Onderzoek: PNH sector Onderzoek en Informatie
Auteur: Nils Klopper (BEL/OI)
Datum: 17-11-2021
Noord-Holland kent momenteel een hoge bevolkingsgroei door een combinatie van buitenlandse migratie, natuurlijke aanwas en de komst van inwoners uit de rest van Nederland. In vergelijking met de vorige prognose uit 2015 is vooral de buitenlandse migratie toegenomen, deels door asielmigratie maar ook vanwege werk en studie komen veel mensen uit het buitenland naar Noord-Holland.
In de prognose stijgt de bevolking in Noord-Holland van 2,8 miljoen inwoners in 2017 naar bijna 3,2 miljoen in 2040. Het aantal huishoudens neemt in dezelfde periode toe met 213.000 en dit zorgt voor een groei van de woningbehoefte van 212.000 woningen. De woningbehoefte is niet volledig gelijk aan de huishoudensgroei. Een deel van de huishoudens deelt een woning of woont in een niet-woning, terwijl aan de andere kant de bestaande achterstand in de woningbouwproductie dient te worden ingelopen.
De hoge bevolkingsgroei is deels een gevolg van de relatief jonge bevolking in het zuiden van Noord-Holland. Hierdoor blijft de natuurlijke aanwas daar tot 2040 ruim positief, terwijl deze in Noord-Holland Noord na 2030 negatief wordt. Een andere oorzaak is de concentratie en groei van werkgelegenheid in de Metropoolregio Amsterdam die veel inwoners aantrekt. Vooral in de gemeente Amsterdam gaat dit samen met een hoog buitenlands migratiesaldo. De dynamiek van de woningmarkt zorgt ervoor dat de sterke groei van Amsterdam zich uitstrekt tot heel Noord-Holland Zuid. De verwachte groei in Almere, Lelystad en Noord-Holland Noord is lager dan in de afgelopen decennia.
In grote delen van de provincie blijft de bevolking groeien tot 2030. Het grootste deel van de groei zit in Noord-Holland Zuid. De komende periode daalt de bevolking alleen in de Kop van Noord-Holland. Na 2030 is dit in steeds meer gemeenten het geval, omdat het sterfteoverschot als gevolg van de vergrijzing niet meer wordt gecompenseerd door migratie. Een dalende bevolking leidt niet direct tot een daling van het aantal huishoudens. Tot 2040 daalt alleen in Den Helder en op Texel het aantal huishoudens. Buitenlandse migratie en de toekomstige gemiddelde huidhoudensgrootte zijn de grootste onzekerheden in de prognose.
In de afgelopen jaren is de toename van de woningvoorraad in het zuiden van de provincie achtergebleven bij de huishoudensgroei, de druk op de woningmarkt is daardoor sterk toegenomen. Bij de nu verwachte productie loopt de achterstand richting 2020 verder op. Gezien deze achterstand en de toekomstige vraag is het verhogen van de bouwproductie op korte termijn noodzakelijk. Ook Noord-Holland Noord heeft nog een significante bouwopgave, maar hier is het verschil tussen de woningvoorraad en het aantal huishoudens de laatste jaren niet toegenomen.
Nieuwbouw is steeds minder bepalend voor de binnenlandse migratie. Door de vergrijzing neemt het aantal woningen dat vrijkomt als de laatste bewoner overlijdt of verhuist naar een verpleeg- of verzorgingshuis flink toe. In alle gebieden ontstaat daardoor extra ruimte voor vestiging. Het verhogen van de bouwproductie is dan steeds minder een vereiste voor het aantrekken van nieuwe inwoners. Vergrijsde gemeenten in gewilde woongebieden kunnen hierdoor een deel van het vertrek uit
Amsterdam opvangen, bovendien zijn in deze gebieden de nodige binnenstedelijke woningbouwplannen aanwezig. Doordat Amsterdam ook flink doorbouwt, blijft het vertrek naar de voormalige groeikernen beperkt. Het effect van de vrijkomende woningen elders in de provincie is zo groot dat in een aantal gemeenten na 2030 mogelijk leegstand optreedt. In gewilde woonregio’s worden deze woningen waarschijnlijk wel opgevuld, maar in gemeenten waar in korte tijd veel woningen van een bepaald type vrijkomen, is dit een aandachtspunt bij de woningbouwprogrammering.
