te duiden. Hiervoor is een maatschappelijke kosten-baten analyse nodig.
-
Artikel
Evaluatie Werkambassadeur
In januari 2016 hebben Gedeputeerde Staten de Werkambassadeur aangesteld. De Werkambassadeur levert met zijn werkzaamheden een bijdrage aan de doelen zoals gesteld in het Coalitieakkoord Ruimte voor Groei 2016 – 2019 en de Uitvoeringsagenda Arbeidsmarkt 2016 – 2019, namelijk het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het creëren van de mogelijkheid tot meer banen en leerwerkplekken en het creëren van een inclusieve arbeidsmarkt. De Werkambassadeur is verantwoordelijk voor het aanjagen van initiatieven die bijdragen aan een van deze doelen. Hij signaleert en adresseert kansen en brengt verantwoordelijke partijen in de ontwikkeling en uitvoering van het arbeidsmarktbeleid bij elkaar. Dit kunnen inwoners, bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden in Noord-Holland zijn. Daarnaast adviseert hij GS gevraagd en ongevraagd op relevante onderwerpen, dit geldt voor vraagstukken rondom technisch onderwijs en werkgelegenheid binnen meerdere provinciale portefeuilles. De Werkambassadeur is in eerste instantie aangesteld voor de periode van twee jaar. Voorliggende evaluatie vormt een basis voor de discussie over een eventuele verlengingsperiode.
Werkzaamheden
De Werkambassadeur vertegenwoordigt de provincie op het gebied van arbeidsmarkt en onderwijs. Binnen de kaders van de Uitvoeringsagenda Arbeidsmarkt 2016 -2019 heeft hij een grote mate van vrijheid om te bepalen op welke wijze en middels welke activiteiten hij de gestelde doelen bereikt. In overleg met de provincie wordt focus en prioriteit in zijn werkzaamheden aangebracht. Een van de belangrijkste en meest zichtbare werkzaamheden van de Werkambassadeur is het opzetten van nieuwe en verstevigen van bestaande netwerken en samenwerkingsverbanden.
De Werkambassadeur heeft contact met een groot aantal stakeholders in het werkveld, bestaande uit overheid, onderwijs, de adviesgroep van de TechniekRaad Noord-Holland, samenwerkingsverbanden en bedrijven. Het contact kwam iets vaker tot stand op initiatief van de Werkambassadeur (30%) dan van de andere partij (27%). In elke regio van Noord-Holland heeft hij nieuwe contacten gelegd en ingezet op versteviging van bestaande contacten. Wel zijn de activiteiten van de Werkambassadeur per regio niet evenredig verdeeld. De netwerken vormen over het algemeen een samenwerkingsverband met een campusstructuur waaronder in de meeste gevallen ook een convenant ligt.Mening van stakeholders
De respondenten geven de Werkambassadeur afgerond een 7 op alle verschillende aspecten van zijn functie: informerende rol, verbindende rol, initiatief nemen, inhoudelijke kennis en resultaatgerichtheid. De belangrijkste toegevoegde waarde bestaat uit:
- Verbinding maken, zowel verbinding tussen partijen in het werkveld, als verbinding tussen provincie en het werkveld, als een bemiddelende rol waar nodig (oliemannetje).
- Beweegt op meerdere niveaus, het op natuurlijke manier op meerdere niveaus tussen en binnen organisaties en politiek bewegen en (nieuwe) contacten maken/onderhouden.
- Horzelfunctie, beschreven als ‘een lastpak die dingen op gang brengt binnen de regio zodat ze worden opgelost’
- Totstandbrenging concrete projecten, aantal concreet aan te wijzen projecten, met name campusvorming en samenwerkingsverbanden, waarbij de Werkambassadeur volgens geïnterviewden een onmisbare rol had bij de totstandkoming.
- Luisteren en maatwerk, echt luisteren en vervolgens maatwerk leveren qua oplossingen,
contacten en ideeën.De belangrijkste aandachtspunten zijn:
- De beperkingen van één persoon: De provincie is groot en het werkveld breed, één persoon kan
niet overal tegelijkertijd aanwezig zijn en moet daarom prioriteren. Ook is één persoon
kwetsbaar: zorg voor goede borging.
- Transparantie & input in agendavorming: De stakeholders zouden graag meer transparantie zien
in totstandkoming en prioritering van de werkagenda en hiervoor zelf ook input leveren.
- Transparantie visie: De stakeholders vragen om meer transparantie in visie en doelstelling van de
Werkambassadeur.
- Meer delen wat geleerd is: Men wil meer op de hoogte gehouden worden door de
Werkambassadeur. De gewenste informatie valt uiteen in algemene informatie, informatie over
(geleerde in) andere regio’s en informatie over relevante bijeenkomsten.
- Meer inhoudelijke focus op ‘banen van de toekomst’: Door voortdurende technologische
ontwikkelingen verdwijnen banen en ontstaan nieuwe soorten banen. Hier op inspelen ziet men
als belangrijke rol voor de Werkambassadeur
- Meer inhoudelijke focus op ‘van werk naar werk’, omscholing en permanente educatie: Om
toekomstige probleme voor te zijn / te beperken wordt meer focus op ‘van werk naar werk’,
omscholing en permanente educatie belangrijk gevonden.
- Meer inhoudelijke focus op ‘Inclusieve arbeidsmarkt’: Er is in het veld weinig tot geen zicht op
’wat de Werkambassadeur gedaan heeft om de mogelijkheid tot een inclusieve arbeidsmarkt te
bevorderen’ terwijl dit wel van belang wordt geacht.
- Meer aanhaken basisschool: Kinderen maken hun opleidingskeuze op de basisschool, hier
kunnen zij bewust gemaakt worden van de mogelijkheden van technisch onderwijs. Stakeholders
geven aan dat de trend lijkt te zijn dat minder vaak gekozen wordt voor technische opleidingen,
terwijl steeds meer technisch personeel wordt gevraagd. Hier ligt een belangrijke rol voor de
Werkambassadeur.Verlenging van de aanstellingsperiode Tweeëntachtig procent van de respondenten, verdeeld over alle
groepen stakeholders, vindt verlenging van de aanstellingsperiode nodig en belangrijk. De voorkeur gaat
uit naar verlenging door de huidige Werkambassadeur, vanwege continuïteit en persoonlijke
eigenschappen van de huidige Werkambassadeur.Aanbevelingen voor een eventuele verleningsperiode komen voort uit bovenstaande aandachtspunten
en vallen uiteen in inhoudelijke en algemene aanbevelingen:
- Inhoudelijke aanbevelingen: De stakeholders geven aan dat zij in het werk van de
Werkambassadeur, naast zijn huidige werk, meer focus op de volgende inhoudelijke
onderwerpen belangrijk vinden: Van werk naar werk & omscholing & permanente educatie;
Inclusieve arbeidsmarkt; Banen van de toekomst. Ook wordt meer focus op basisscholen
belangrijk gevonden.
- Algemene aanbevelingen: Deze aanbevelingen zijn organisatorisch van aard en hebben
betrekking op de wens van de stakeholders om input te mogen leveren op de werkagenda van
de Werkambassadeur en meer transparantie over de visie van de Werkambassadeur. Daarnaast
zou het veld graag zien dat de Werkambassadeur zijn ervaringen en opgedane kennis meer deelt
in de regio’s. -
Artikel
Monitor Detailhandel Noord-Holland 2017
Aanleiding
De Provincie Noord-Holland hecht belang aan het delen van informatie en kennis. Op het gebied van detailhandel vindt de provincie het belangrijk dat er bovenregionaal informatie over de ontwikkelingen in de detailhandel wordt verzameld en gedeeld. Deze kennis en informatie is ook nodig voor het goed functioneren van de Regionale Adviescommissies Detailhandel. In het provinciaal detailhandelsbeleid 2015-2020 is aangegeven dat de provincie jaarlijks zal investeren in een detailhandelsmonitor om zo het evenwicht tussen vraag en aanbod in de gaten te houden. Dit ter aanvulling op het minder frequente koopstromenonderzoek en marktruimteonderzoek.