Ondanks de instroom van jonge mensen vergrijst ook in Noord-Holland de bevolking. De bevolkingsgroei tot 2040 bestaat voor 77% uit inwoners van 65 jaar en ouder en de huishoudensgroei zit bijna volledig bij oudere paren en alleenstaande huishoudens. Het aantal jongeren en gezinnen met kinderen neemt in het zuiden nauwelijks toe en daalt in Noord-Holland Noord. Door de verhoging van de AOW-leeftijd wordt de daling van de beroepsbevolking enigszins gecompenseerd. In Noord-Holland Noord gaat de beroepsbevolking vanaf 2021 dalen terwijl in het zuiden na 2025 de groei afvlakt
Om inzicht te krijgen in demografische ontwikkelingen maakt de provincie Noord-Holland periodiek een bevolkingsprognose. De prognose geeft een beeld van de verwachte bevolkingsontwikkeling en beschrijft op gemeente- en regioniveau de huishoudensvorming, ontwikkeling van de woningbehoefte en de veranderingen die plaatsvinden binnen de leeftijdssamenstelling.
Bij deze nieuwe provinciale prognose groeit de bevolking in Noord-Holland van bijna 2,9 miljoen in 2021 naar bijna 3,4 miljoen in 2050. In 2025 wordt waarschijnlijk de grens van 3 miljoen inwoners overschreden. Voor het huisvesten van deze groei zijn tot 2050 rond de 275 duizend extra woningen nodig. Tot 2030 gaat het om 160-165 duizend extra woningen, dat is inclusief het inlopen van het huidige woningtekort.
Onderzoek: PNH sector Onderzoek en Informatie
Auteur: Nils Klopper (BEL/OI)
Datum: 17-11-2021
De Monitor Woningbouw wordt jaarlijks uitgevoerd om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie, de ontwikkeling van de plancapaciteit en de ontwikkelingen in de woningbehoefte (prognose). Op basis hiervan kan zo nodig worden bijgestuurd.
Veel cijfers over woningbouw in Noord-Holland zijn ook te raadplegen via het online Dashboard Wonen. Hier zijn cijfers op provinciaal, regionaal én gemeentelijk niveau te vinden over nieuwbouw(productie) en de ontwikkeling van het aantal huishoudens, woningbehoefte, plancapaciteit en bouwvergunningen.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Opdrachtnemer: sector Onderzoek & Informatie, provincie Noord-Holland
De provincie Noord Holland brengt jaarlijks de monitor Werklocaties Noord-Holland uit. De Monitor Werklocaties brengt ontwikkelingen in beeld op de Noord-Hollandse gemengde werklocaties, kantorenlocaties en (zeehaven)bedrijventerreinen. Het betreft ontwikkelingen in 2019 met als peildatum 1 januari 2020. Het laat de toenemende schaarste aan werklocaties zien met een groei van de werkgelegenheid in de periode vóór de Coronacrisis.
opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
auteur: sector Regionale Economie en Erfgoed (Provincie Noord-Holland)
Dit rapport is gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd in de periode september 2014 – juli 2015 naar de vijf pilots Burgerparticipatie, te weten: Herbestemming Monumenten Noord-Holland, Identiteit Kustplaatsen Petten – St. Maartenszee, de N246, Dijkversterking bij Edam en Wind op Land.
De centrale onderzoeksvraag luidt:
Hoe krijgt burgerparticipatie gestalte binnen de vijf verschillende burgerparticipatieprojecten?
Deze is onderverdeeld in de volgende twee deelvragen:
1. Hoe geven medewerkers van de Provincie en burgers betekenis aan burgerparticipatie?
2. Wat doen de betrokkenen in het kader van burgerparticipatie?
In dit rapport wordt burgerparticipatie vanuit verschillende perspectieven belicht. Dit is gedaan door interviews te combineren met participatieve observaties.
opdrachtgever: Provincie Noord-Holland i.s.m. Universiteit Utrecht
Auteurs: Martijn Koster, Olga Verschuren (Universiteit Utrecht), Restlan Aykaç (Provincie Noord-Holland)
In deze verkenning is het nut en noodzaak onderzocht of een brugverbinding in plaats van een dijkverbinding de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam kan vergroten en tegelijkertijd de waterkwaliteit en de biodiversiteit in het Markermeer en IJmeer kan verbeteren. Uit deze verkenning blijkt dat de Houtribdijk maar een beperkte rol speelt in de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam. Verder weegt de maatregel om een meer open verbinding tussen het Markermeer en het IJsselmeer te maken niet op tegen de nadelen en de daarmee gepaard gaande hoge kosten. Daarom ziet de provincie af van nader onderzoek naar een brug in plaats van een dijkverbinding.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Auteur: provincie Noord-Holland
De Monitor Woningbouw 2019 bevat cijfers over de ontwikkeling van de woningvoorraad en huishoudens, op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daarnaast is de ontwikkeling van de plancapaciteit meegenomen. De gegevens over plancapaciteit zijn gebaseerd op de Monitor Plancapaciteit. In deze (jaarlijkse) monitor delen alle gemeenten in Noord-Holland informatie over hun (potentiële) woningbouwlocaties. De cijfers op gemeenteniveau zijn te vinden op www.plancapaciteit.nl. De plancapaciteit is ook afgezet tegen de woningbehoefte. De cijfers voor woningbehoefte komen uit de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Auteur: Pauline van der Haagen (provincie Noord-Holland)
De Monitor Woningbouw wordt jaarlijks ter informatie naar Provinciale Staten gestuurd. De monitor is de basis voor het bestuurlijk voortgangsoverleg tussen de provincie en de regio’s over hun regionale woonafspraken.
Op 29 mei 2019 oordeelde de Raad van State dat het Programma Aanpak Stikstof niet meer gebruikt mag worden als basis voor toestemmingsverlening. Wat hiervan de eventuele gevolgen zijn voor de geplande woningbouw is nog niet volledig in beeld en kan dus ook niet zichtbaar worden gemaakt in deze monitor.
Om inzicht te krijgen in demografische ontwikkelingen maakt de Provincie Noord-Holland periodiek een bevolkingsprognose. De prognose geeft een beeld van de verwachte bevolkingsontwikkeling en beschrijft op gemeente- en regioniveau de huishoudensvorming, ontwikkeling van de woningbehoefte en de veranderingen die plaatsvinden binnen de leeftijdssamenstelling. Daarnaast vormt de prognose de basis voor het aantonen van nut en noodzaak bij nieuwe woningbouwplannen. Ook wordt deze gebruikt als input voor verkeersmodellen, het berekenen van de toekomstige energievraag en behoefteramingen voor detailhandel en werklocaties (bedrijventerreinen en kantoorlocaties). Verder laat de prognose zien hoe de demografische vraag naar voorzieningen (zorg/onderwijs) verandert.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Auteur: Nils Klopper (provincie Noord-Holland)
Noord-Holland kent momenteel een relatief hoge bevolkingsgroei. Het aantal mensen dat zich vestigt uit het buitenland is ruimschoots groter dan het vertrek en het aantal geboren baby’s overtreft de sterfte. Naar verwachting blijft de groei ook in de toekomst hoog. In de prognose stijgt de bevolking in Noord-Holland van ruim 2,85 miljoen in 2019 naar bijna 3,25 miljoen in 2040, een toename van circa 390 duizend inwoners. Het aantal huishoudens neemt in dezelfde periode toe met 214 duizend en dit zorgt voor een groei van de woningbehoefte van 202 duizend woningen. Doordat een deel van de huishoudens een woning deelt of woont in een niet-reguliere woning, is de groei van de woningbehoefte lager dan die van het aantal huishoudens.
De vorige prognose van de provincie uit 2017 sluit tot nu toe goed aan bij de feitelijke ontwikkelingen. De bevolkings- en huishoudensgroei was in de afgelopen twee jaar iets lager dan verwacht. De aangepaste nationale prognose van het CBS is de belangrijkste reden om de prognose nu te actualiseren. Bij de nieuwe prognose van het CBS groeit, als gevolg van meer buitenlandse migratie, het aantal inwoners in Nederland harder dan in de voorgaande prognose werd verwacht. Een deel van deze extra groei komt in Noord-Holland terecht. Op de lange termijn is de groei daardoor hoger dan in de voorgaande prognose.