Voorliggende detailhandelsmonitor Noord-Holland 2017 betreft de tweede editie. De monitor bouwt voort en is goed vergelijkbaar met de monitor uit 2016. In vergelijking met 2016 is de rapportage bondiger, waarbij gekozen is de kwantiteit van deinformatie te verminderen en vooral de meest relevante gegevens voor regio’s, gemeenten en andere betrokkenen in centrumgebieden inzichtelijk te maken.
Proces
Bij de uitvoering van dit onderzoek is de huidige situatie in de regio in beeld gebracht aan de hand van een uitgebreide inhoudelijke analyse van vraag en aanbod aan de hand van beschikbaar cijfermateriaal. Het cijfermateriaal van de werkgelegenheid is beschikbaar van LISA met meetdatum 1 januari 2016. Het cijfermateriaal over de winkelontwikkeling is gebruikt met de meetdatum 1 januari 2017. De inventarisatie van de ruimtelijke plannen is geinventariseerd op basis van de plannen in oktober 2017. Om zicht te krijgen op de huidige situatie en mogelijke toekomstige veranderingen (planvorming), zijn alle gemeenten binnen de regio’s gevraagd de beschikbare data over aanbod en plannen te controleren.
Leeswijzer
In deze rapportage treft u de situatie in 2017 aan voor de provincie Noord-Holland op het gebied van werkgelegenheid (hoofdstuk 2), winkelaanbod en leegstand (hoofdstuk 3) en demografische kenmerken (hoofdstuk 4). Waar mogelijk zijn historische tijdsreeksen vanaf 2005 toegevoegd. Peildatum van alle historische tijdreeksen is 1 januari. De resultaten zijn veelal gerapporteerd op het niveau van de regio’s1) en overkoepelende regio’s. In figuur 1 is de regioverdeling zichtbaar. Vervolgens is in hoofdstuk 5 een overzicht gegeven van de plannen en initiatieven per regio, geïnventariseerd in de periode oktober-november 2017. In een separaat Excel-bestand zijn alle onderzoeksgegevens per gemeente voorhanden.
1.4 Highlights
• In 2016 waren er 140.670 banen in de detailhandel in de provincie Noord-Holland, 9% van het totaal aantal banen.
• In de economische crisisjaren is het aantal banen aanvankelijk doorgegroeid in Noord-Holland Noord. In de MRA, met name Amsterdam (+2.380) en Zaanstreek-Waterland (+840), is de groei in 2016 het sterkst.
• Het aandeel banen in de detailhandel via postorder en internet bedroeg in 2005 circa 1% en is stabiel gegroeid naar 7%, waarbij Noord-Holland Noord een inhaalslag maakt. Het aandeel parttime banen in de detailhandel is tussen 2005 en 2016 toegenomen van 31% naar 39%.
• Een indicator voor het economisch functioneren van de detailhandel is het aantal banen per 1.000 m² winkelvloeroppervlak (wvo). In Noord-Holland is dit tussen 2005 en 2016 gestaag toegenomen van 30 tot 33 banen per 1.000 m² wvo.
• Er is sprake van een gestage afname van het aantal verkooppunten met ruim 9% van 18.200 naar 16.900 verkooppunten in 2016. Dit is het afgelopen jaar verder gedaald tot 16.700. Het beeld in Noord-Holland is vergelijkbaar met de landelijke afname van winkelverkooppunten.
• In 2017 is sprake van een lichte daling van het winkelvloeroppervlakte van bijna 50.000 vierkante meter.
• Op 1 januari 2017 is de leegstand in Noord-Holland gemeten in verkooppunten de laagste van alle Nederlandse provincies.
• Tussen en binnen de regio’s bestaan sterke verschillen in leegstand (gemeten in m² wvo) en nemen de verschillen bovendien toe. Zo is in Amsterdam de leegstand laag en nog verder gedaald (4%). In grote winkelsteden Haarlem, Alkmaar en Zaanstad blijft de leegstand stabiel.
- In Amstelland-Meerlanden (7% leegstand) is de leegstand sterk toegenomen in Amstelveen (10%), het hoogst in Diemen (12%) en stabiel in Haarlemmermeer (5%).
- In de IJmond (14%) is de hoogste leegstand; daarbinnen is in Beverwijk (19%) en Heemskerk (10%) de leegstand in 2016 toegenomen, terwijl in Velsen een daling is naar 9%.
- In West-Friesland blijft de leegstand toenemen (7% leegstand), met name in Hoorn (11%) en Enkhuizen (9%).
1) Regio’s: Metropool Regio Amsterdam (MRA, Noord-Hollands deel): Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Gooi en Vechtstreek, IJmond, Zaanstreek- Waterland en Zuid-Kennemerland. Noord-Holland Noord: Kop van Noord-Holland, Regio Alkmaar, West-Friesland
- In de Kop van Noord-Holland (7%) is de leegstand licht gedaald, met name in Den Helder (9%).
- In Gooi en Vechtstreek en Zuid-Kennemerland is de leegstand iets toegenomen, beiden tot 6%.
- In de Regio Alkmaar is de leegstand gelijk gebleven op 7%.
In Zaanstreek-Waterland is de leegstand ook gelijk gebleven (ook 7%), op lokaal niveau kent vooral Purmerend (7%) een daling.
• Ten opzichte van 2016 neemt het aantal én aandeel verkooppunten voor dagelijkse goederen licht toe in de regio’s. In Amsterdam nam in 2016 het aantal verkooppunten mode en luxe af, terwijl de winkelvloeroppervlakte in en om het huis juist toenam.
• Een aantal centrumgebieden van middelgrote winkelsteden kent een hogere winkelleegstand.
Het ‘V&D-effect’ is zichtbaar in de cijfers voor Amstelveen, Alkmaar, Hoorn, Hilversum, Den Helder en Beverwijk.
• De plannen voor nieuwe winkelmeters uit 2016 zijn vergeleken met de plannen in 2017. De omvang van detailhandelsplannen in Noord-Holland neemt zowel voor harde en zachte reguliere detailhandel als harde plannen PDV toe. Alleen het totaal aantal m2 in zachte PDV-plannen neemt af.
• Het winkelaanbod, leegstand, planvoorraad is vergeleken met de bevolkingsontwikkeling. Er is verschil in balans tussen drie delen van de provincie:
- In Noord-Holland Noord en de IJmond is de (PDV-)planvoorraad groot, terwijl de bevolkingsgroei beperkt is en de huidige leegstand hoog is.
- Daar staat de dynamiek in de MRA tegenover met bevolkingsgroei in Amsterdam en Amstelland-Meerlanden, passend bij de plannen voor meer reguliere detailhandel bij lage tot gemiddelde leegstand.
- Ten derde zijn de regio’s Zuid-Kennemerland, Gooi en Vechtstreek en Zaanstreek-Waterland in balans.
• De ontwikkeling van de planvoorraad tussen 2016 en 2017 per regio laat opvallende verschillen zien. Regio’s als de Kop van Noord-Holland hebben nog veel harde plannen, terwijl de bevolking op termijn niet verder zal toenemen en de huidige leegstand al hoog is. Anderzijds groeit de detailhandelsmarkt en de bevolking in Amsterdam, terwijl daar sterk is gesneden in de plannen PDV. -
Artikel
Noord-Hollandse Arbeidsmarkt in cijfers
In deze standaardrapportage wordt op basis van de meest actueel beschikbare cijfers een overzicht gegeven van de Noord-Hollandse arbeidsmarkt. Waar mogelijk wordt een regionaal onderscheid gemaakt.
Achtereenvolgens komen aan de orde:
A. Bevolkingsontwikkeling, arbeidsmarktparticipatie en onderwijsdeelname.
B. Werkloosheid, uitkeringen en werkgelegenheid
C. Vacatures en spanning op de arbeidsmarkt.
D. Regionale factsheets arbeidsmarkt en werkgelegenheid.
In deze rapportage is zo veel mogelijk de onderstaande regio-indeling gehanteerd. Vele economische gegevens zijn alleen op het niveau van de zogenoemde COROP-regio’s beschikbaar. Waar mogelijk zijn gegevens ook weergegeven voor deelregio’s, deze tellen weer op naar COROP-niveau.
SAMENVATTING:
- De totale bevolking blijft in Noord-Holland volgens de prognoses groeien.
- De prognose laat zien dat de potentiele beroepsbevolking de komende jaren blijft stijgen, maar dat de snelheid van deze groei na 2030 lager ligt. Daarbij worden de verschillen tussen de regio’s groter. Na 2020 zal de beroepsbevolking in steeds meer regio’s per saldo gaan dalen. De participatiegraad van Noord-Hollandse vrouwen blijft al jarenlang toenemen, terwijl de participatie van mannen gelijk blijft. Daarbij is er een (structurele) groep van circa 620.000 inactieven binnen de potentiële beroepsbevolking.
- Het onderwijs krijgt of heeft te maken met afnemende leerlingenaantallen in de periode 2020-2030. In de periode na 2030 is de verwachting dat het aantal leerlingen in het basisonderwijs en voorgezet onderwijs weer hersteld en stabiliseert in Noord-Holland. In het zuiden zijn er vier regio’s waarbinnen de groei van het aantal leerlingen zich gaat concentreren.
- In 2017 zijn er 73.000 werklozen. Vanaf 2015 is de werkloosheid sterk gedaald, tot 4,8% in 2017. Vanaf 2016 daalt ook de werkloosheid in de leeftijdsgroep van 15 tot 25 jaar. De werkloosheid in deze groep is lager dan het landelijke gemiddelde, terwijl de werkloosheid in de groep 25 tot 45 jaar iets boven het Nederlandse gemiddelde ligt. De werkloosheid is ook in de groep 45-75 jaar verder gedaald. De werkloosheid naar opleidingsniveau is vergelijkbaar met het Nederlandse gemiddelde en volgt deze trend.
De werkloosheid is het hoogst onder jongeren en laagopgeleiden.
- Het aantal lopende WW-uitkeringen is gedurende het jaar 2016 in alle regio’s van Noord-Holland gedaald, met name in Groot-Amsterdam en Noord-Holland Noord. Bij de bevolking tussen 15 en 65 jaar zijn er steeds minder arbeidsongeschiktheids-uitkeringen. Sinds 2010 neemt dit percentage gestaag af.
- De gemeente Amsterdam is koploper met over een aantal jaren een structurele banengroei. In alle andere regio’s is het economisch herstel pas in 2016 of 2017 zichtbaar geworden in banengroei. De banengroei is met name zichtbaar bij dienstverlening, industrie, bouw, horeca en handel. Het aantal banen in de gezondheidszorg kromp daarentegen de afgelopen jaren.
- In alle regio’s van Noord-Holland neemt de spanning op de arbeidsmarkt (de verhouding tussen vraag en aanbod) toe. Het aantal vacatures in de Provincie Noord-Holland groeit van circa 50.000 in het derde kwartaal van 2016 naar 52.000 in het derde kwartaal van 2017. Deze groei is in vacatures is in alle regio’s zichtbaar.
- In 2017 is in steeds meer beroepen sprake van een krappe arbeidsmarkt met veel openstaande vacatures en weinig direct beschikbaar aanbod. In het regionale beeld heeft Groot-Amsterdam de meeste spanning op de arbeidsmarkt met alle beroepsgroepen waar het aantal vacatures het arbeidsaanbod overtreft of gelijk is, met uitzondering van ruimte bij creatieve en taalkundige beroepen. De meest duidelijke mismatch vraag en aanbod is te zien in de technische beroepen (met name metaalbewerkers en machinemonteurs), ICT-beroepen en bij diverse vakspecialisten. De analyse van de TechniekRaad Noord-Holland laat al een aantal jaren een cummulerend en oplopend tekort van ca 1400 technici per jaar zien (www.techniekraad.nl). -
Artikel
Airbnb in Noord-Holland
Onderzoeker: Beformation
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Het onderzoeksgebied is de gehele provincie Noord-Holland. Op sommige momenten doet het rapport uitspraken over de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Gemeente Lelystad en Almere zijn ook onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. Op onderstaande kaart is het onderzoeksgebied te zien met de verdeling tussen Metropoolregio Amsterdam en Noord-Holland Noord.
Inleiding
Het fenomeen van vakantieverhuur (het hobbymatig verhuren van de hele woning aan toeristen voor een deel van het jaar) krijgt steeds meer aandacht. De grootste speler in deze sector, Airbnb, is een online marktplaats voor de verhuur en boeking van voornamelijk vakantieverhuuradressen en is de afgelopen jaren fors gegroeid. Op dit moment is Airbnb actief in meer dan 191 landen en biedt het vier miljoen accommodaties aan1. Ook in Noord-Holland is het een populair medium om vakantieverblijven te boeken. Amsterdam staat wereldwijd op de zevende plaats qua aanbod op Airbnb2. Airbnb wordt een steeds belangrijkere speler in de verblijfsrecreatie markt. Onderstaande figuur onderstreept dit. Desondanks gaat het hier om een sector waar weinig informatie over beschikbaar is. Airbnb geeft geen inzicht in de boekingscijfers.
Om een goede discussie te faciliteren over verblijfsrecreatie in de regio is correcte data erg belangrijk. Via webscraping is het alsnog mogelijk om inzicht te krijgen in de Airbnb boekingscijfers. Scraping is een computertechniek waarbij met behulp van software publieke data van de website wordt gehaald. Analyse hiervan brengt interessante inzichten. Voor enkele gemeenten in Noord-Holland wordt door BeFormation via deze methode bijgehouden hoe en waar de groei van Airbnb plaatsvindt, maar dit onderzoek brengt in kaart hoe Airbnb in de gehele provincie is vertegenwoordigd. Daarbij kijkt het specifiek naar het economische belang van de sector en hoe deze zich verhoudt tot andere vormen van verblijfsrecreatie. Het is belangrijk daarbij in overweging te nemen dat scrapen een beeld oplevert van de aanwezigheid van Airbnb in de regio, het levert helaas geen absolute data op. Dit omdat de cijfers zijn gebaseerd op enkele aannames. Deze worden waar relevant toegelicht.
Dit onderzoek is dus niet ingegeven vanuit het idee om absolute gegevens op tafel te krijgen over de particuliere vakantieverhuur. Het biedt echter een goed handvat om een meer inhoudelijk gesprek over de relatieve rol van Airbnb te faciliteren en om inzicht te krijgen in de impact die de website tenminste heeft. Het biedt inzichten in de spreiding van nationaliteiten, spreiding van boekingen en minimale bezettingsgraad. Zoals het figuur hierboven laat zien zijn er meer bedrijven actief op het gebied van particuliere vakantieverhuur. Airbnb is wereldwijd echter een factor vier groter dan haar grootste concurrent en lokaal is dit verschil nog veel groter. Met het uitgangspunt dat dit onderzoek hoofdzakelijk relatieve inzichten biedt is er gekozen om niet een scraping proces voor de andere websites uit te voeren. Het zou uiteraard kunnen dat een website als vrbo.com meer populariteit geniet in Aziatische landen en daardoor een aanvullend beeld kan bieden voor de particuliere vakantieverhuur aan Aziatische vakantiegangers. -
Artikel
Marktruimteonderzoek Detailhandel Provincie Noord-holland
Onderzoeker: Bureau Stedelijke Planning, i.s.m. Antea Group
Opdrachtgever: MRA + Provincie Noord-Holland
AANLEIDING
De provincie Noord-Holland voert een actief detailhandelsbeleid; ontwikkelingen worden in regionaal verband afgestemd en beoordeeld. Dit gebeurt onder andere door het opstellen van regionale detailhandelsvisies en toetsing van nieuwe plannen in regionale adviescommissies detailhandel, voor Noord-Holland Noord en voor Noord-Holland-Zuid. Om een goed afgewogen advies te kunnen geven over nieuwe detailhandelsplannen en voor het opstellen van regionale detailhandelsvisies is inzicht in de toekomstige marktruimte nodig.
In 2011 en 2012 is die markruimte voor de provincie in beeld gebracht. De detailhandelssector ontwikkelt zich echter in een hoog tempo. Niet alleen spelen de economische conjuncturele ontwikkelingen een belangrijke rol, ook de meer structurele demografische en technologische ontwikkelingen zijn van invloed op de toekomstige marktruimte. De resultaten uit 2012 zijn dan ook niet meer toereikend. Met het recent uitgevoerde Koopstromenonderzoek Randstad 2016 zijn actuele data beschikbaar voor huidige kooporiëntaties van consumenten in Noord-Holland. Om effectief te kunnen sturen is inzicht nodig in de toekomstige situatie en de mogelijkheden voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen. Het voorliggende rapport voorziet daarin.