Landelijke ontwikkelingen in de agrarische sector, zoals schaalvergroting, het ontbreken van opvolgers, wetgeving rondom fosfaatrechten en de ontwikkelingen naar aanleiding van de stikstofproblematiek, zullen de komende jaren blijven leiden dat veel agrarische ondernemingen met hun bedrijfsvoering gaan stoppen. Veel agrarische erven en stallen zullen hierdoor hun agrarische functie verliezen. Dat kan betekenen dat de nieuwe functie niet past in het vigerende bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunningen.
Opdrachtgever: provincie Noord-Holland
Auteur: Roland Demmendaal, René van der Linden (provincie Noord-Holland)
Het doel van dit onderzoek is Provinciale Staten van Flevoland, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland ondersteunen in hun kaderstellende en controlerende rol door inzicht te geven in de wijze waarop de regierol op het gebied van wonen wordt ingevuld en uitgevoerd.
Centrale onderzoeksvraag:
Op welke wijze hebben de provincies Flevoland, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland invulling gegeven aan hun regierol op het gebied van wonen en hoe verloopt de uitvoering daarvan?
De centrale onderzoeksvraag is uitgewerkt in drie onderzoeksvragen:
1. Hoe heeft de provincie het woonbeleid vormgegeven?
2. Hoe verloopt de uitvoering van het woonbeleid?
3. Is de informatie aan PS toereikend om hun kaderstellende en controlerende rol te vervullen?
Op het gebied van wonen zijn veel partijen betrokken. De regierol met betrekking tot het bouwen van nieuwe woningen ligt bij zowel de provincies als gemeenten. De gedachte hierachter is dat op deze niveaus het beste zicht is op de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte aan woningen en de mogelijkheden om daar invulling aan te geven.
De wijze waarop de provincies invulling geven aan hun regierol is niet wettelijk bepaald. Provincies kunnen een eigen invulling geven aan hun rol en kunnen daarvoor verschillende instrumenten inzetten. Provincies bouwen zelf geen woningen en stellen ook geen bestemmingsplannen op, maar kunnen bijvoorbeeld wel regionale afstemming bevorderen en stimuleringsmaatregelen treffen.
In het rapport worden de rollen van de verschillende betrokken partijen in een overzicht toegelicht. De betrokken partijen moeten ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheden de nodige inspanningen leveren om de problemen op de woningmarkt op te lossen.
Uit het onderzoek, dat voor alle vier de Randstadprovincies is uitgevoerd, blijkt dat de provincies op verschillende wijze invulling geven aan hun rol op het gebied van wonen. In de provincievergelijking is inzichtelijk gemaakt waar de provincies van elkaar verschillen en is bedoeld om van elkaar te leren. Met dit onderzoek hoopt de Randstedelijke Rekenkamer een positieve bijdrage te leveren aan de wijze waarop provincies invulling en uitvoering geven aan hun rol op het gebied van wonen.
bron: Randstedelijke Rekenkamer
In dit rapport zijn de Uitvoeringsregelingen Woonvisie Noord-Holland 2016 (voorheen 2011) in de periode 2011-2019 geëvalueerd. De provincie Noord-Holland verstrekt via de Uitvoeringsregeling subsidie aan gemeenten voor het opstellen en het uitvoeren van Regionale Actieprogramma’s Wonen (RAP’s). De RAP’s zijn één van de instrumenten om uitvoering te geven aan de provinciale doelstellingen en speerpunten geformuleerd in de provinciale Woonvisie ‘Goed wonen in Noord- Holland’ 2010-2020. Een RAP bevat uitgangspunten, acties en afspraken over nieuwbouw en bestaande bouw. In de periode 2011-2019 zijn in totaal 74 projecten gesubsidieerd voor iets meer dan 6,6 miljoen euro
Centraal in deze evaluatie stond de vraag of de activiteiten die in het kader van het programma zijn uitgevoerd met behulp van de verstrekte subsidie bij hebben gedragen aan de beleidsdoelen/speerpunten van de provincie.