In het onderzoek stond de volgende vraagstelling centraal:
Wat is de (distributieplanologische) marktruimte voor detailhandel in de Provincie Noord-Holland (inclusief Almere en Lelystad) in de periode 2018-2030?
Het onderzoek is verricht voor de gehele provincie Noord-Holland, 13 deelregio’s en alle gemeenten (inclusief Almere en Lelystad). Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vier sectoren, namelijk de Dagelijkse sector, Mode & Luxe, Vrije Tijd en In en om het Huis. We richten ons primair op de huidige situatie (2017) en 2025, en maken een doorkijk naar de situatie in 2030. Een distributieplanologisch onderzoek (kortweg DPO) is een veelgebruikt instrument om op een indicatieve wijze de kwantitatieve marktruimte voor detailhandel in beeld te brengen.
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste conclusies gepresenteerd en worden de uitkomsten geïnterpreteerd. We presenteren de uitkomsten in vier belangrijke hoofdconclusies die we elk toelichten. We sluiten af met enkele beleidsaanbevelingen die op grond van de uitkomsten getrokken kunnen worden.
In dit onderzoek wordt afwisselend aandacht geschonken aan:
• de provincie Noord-Holland
• de deelregio’s Noord-Holland Noord en de MRA (inclusief Almere en Lelystad)
• de 13 afzonderlijke regio’s.
UITKOMST 1: RICHTING 2025 EN 2030 KOMT DE MARKTRUIMTE VOOR DETAILHANDEL ONDER DRUK TE STAAN
• Noord-Holland beschikt over ca. 4,2 miljoen m² wvo aan winkels (exclusief leegstand). In de huidige situatie functioneren die winkels per saldo nog ruim boven het landelijk gemiddelde; de hele detailhandel beschikte in 2017 over een indicatieve marktruimte4 van 490.000 m² wvo (ca. 12% van het gevestigde aanbod).
• Richting 2025 neemt die marktruimte af. De bevolking in Noord-Holland groeit naar verwachting met ca. 5,7%.5 Dit vergroot het draagvlak voor winkels. Tegelijkertijd groeit echter ook het online marktaandeel in de detailhandel. In de huidige situatie vindt ca. 12% van de detailhandelsbestedingen online plaats. In 2025 is dit naar verwachting gestegen tot 17%. Na 2025 zal dit verder stijgen, zo is de verwachting. De groei van het online marktaandeel gaat ten koste van de bestedingen in fysieke winkels. De negatieve effecten hiervan zijn naar verwachting groter dan de positieve effecten van bevolkingsgroei; de marktruimte voor detailhandel neemt tot 2025 af met 37%, tot ca. 310.000 m² wvo (7,4% van het aanbod). Na 2025 zal de marktruimte naar verwachting verder onder druk komen te staan.
• Het huidige functioneren van de detailhandel en de te verwachten bevolkingsgroei verschilt sterk per regio. Daarom varieert ook de marktruimte tussen de regio’s. Met name in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) functioneren winkels nu en in 2025 per saldo boven het landelijke gemiddelde. Dit resulteert in veel regio’s (en gemeenten) in een positieve marktruimte. In het noordelijke deel van de provincie staat het functioneren van het winkelaanbod onder druk. Per saldo is in deze regio’s (en gemeenten) vaak sprake van een negatieve marktruimte.
• Door methodische verschillen zijn de uitkomsten (in termen van marktruimte in m² wvo) van het huidige marktruimteonderzoek niet één-op-één vergelijkbaar met het onderzoek uit 2012. Wel is duidelijk dat de regionale verhoudingen vergelijkbaar zijn; Tegenover relatieve marktruimte in de Metropoolregio Amsterdam (gedreven door een gemiddeld beter huidig functioneren in combinatie met een forse bevolkingsgroei in de meeste regio’s en gemeenten) staat een groeiend overschot aan winkelaanbod in Noord-Holland Noord.
UITKOMST 2: ER ZIJN GROTE VERSCHILLEN TUSSEN DETAILHANDELSSECTOREN
De marktruimte voor de gehele detailhandel ligt in 2025 aanzienlijk lager dan in de huidige situatie. Tussen de vier sectoren bestaan echter grote verschillen in marktruimte. De groei van het online marktaandeel varieert namelijk per sector:
• De sector Vrije Tijd heeft in het verleden al een explosieve groei van het online marktaandeel meegemaakt, met als gevolg dat diverse winkelketens uit het straatbeeld zijn verdwenen. Inmiddels lijkt sprake van een nieuwe balans; het online marktaandeel is sinds 2011 nauwelijks meer toegenomen. We verwachten dan ook dat dit in de (nabije) toekomst min of meer constant blijft.
• In de sector Mode en Luxe lijkt die explosieve groei op dit moment gaande te zijn. Dit uit zich in faillissementen van bijvoorbeeld V&D, Miss Etam, MS Mode, Schoenenreus, McGregor en Hans Textiel. Het is onduidelijk hoe lang die online groei aanhoudt, en tot welk niveau dat doorgaat. Wel kunnen we aannemen dat de marktruimte voor Mode & Luxe afneemt.
• Ook in de sector In en om het Huis is sprake van een substantiële groei van het online marktaandeel. Net als in Mode en Luxe heeft dit negatieve gevolgen voor de marktruimte, ondanks de groei van het aantal inwoners.
• In de Dagelijkse sector is het online marktaandeel nog altijd beperkt. We verwachten dat dit in de komende jaren harder groeit dan in de voorgaande jaren. Vooralsnog lijkt de marktruimte richting 2025 toe te nemen, primair als gevolg van de bevolkingsgroei in delen van de provincie.
UITKOMST 3: NIET ALLE WINKELGEBIEDEN ZIJN EVEN KANSRIJK
Vertaald naar type winkelgebieden lijken met name de uitkomsten in de Dagelijkse sector en Mode en Luxe inzicht te bieden in de winnaars en verliezers van de toekomst:
• In de dagelijkse sector is per saldo in de huidige situatie sprake van een overaanbod, maar dat wordt steeds kleiner, als gevolg van een sterke bevolkingsgroei. Verschillende regio’s en tal van gemeenten in Noord-Holland Zuid beschikken over (positieve) marktruimte in de dagelijkse sector. Met name de ondersteunende winkelcentra (wijk- en buurtcentra) zijn het domein van de dagelijkse sector. Met het toenemende draagvlak en de vooralsnog beperkte groei van het online marktaandeel in de dagelijkse sector, lijkt de toekomst er zeker voor de sterke centra onder hen betrekkelijk gunstig uit te zien.
• Mode en Luxe bevindt zich juist bij uitstek in de binnensteden en de grote(re) hoofdwinkelgebieden. Het onderzoek toont aan dat de gemeenten met een sterk aanbod in Mode en Luxe – Amsterdam, Haarlem en Haarlemmermeer, maar ook bijvoorbeeld Amstelveen, Alkmaar, Almere en Hoorn – niet alleen in de huidige situatie, maar ook in 2025 over de nodige marktruimte beschikken. Zij vervullen een (boven)regionale functie en het lijkt erop dat zij de huidige en toekomstige klant weten aan te trekken. Doordat de bevolkingsgroei zich voornamelijk concentreert in de grotere gemeenten, wordt het directe draagvlak van de binnensteden en grote(re) hoofdwinkelgebieden alleen maar groter.
De winnaars bevinden zich dus aan de uitersten van het spectrum, namelijk de grote hoofdwinkelcentra, met een grote component Mode en Luxe, en de buurt- en wijkcentra, waar de dagelijkse sector vaak dominant is. De positie van de centra daar tussenin – de kleinere hoofdwinkelcentra en de grote ondersteunende winkelgebieden – is precair.
UITKOMST 4: DE DISBALANS TUSSEN MARKTRUIMTE EN PLANCAPACITEIT VRAAGT OM STURING
• In het kader van dit onderzoek heeft een inventarisatie plaatsgevonden van harde en zachte winkelplannen in alle gemeenten in Noord-Holland.
• Met 400.000 m² wvo is alleen al de huidige harde planvoorraad groter dan de ca. 310.000 m² wvo aan marktruimte in 2025. Bovendien staat momenteel ca. 280.000 m² wvo aan potentiële winkelruimte leeg, al is een deel hiervan niet courant.
• Naast de harde planvoorraad beschikt Noord-Holland momenteel over minimaal 250.000 m² wvo aan zachte plannen. Daar de huidige harde planvoorraad nu al groter is dan de toekomstige marktruimte, en die marktruimte ook na 2025 verder zal teruglopen, kunnen deze plannen op het niveau van de provincie als geheel alleen door de markt geabsorbeerd worden als er elders ook sanering van winkelaanbod plaatsvindt.
• Uitgesplitst naar regio’s valt op dat een groot deel van de harde en zachte planvoorraad zich juist in de noordelijke regio’s van Noord-Holland concentreert, dat deel van de provincie waar juist sprake is van een negatieve marktruimte.
• De disbalans tussen marktruimte en plancapaciteit vraagt om een strakke provinciale, regionale en gemeentelijke sturing. Vernieuwing van de winkelstructuur is ook (en misschien zelf wel juist) in deze tijden van groot belang, maar dient wel vergezeld te gaan van het saneren van de perspectiefloze, minder waardevolle delen van de structuur. Per saldo zal er (in termen van vierkante meters) meer opgeruimd moeten worden dan er nieuw wordt gerealiseerd.
BELEIDSAANBEVELINGEN
• Meer urgent nog dan in 2012 zullen we ons moeten voorbereiden op een transformatieopgave. In veel regio’s en gemeenten is sprake van een overaanbod en moeten we vertrouwd raken met afbouw van de winkelfunctie en verkleuring naar andere functies. In regio’s, gemeenten of winkelgebieden die er slecht voor staan zullen winkels (en aanverwante voorzieningen) nog meer geconcentreerd moeten worden in de meest perspectiefrijke (delen van de) centra. Centra zullen kleur moeten bekennen: profileer ik mezelf in 2025 als boodschappencentrum (Run), als recreatief winkelcentrum (Fun) of doelgericht koopcentrum (Doel). (Delen van) winkelgebieden zonder kleur en te weinig onderscheidend vermogen kunnen verkleuren naar andere (economische) functies, daar waar in de markt behoefte aan is.
• Selectief versterken. Binnen de provincie is slechts in een handvol regio’s en gemeenten ruimte voor (per saldo) vergroting van het winkelaanbod. Hierbij dient enerzijds te worden ingezet op de centra die een belangrijke rol vervullen in de structuur voor de dagelijkse boodschappen. Anderzijds ook op de meest krachtige en onderscheidende winkelgebieden die wezenlijk bijdragen aan de concurrentiekracht van de provincie en zijn onderdelen. Denk hierbij vooral aan de recreatieve centra, te weten de krachtige hoofdwinkelgebieden en (in incidentele gevallen) de ondersteunende centra met potentie.
• Koester de hoofdwinkelstructuur. Ook, en misschien wel juist, in regio’s en gemeenten met een geringe of negatieve marktruimte dienen initiatieven die gericht zijn op het verder optimaliseren van de hoofdwinkelstructuur in beginsel welwillend tegemoet te worden getreden. Dit moet in regio’s en gemeenten met een negatieve marktruimte echter gebeuren zonder dat er per saldo winkelmeters worden toegevoegd. Beseft moet worden dat uitbreiding van het detailhandelsaanbod gericht op versterking van de structuur hier gepaard gaat met een meer dan evenredige sanering elders.
• (Boven)regionale afstemming. Omdat in het nieuwe tijdsgewricht veel nieuwe initiatieven vaak een grote (geografische) reikwijdte hebben, is het van belang dat er tussen gemeenten onderling afgestemd wordt. Niet alleen reactief (met de beoordeling van planinitiatieven) maar vooral ook proactief (visievorming, opstellen toetsingskaders, uitvoeringsprogramma e.d.). (Boven)regionale afstemming is meer en meer een vereiste in een tijd waarin de primaire opgave ligt in vernieuwing van de winkelstructuur in combinatie met een (per saldo) reductie van het winkelaanbod. -
Artikel
Ruimtelijk-economische verkenning: De circulaire Westas
Nederland koerst aan op een circulaire economie in 2050 via het Rijksbrede programma Circulaire Economie (2016) en het daartoe behorende Grondstoffenakkoord (2017). Het doel is om de economie in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. Ook regionaal zijn stappen gezet. Partijen in de Metropoolregio Amsterdam zetten voor de Westas met de Ruimtelijk-Economische Verkenning Westas (REVW) een stap voorwaarts in de transitie van een lineaire naar een circulaire economie in de regio.
De Ruimtelijk-Economische Verkenning Westas (REVW) onderzoekt de versnellingskansen om het gebied ten westen van Amsterdam tot werkplaats voor circulaire economie te maken. De Westas omvat globaal het gebied van Haven Amsterdam, via Schiphol en de daar gelegen werklocaties, tot en met Greenport Aalsmeer. Het idee hiervoor ontstond in 2015 met het manifest De Westas, daar draait het om, van bedrijfsleven en enkele overheden, verenigd in de Amsterdam Logistics Board (ALB). Twaalf regionale partijen hebben daarop de handschoen opgepakt om de Westas verder te brengen in deze transitie.
Nu al experimenteren op de Westas bedrijven met het circulair inrichten van hun productieketen. Door de aanwezigheid van vier internationale, logistieke knooppunten, Schiphol, Havenbedrijf Amsterdam, Greenport Aalsmeer en Digital Gateway, kan het gebied in potentie uitgroeien tot ‘de’ vestigingsplek voor circulaire bedrijven. En zich daarmee van proeftuin ontwikkelen naar internationale werkplaats van de circulaire economie. Deze REVW is de eerste stap om tot een uitvoerbaar programma te komen.
In deze verkenning ligt de focus op het ruimtelijk-economisch perspectief: wat betekent de circulaire economie voor de logistieke stromen, de werklocaties en het ruimtegebruik in de regio? Er gebeurt al veel op circulair gebied in de regio. Een versnelling van deze transitie naar een circulaire economie is van belang. Niet alleen voor het behoud van de economische toppositie van het gebied, maar ook voor de leefbaarheid van de Metropoolregio. Samenwerking tussen de partijen in het Westas-gebied zou een extra versnelling mogelijk moeten maken. Met deze verkenning onderzoeken de partners of een versnelling van de transitie in Westas-verband nuttig en haalbaar is? En wat daarvoor nodig is?
De REVW concludeert positief over het nut en de haalbaarheid van een versnelling. Kort samengevat: Ja, deze versnelling is nuttig en haalbaar. Een versnelling zorgt voor een beter investerings-, vestigings-, en leefklimaat. Daarbij is gebleken dat overheden en hubs hierin het voortouw moeten nemen, maar dat ook het bedrijfsleven zijn rol moet pakken. Bovendien draagt de versnelling bij aan de Rijksdoelstellingen: Grondstoffenakkoord, Energieagenda, Green Deal CO2, Digitale Agenda en Nederland Circulair in 2050.De sleutel voor versnelling ligt bij samenwerking. Het gebied aan de Westkant van Amsterdam leent zich voor een intensieve vorm van samenwerken met de aanwezigheid van Greenport Aalsmeer, Schiphol en Haven Amsterdam. De drie aaneengesloten werkgebieden voor sierteelt, luchthaven en haven, aangevuld met de datacenterhub in het gebied, bieden ruimte aan vier internationaal concurrerende logistieke hubs. De vele werklocaties om deze hubs heen, dragen bij aan het functioneren van de hubs (consolidatie, ondersteunende diensten, repair, etc.), maar leveren ook belangrijke diensten voor het stedelijk gebied eromheen (energieopwekking, waterlevering- en zuivering, afvalverwerking, bouwbedrijven, dataopslag, etc.). Samenwerking is cruciaal in deze transitie, dat is evident. Als het gaat om ketens vormen, vraag en aanbod afstemmen, circulaire businessmodellen haalbaar en schaalbaar maken (volumes) en de ruimtevraag afstemmen. Maar ook als we de impact op de leefbaarheid willen beperken.