Deze evaluatie is uitgevoerd in het kader van het Evaluatiekader Subsidies van de provincie Noord-Holland. Volgens dit Evaluatiekader moet de provincie jaarlijks (conform art. 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht) de doeltreffendheid van een aantal provinciale subsidies evalueren. Daarnaast is de provincie Noord-Holland bezig met het opstellen van de nieuwe Woonagenda en het daarbij behorende (financiële) instrumentarium. Ook met het oog hierop wil de provincie Noord-Holland inzicht in de effectiviteit van de uitvoeringsregelingen (Uvr’s) van de Woonvisie 2010-2020.
Voor de evaluatie is een beleidsreconstructie uitgevoerd, zijn de beschikte middelen geanalyseerd, 19 cases onderzocht en 14 gesprekken gevoerd met beleidsmedewerkers vanuit de provincie, de regio’s en de gemeenten. Ook heeft de provinciale begeleidingsgroep inhoudelijk een bijdrage geleverd.
bron: Decisio in samenwerking met Attrivé
Het doel van de evaluatie van het proces van de totstandkoming van de Omgevingsvisie is om te leren van het proces en deze lessen voor de provinciale organisatie mee te nemen voor toekomstige trajecten. De evaluatie van het proces betreft het ambtelijk perspectief. Het bestuurlijk perspectief wordt op niet-uitputtende wijze belicht. Het openbaar maken van deze evaluatie past binnen het open proces van de totstandkoming van de Omgevingsvisie.
In deze evaluatie staan 3 hoofdvragen centraal:
1. Op welke wijze is het proces van de totstandkoming van de Omgevingsvisie vormgegeven?
2. Wat is in het proces van de totstandkoming van de Omgevingsvisie goed gegaan en wat minder goed met betrekking tot de interne, externe en bestuurlijke betrokkenheid?
3. Op welke manier kunnen de geleerde lessen uit het proces van de totstandkoming van de Omgevingsvisie worden toegepast op toekomstige provinciale trajecten?
De bevindingen in dit rapport zijn tot stand gekomen door document- en literatuuronderzoek, 25 interne en externe interviews, twee enquêtes (één onder extern betrokkenen bij het proces en (oud) PS-leden), en drie interne sessies.
bron: Jolijn den Bouwmeester en Sanne Faessen, sector Onderzoek & Informatie, provincie Noord-Holland
De ANWB heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de mening van leden over de toekomst van het IJsselmeergebied. De reden hiervoor is dat het Rijk samen met andere partijen een gebiedsvisie voor het IJsselmeergebied ontwikkelt. Dit vloeit voort uit de Agenda IJsselmeergebied 2050, die de ANWB mede heeft ondertekend. Ook de kansen voor toerisme en recreatie worden hierin meegenomen
Hoofdvraag in dit onderzoek luidt:
Hoe wordt het IJsselmeergebied ervaren door ANWB-leden en wat vinden ze (nu en voor de toekomst) m.b.t. recreatie en toerisme belangrijk voor het gebied?
Het IJsselmeergebied is het grootste aaneengesloten zoetwatergebied van West-Europa en heeft een belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Dit wil Nederland graag zo houden, maar er mist nog voldoende richtinggevend perspectief. Daarom wil het Rijk samen met andere partijen een gebiedsvisie ontwikkelen voor het IJsselmeergebied. Ook de kansen voor toerisme en recreatie worden hierin meegenomen. ANWB wil in de visievorming zo goed mogelijk de belangen van haar leden behartigen, maar heeft nog onvoldoende zicht op wat leden belangrijk vinden.
bron: Rutger Nijholt en Jelle-Jan de Groot, Blauw Research bv in opdracht van de ANWB
Onderzoeker: Metabolic
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Introductie
Nederland koerst via het Rijksbrede programma Circulaire Economie (2016) en het daartoe behorende Grondstoffenakkoord (2017) af op een economie waarin het doel is deze in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. Ook op regionale schaal zijn de nodige ambities uitgesproken. Zo wil de Metropoolregio Amsterdam (MRA) in 2025 tot de meest circulaire grootstedelijke regio’s van Europa behoren, terwijl de verschillende gebiedspartners in de Westas van het gebied ten westen van Amsterdam dé werkplaats voor de Circulaire Economie (CE) willen maken.