Samenwerking op het niveau van de Westas levert een belangrijke bijdrage aan de internationale concurrentiepositie. De Westas is een interessante vestigingsplaats voor bedrijven, mede door de beschikbare regionale grondstoffenstromen (bouwmateriaal en –afval, gft-afval, textiel, e-waste). Er is ruimte voor de vestiging van bedrijven gericht op import en export van stromen. Ook de aanwezigheid van dominante grondeigenaren (FloraHolland, Havenbedrijf Amsterdam, Schiphol) en een regionale gebiedsontwikkelaar (SADC) biedt kansen om bij de ontwikkeling van nieuwe locaties en herstructurering van bestaande locaties circulaire principes toe te passen. Tot slot geven de vele logistieke stromen de mogelijkheid om nieuwe logistieke concepten in te voeren, die passen bij een meer circulaire economie, een economie gericht op retourstromen.
-
Artikel
Verbeteren kwaliteit zwemwateren
Onderzoeker: Sweco
Opdrachtgever: Provincie Noord-HollandINLEIDING
1.1 Wat is de aanleiding voor het quickscan-onderzoek
De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag voor de zwemlocaties in Noord-Holland die zijn aangemeld als zwemlocatie vallend onder de Europese zwemwaterrichtlijn (richtlijn 2006/7/EG) en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz). In totaal zijn in de provincie Noord-Holland in 2016 151 zwemlocaties aanwezig waarmee Noord-Holland de absolute koploper binnen Nederland is.Alle aangewezen zwemlocaties worden gemonitord en beoordeeld zoals is vastgelegd in de zwemwaterrichtlijn en het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz). Uit de beoordeling blijkt dat er tweeëntwintig zwemlocaties zijn die in 2015 niet als ‘goed’ worden beoordeeld. Van deze locaties worden acht locaties als ‘slecht’ beoordeeld en veertien als ‘aanvaardbaar’. Deze beoordeling is gebaseerd op de gemeten concentraties E. coli en intestinale enterococcen gedurende het badseizoen (1 mei tot 30 september) van de jaren 2012-2015. Een deel van deze locaties heeft ook regelmatig te maken met blauwalgenoverlast. Daarnaast zijn er nog een aantal locaties die geen bacteriologische problemen hebben maar waar wel regelmatig overlast met blauwalgen optreedt.
In de op 16 november 2015 vastgestelde Watervisie 2021 staat dat de provincie Noord-Holland streeft naar verbetering van de waterkwaliteit op de zwemlocaties naar minimaal de waterkwaliteitsklasse ‘goed’, per 2021. Bovendien wordt aangegeven dat de provincie ‘locatiehouders en waterbeheerders bij het nemen van maatregelen zal ondersteunen’. De verbetering van de zwemwaterkwaliteit van ‘slecht’ tot het niveau van minimaal ‘aanvaardbaar’ is overigens allerminst vrijblijvend (zie tekstkader 1.1).
Het streven uit de Watervisie 2021 is de directe aanleiding voor het quickscan-onderzoek ‘Verbeteren kwaliteit zwemwateren’ dat in dit rapport is beschreven.
Tekstkader 1.1 Bepalingen uit de zwemwaterrichtlijn (richtlijn 2006/7/EG, artikel 5, lid 3 en 4) over de beoordeling van de kwaliteit en de noodzaak tot het nemen van maatregelen Artikel 5, lid 3. De lidstaten zorgen ervoor dat aan het einde van het badseizoen van 2015 alle zwemwateren ten minste ‘aanvaardbaar’ zijn. Zij nemen realistische en evenredige maatregelen die naar hun oordeel passend zijn om het aantal als ‘uitstekend’ of ‘goed’ ingedeelde zwemwateren te doen toenemen. Artikel 5, lid 4. Ondanks de algemene bepaling van lid 3 kunnen zwemwateren echter tijdelijk als ‘slecht’ worden ingedeeld, en nog steeds aan de voorwaarden van deze richtlijn voldoen. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a) voor elk als ‘slecht’ ingedeeld zwemwater worden met ingang van het badseizoen volgend op dat van de indeling, de volgende maatregelen genomen: er worden passende beheersmaatregelen genomen, waaronder een zwemverbod of een negatief zwemadvies, teneinde de blootstelling van zwemmers aan verontreiniging te voorkomen, en de oorzaken en redenen van het niet-bereiken van de ‘aanvaardbare’ kwaliteitsstatus worden geïdentificeerd; er worden passende maatregelen genomen om de oorzaken van verontreiniging te voorkomen, te verkleinen of weg te nemen, en overeenkomstig artikel 12 wordt het publiek door middel van een duidelijk en eenvoudig teken gewaarschuwd en voorgelicht over de oorzaken van de verontreiniging en de op basis van het zwemwaterprofiel genomen maatregelen; b) indien een zwemwater vijf opeenvolgende jaren als ‘slecht’ ingedeeld is, wordt een permanent zwemverbod ingesteld of een permanent negatief zwemadvies uitgebracht. Een lidstaat kan evenwel vóór het einde van de periode van vijf jaar een permanent zwemverbod instellen of een permanent negatief zwemadvies uitbrengen, indien hij van oordeel is dat de verwezenlijking van de kwaliteit ‘aanvaardbaar’ onhaalbaar of onevenredig duur is.
1.2 Het doel en resultaat
Het doel van dit onderzoek is het creëren van inzicht in de knelpunten en mogelijke maatregelen voor zwemlocaties met een slechte of aanvaarbare waterkwaliteit en/of blauwalgenoverlast en de rol van de provincie hierin. Gekozen is voor een quickscanbenadering.Het resultaat is voor de zwemlocaties met in 2015 een slechte of aanvaardbare kwaliteit én zwemlocaties met terugkerende blauwalgenoverlast inzicht in de:
- Oorzaken voor de bacteriologische belasting die de slechte of aanvaardbare waterkwaliteit veroorzaken en/of die bijdragen aan de blauwalgenoverlast.
- Mogelijke maatregelen om de bacteriologisch waterkwaliteit te verbeteren en blauwalgenoverlast te verminderen, met een inschatting van de kosten.
- De mogelijke rol van de provincie bij de uitvoering van de maatregelen.De kwaliteitsklassen kunnen per jaar wisselen en in die zin is dit onderzoek een momentopname
-
Artikel
Schaalvergroting in de landbouw met ruimtelijke kwaliteit
Onderzoeker: Tauw Advies & Ingenieursbureau
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Een deel van de conclusies & samenvatting (lees rapport voor geheeloverzicht):
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de hier boven beschreven bevindingen worden er in dit laatste hoofdstuk conclusies en aanbevelingen geformuleerd ten behoeve van de te volgen route bij het heroverwegen van de provinciale visie op het planologisch kader voor de landbouw.
Inleiding
De provincie wil in 2017 de Structuurvisie en de Provinciaal Ruimtelijke Verordening op het thema landbouw herzien. Zij heeft aangegeven, dat zij ruimte wil geven aan ondernemers om economische ontwikkeling in de landbouwsector te faciliteren, maar wel met behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. De provincie is daarom op zoek naar bijstelling van de planologische kaders, die zowel de schaalvergroting faciliteren als de ruimtelijke kwaliteit van de provincie versterken. Zij streeft daarbij naar een planologisch kader dat helder en praktisch uitvoerbaar is voor zowel de initiatiefnemers en de adviseurs als voor de ambtenaren van de
gemeenten en de provincie. In het huidige coalitieakkoord hebben de coalitiepartijen ook afgesproken het onderscheid tussen de gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw te heroverwegen.In deze verkenning is onderzocht hoe het huidige beleid werkt en welke trends en behoeften er spelen in en vanuit de agrarische sector. Vervolgens is in beeld gebracht hoe andere provincies omgaan met de verruiming van bouwblokken in relatie tot ruimtelijke kwaliteit en welke instrumenten hierbij toepasbaar zijn. Ook zijn enkele pilots aangaande beleid en erfinrichting onder de loep genomen. In april heeft een overleg met stakeholders uit de sector plaats gevonden om wensen en ervaringen ten aanzien van het huidige beleid en de behoeften nader te polsen.
Analyse en trends in diverse landbouwsectoren
De schaalvergroting in de Nederlandse landbouw gaat voort. Elk jaar stopt 3 % tot 5 % van de bedrijven en de blijvers nemen van de stoppers het gebruik (en eigendom/pacht) van de gronden en soms de bedrijfsgebouwen over. Het areaal landbouwgrond neemt licht af doordat gronden worden ingezet voor niet agrarische functies zoals wonen, bedrijvigheid, wegen en natuur. In Noord-Holland is het areaal cultuurgrond sinds het jaar 2000 met 5 % afgenomen. Groeiende agrarische bedrijven hebben meer ruimte nodig voor de primaire functies; huisvesting van dieren en opslag voor grondstoffen, gewassen en voeders. Voor deze primaire functies volstaan de huidige bouwblokken van maximaal 1,5 tot 2,0 ha. Steeds meer bedrijven willen en kunnen door de grotere omvang waarde toevoegen aan de primaire producten door verwerking van deze producten en of door verbreding van activiteiten. Op (zeer) grote bedrijven leidt de
economische groei en/of de combinatie met verwerking en/of verbreding steeds vaker tot een ruimtevraag die de omvang van het toegestane bouwblok overschrijdt. In het bijzonder geldt dit voor typisch Noord-Hollandse bedrijven als bollenbroeierijen.Vraagstukken ten aanzien van landschappelijke kwaliteit, bereikbaarheid en overlast naar de omgeving (onder andere geur, verkeer, licht, geluid en volksgezondheid) spelen sterker bij bedrijven die grenzen van de huidige bouwblokomvang (willen) overschrijden. In grote delen van Nederland zorgt de (intensieve) veehouderij voor overlast aan mensen en het milieu in de omgeving van het bedrijf. Die overlast speelt sterk bij (zeer) grote en/of snel groeiende veehouderijbedrijven en is een belangrijke basis voor het ruimtelijke beleid in provincies met veel (intensieve) veehouderij. In Noord-Holland heeft de (intensieve) veehouderijsector een relatief bescheiden omvang. Ruimtelijke vraagstukken zijn sterk gericht op bedrijven in specifieke Noord-Hollandse plantaardige sectoren (bollenteelt en zaadverdeling, met een grote exportpositie) en op de melkveehouderij.
Effecten van melkveebedrijven op landschap en ruimtelijke kwaliteit spelen op meerdere niveaus; het agrarisch bouwblok en het gebruik van de gronden. Het gebruik van de gronden heeft een duidelijke relatie met de bedrijfsvoering waaronder het weiden van koeien en met (agrarisch) natuurbeheer. Deze studie richt zich op het agrarisch bouwblok waardoor indirecte effecten van bedrijfsomvang op bedrijfsvoering niet zijn meegenomen.
Toetsing van de bestaande regeling in Noord-Holland
De huidige regeling is in Noord-Holland redelijk generiek met een indeling naar grootschalige landbouwgebieden en gecombineerde landbouwgebieden met een verschillende omvang in de grootte van het bouwkavel, maar met een vergelijkbare toetsing aan de PRV en gelijke randvoorwaarden. De verankering is op dit moment drieledig:
· De Structuurvisie vormt het vergezicht op de ruimtelijk-economische ontwikkeling en verwoordt het provinciale beleid, waaronder de tweedeling in agrarisch gebieden
· De PRV geeft de toetsingscriteria aan voor ontwikkeling van agrarische bedrijven op de bouwblokken, voor de landbouwconcentratiegebieden, het VAB beleid, de Ruimte voor Ruimte regeling en de algemene toetsing ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit
· De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is het instrument dat de ruimtelijke kwaliteit borgt.De PRV stelt dat een bestemmingsplan dat nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking mogelijk maakt, wordt getoetst aan de uitgangspunten uit de Leidraad
Binnen de concentratiegebieden voor bollenteelt, glastuinbouw, tuinbouw en zaadverdeling wordt ruimte gegeven aan een bepaalde landbouwsector. Per concentratiegebied verschilt de regelgeving ten aanzien van bouwblokgrootte, nieuwvestiging en ruimtelijke kwaliteit, zie figuur 2.1 (rapport). Voor de schaalvergroting in de diverse landbouwsectoren werkt dit beleid goed. Uit de gesprekken met de betrokkenen is gebleken dat met name de tweedeling in de grootschalige en gecombineerde landbouwgebieden niet als logisch wordt ervaren. Vanwege de vermeende
Kenmerk R001-1238491EWI-efm-V01-NL
Schaalvergroting in de landbouw met ruimtelijke kwaliteit provincie Noord-Holland 37\42
rechtsongelijkheid die daaruit voorkomt en het feit dat de ruimtelijk-economische ontwikkeling
zich niet beperkt tot een van de twee gebieden, is een aanpassing gewenst. Dit kan gebeuren
door de tweedeling volledig op te heffen of door een verdere verfijning aan te brengen die, op
basis van helder omschreven kernkwaliteiten, beter ingaat op de regionale verschillen.
Er is op dit moment wel sprake van ontheffingsaanvragen, maar dit zijn er per gemeente niet heel veel, in de gehele provincie enkele per jaar, verhoging van de maximale maat boven de 2ha lijkt daarom in algemene zin niet nodig (CLM, 2014).Huidig onderscheid landbouwgebieden loslaten
In het huidige beleid is sprake van gecombineerde landbouwgebieden en grootschalige landbouwgebieden, met een maximale bouwblokgrootte van respectievelijk 1,5 en 2 ha groot. Dit onderscheid sluit in de praktijk niet altijd aan bij de werkelijke kenmerken van kleinschalige en grootschalige landschappen en bij de behoeften en inpassingsmogelijkheden voor grotere erven. Zo neemt op (melk-)veebedrijven in de gehele provincie de behoefte aan bouwvlak toe door eisen ten aanzien van dierenwelzijn; grotere stallen met meer ruimte per dier. En ook de ambitie om producten te verwerken op het agrarische bedrijf staat los van de ligging van het bedrijf in de provincie.Het landelijk gebied, met daarin ook de agrarische bedrijven, heeft meer waardevolle en economisch relevante functies: het is een belangrijke recreatieve bestemming, het is uitloopgebied voor mensen in dorpen en steden, het heeft een woonfunctie en het draagt bij aan het vestigingsklimaat. Het is belangrijk bij de afweging van ruimte voor schaalvergroting ook deze belangen mee te nemen. Daarbij is het goed te bedenken dat agrarische bedrijven ook deels voor het in stand houden van het open landschap zorgen Vanuit het argument van ruimtelijke kwaliteit en de wens om ruimte voor groei te bieden is er geen grondslag om het huidige beleid met een tweedeling in gebieden te handhaven. Het beleid zou zich meer moeten richten op een goede ruimtelijke inpassing van de schaalvergroting, binnen een meer eenduidige begrenzing van de bouwblokgrootte. Het advies is daarom om de indeling ‘gecombineerde landbouwgebieden’ en ‘grootschalige landbouwgebieden’ in de Structuurvisie en de PRV op te heffen en voor het gehele landbouwgebied een aantal aanvullende regels te stellen aangaande de ruimtelijke kwaliteit op erf- / privaat niveau. Dit laatste mede op basis van de eerder in dit rapport beschreven ervaringen in de pilots ‘Erfkwaliteit’ en ’Bollenbroeierijen in het Grootslag’. Een aan ander wordt geïllustreerd in de onderstaande figuur.
-
Artikel
Bezoekersonderzoek natuur en recreatiegebieden
Onderzoeker: NBTC-NIPO Research
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland en de natuur- en recreatiebeheerders van het terreinbeheerdersoverleg (TBO)
Inhoud Rapport
De gebieden worden in deze rapportage op alfabetische volgorde weergegeven.
- In hoofdstuk 1 wordt het aantal bezoekers en bezoeken van de 65 onderzochte gebieden weergegeven, evenals de bestedingen en de waardering van het gebied.
- In hoofdstuk 2 wordt per gebied het profiel en de kenmerken van het bezoek weergegeven.
- In hoofdstuk 3 wordt van de steden met minimaal 70.000 inwoners in Noord-Holland aangegeven welke gebieden zij hebben bezocht.
De manier waarop het onderzoek is uitgevoerd is beschreven in hoofdstuk 4.
In de bijlage is meer informatie opgenomen over NBTC-NIPO Research, de steekproefbron TNS Nipobase en de Leisure Leefstijlen. Daarnaast is de economische waarde per gebied opgenomen als bijlage, evenals de antwoorden op de open vragenDefinitie Bezoek
De definitie die de respondenten ontvingen als het gaat om een bezoek aan een recreatiegebied: “Het gaat zowel om het bezoeken van het gebied zelf, alsmede het langs of door het gebied heen wandelen, fietsen etc. Ook het uitlaten van uw hond in het desbetreffende gebied of het maken van een ommetje rekenen wij tot een bezoek in uw vrije tijd.” In deze definitie is geen minimale verblijfsduur meegegeven. Daarnaast valt woon-werk verkeer buiten de definitie van een bezoek aan een recreatiegebied. Er is teruggevraagd naar het bezoek in
de 12 maanden voorafgaand aan de onderzoeksperiode (online onderzoek vond plaats in de eerste helft van november 2016). -
Artikel
Ecologisch onderzoek recreatiegebieden Noord-Holland
In opdracht van Provincie Noord-Holland heeft Tauw een onderzoek verricht naar afstemming tussen natuur en recreatie in het recreatiegebied Spaarnwoude in provincie Noord-Holland. In onderliggende rapportage worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. Ook wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde aanpak en uitgangspunten en worden er aanbevelingen geschetst. Onderliggend onderzoek (in de vorm van een rapportage met tabel- en kaartmateriaal) biedt hiermee het gereedschap om onderbouwde keuzes te maken ten aanzien van beleidsvragen over waar voor recreatie en waar voor natuur in het gebied het zwaartepunt kan liggen. Let wel, maatwerk en nader onderzoek per ontwikkeling of maatregel blijft nodig.
Onderzoeker: Tauw Advies & ingenieursbureau
Opdrachtgever: Provincie Noord-HollandDe recreatiegebieden in Noord-Holland zijn multifunctioneel: ze fungeren van oudsher als een belangrijk recreatie- en uitloopgebied voor de omliggende steden en er zijn tal van recreatieve mogelijkheden (zie bovenstaand kader). Daarnaast is een groot deel van het recreatiegebied opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De doelstellingen voor natuur zijn vastgelegd in het Natuurbeheerplan 2017 in de vorm van een beheertypenkaart en een ambitiekaart. Vanuit het recreatieschap is er de behoefte om het gebied verder te ontwikkelen en nieuwe recreatievormen te initiëren. Hoe kan dit hand in hand gaan met de beoogde en gewenste doelstellingen en ontwikkelingen voor natuur, zowel vanuit ecologisch als juridisch oogpunt?
Recreatiegebied Spaarnwoude
Het recreatiegebied Spaarnwoude ligt tussen Haarlem, Amsterdam en Velsen en vormt daarmee een groene buffer in het stedelijk gebied. Het gebied kenmerkt zich door bosgebieden, weidse polders, speel- en ligweiden, en enkele grote wateren en moerassige zones. In het gebied zijn tal van recreatiemogelijkheden aanwezig : van fietsen, wandelen en zwemmen, tot skiën, golfen, klimmen en paintballen. Ook worden er jaarlijks diverse evenementen georganiseerd. De groengebieden van Haarlemmermeer-West (Groene Weelde, Boseilanden, Plesmanhoek, Buitenschot, Park Zwanenburg en de Groene Carré Zuid en West) en de Tuinen van West behoren sinds kort tot het beheergebied van het recreatieschap Spaarnwoude en zijn nog volop in ontwikkeling. -
Artikel
Bezoekersstromen Amsterdam en Zandvoort
Onderzoeker: Decisio
Opdrachtgevers: Gemeente Amsterdam, Gemeente Zandvoort, Provincie Noord-Holland
Samenvatting
Aanleiding en doel pilot bezoekersstromen o.b.v. telefoondata
In de MRA speelt een aantal belangrijke thema’s op het gebied van bezoekersstromen. Amsterdam ondervindt drukte in de stad en probeert haar toerisme beter over de regio en tijd te spreiden. Dit wordt MRA breed en gezamenlijk met de Provincie Noord-Holland opgepakt. Zandvoort, als Amsterdam Beach, is een van de plaatsen die daarop inspeelt. Zandvoort heeft als toeristische gemeente daarnaast te maken met een sterke invloed van het weer op haar bezoekers en wil ook in het laagseizoen en bij slecht weer meer voor het toerisme kunnen bieden.
Monitoring van trends in bezoekersstromen (aantallen, herkomsten), om beleid op aan te kunnen passen en effecten van beleid te kunnen meten, is een belangrijk middel om de effectiviteit van beleid op dit terrein te verbeteren. Welke gebieden zijn voor welke groepen toeristen aantrekkelijk? Hoe belangrijk is Amsterdam voor het toerisme in Zandvoort? Met de opkomst van nieuwe databronnen ontstaan er steeds meer mogelijkheden om deze monitoring continu te doen. Een van deze veelbelovende bronnen is mobiele telefoondata. De gemeenten Amsterdam, Zandvoort en provincie Noord-Holland wilden in deze pilot onderzocht hebben in hoeverre deze data bruikbaar zijn (validatie) en nieuwe inzichten geven (toegevoegde waarde bieden) voor beleidsvraagstukken op het gebied van bezoekers, verplaatsingspatronen en toerisme. Hiervoor hebben wij mobiele telefoondata uit het Vodafonenet-werk, bewerkt door Mezuro naar verplaatsingsgegevens, geanalyseerd en vergeleken met bestaande databronnen. De belangrijkste bevindingen vatten we hieronder samen.
Definities en beperkingen bezoekersmeting mobiele telefoondata
Een bezoeker is een persoon waarvan kan worden vastgesteld dat zijn of haar mobiele telefoon minimaal een half uur in een (van tevoren gedefinieerd) gebied is verbleven dat niet zijn of haar woongebied is. Nederland is hiervoor onderverdeeld in 1250 zogenaamde Mezurogebieden. Feitelijk meten we bezoekdagen als we het over bezoekers hebben. Komt een telefoon op één dag twee keer in het gebied, dan telt deze als één bezoeker. Komt deze twee dagen achter elkaar (bijvoorbeeld als gevolg van een overnachting, of omdat deze persoon er werkt) in het gebied, dan telt deze als twee bezoekers: één keer op de ene dag, één keer op de andere dag. Bezoekers betreffen altijd de ophoogde aantallen: dus aantallen gemeten telefoons, vermenigvuldigd met de ophoogfactor afhankelijk van waar de bezoeker vandaan komt. De woonplaats van een bezoeker is bepaald op basis van waar een bezoekers het meeste is, gekoppeld aan tijdstippen van aanwezigheid.
Op basis van de data kan onderscheid gemaakt worden naar bezoekfrequentie (hoeveel dagen in een maand wordt een gebied door dezelfde persoon bezocht), bezoektijdstip, herkomsten (woonplaatsen) en verplaatsingen (volgende en vorige bestemmingen). Er zijn geen persoonsgegevens bekend van de persoon achter de telefoon, iedere Nederlandse Vodafonetelefoon krijgt iedere maand een nieuw anoniem nummer (dus herhaal-bezoek over een periode van meer dan een maand kan niet worden gemeten) en er kan alleen over groepen van meer dan 15 gemeten telefoons worden gerapporteerd zodat gegevens nooit terug te leiden zijn tot individuele verplaatsingen.
Buitenlandse bezoekers worden bepaald op basis van het land van herkomst van de simkaart. Alleen bij actief gebruik (roaming) kan een telefoon worden gemeten. Aangezien het aandeel gebruikers dat hun telefoon gebruikt en het marktaandeel dat Vodafone heeft onder buitenlandse telefoongebruikers onbekend is, kunnen aantallen gemeten telefoons niet goed worden opgehoogd naar totale aantallen buitenlandse bezoekers. Ook krijgen buitenlandse telefoons iedere 24 uur een nieuw anoniem nummer, waarmee verplaatsingspatronen over een langere periode en gemiddelde aantal overnachtingen niet te meten zijn (onbekend is hoelang dezelfde telefoon in Nederland verblijft, doordat het identificatienummer iedere 24 uur wordt gewijzigd). Spreiding over regio’s en ontwikkelingen van aantallen bezoekers (procentuele stijging/daling per nationaliteit) over de tijd zijn wel te bepalen.