De Westas omvat globaal het gebied van Haven Amsterdam, via Schiphol en de daar gelegen werklocaties, tot en met Greenport Aalsmeer. Het bedrijfsleven en enkele overheden binnen dit gebied hebben zich verenigd in de Amsterdam Logistics Board (ALB). Twaalf regionale partijen proberen de Westas actief verder te brengen in de transitie naar een circulaire economie.3 Voor zowel de Westas als de Metropoolregio Amsterdam geldt dat duurzame groei alleen haalbaar is wanneer de transitie naar een circulaire economie kan worden versneld.
Ruimte voor de circulaire groei
Om deze transitie te realiseren dienen lineaire economische activiteiten op den duur te worden vervangen door circulaire waardeketens, en dient circulaire gebiedsontwikkeling in de Westas te worden opgeschaald. Er is echter onvoldoende bekend over de toekomstige ruimtelijke ‘voetafdruk’ van de circulaire economie, en de randvoorwaarden die moeten worden geschapen om circulaire clusters in het gebied verder tot bloei te doen komen.
De circulaire economie heeft bijvoorbeeld een grote distributie en logistieke component maar ook nieuwe industrieën die, wellicht meer op regionale schaal vrijkomende reststromen kunnen verwerken, zullen ruimte innemen. Daarnaast zal voor het versterken en helpen ontstaan van nieuwe waardeketens, en het faciliteren van de uitwisseling van reststromen tussen bedrijven, een nieuwe ruimtelijk-economische strategie nodig zijn. Boven deze regionale vraagstukken hangt een nog grotere, tot nog toe onbeantwoorde vraag: wat is de logische geografische schaal voor kringloopsluiting in een circulaire economie? Is een circulaire economie inherent regionaal, lokaal of internationaal georganiseerd?
Voorliggend onderzoek probeert een antwoord te vinden op o.a. deze vraagstukken, en in kaart te brengen of de ruimtelijke randvoorwaarden voor het ontstaan van circulaire waardeketens en industriële clusters aanwezig zijn in de Westas. Het onderzoek is nadrukkelijk ruimtelijk-economisch van aard: de bedoeling is om te achterhalen welke economische clusters er zullen ontstaan in een Westas met een circulaire focus, en welke er eventueel zullen verdwijnen. Daarbij wordt gekeken naar vier waardeketens binnen de regio: Bouw- en sloopketen; Biomassa en organische reststromen keten; Warmteketen; CO2-keten.
Waardeketens, stromen, clusters?
In dit rapport staan circulaire waardeketens centraal. Daarmee wordt een serie economomische activiteiten binnen een productieketen bedoeld waarmee economische waarde wordt toegevoegd. Deze activiteiten resulteren in goederen of diensten die worden geleverd aan bedrijven, overheden of consumenten. Daarnaast spreken we van circulaire industriële clusters wanneer verschillende economische activiteiten uit één of meer van deze waardeketens zich in elkaars nabijheid vestigen én actief met elkaar samenwerken. In verschillende ruimtelijke economische onderzoeken rond circulaire economie (waarin ook naar de ruimtevraag en vestigingsvraagstukken wordt gekeken), wordt niet gesproken over ketens maar over materiaalkringlopen of ‘stromen’ (Ecorys, 2018). In het geval van het onderzoek van Ecorys wordt hierbij uiteindelijk hetzelfde bedoeld: de reeks economische activiteiten waarmee grondstoffen worden getransformeerd en transporteert voor de productie van goederen of diensten. Omdat de term ‘stromen’ lijkt te verwijzen naar de materialen zelf en niet de economische activiteiten en bijbehorende assets, hebben we in dit onderzoek voor een andere term gekozen die dichter bij de keten in de traditioneel economische zin van het woord ligt.
Leeswijzer
In dit onderzoek zijn vier waardeketens onderzocht; bouw en sloop, biomassa, warmte en CO2. In deze ketens zijn 12 circulaire kernactiviteiten geïdentificeerd, die een spilfunctie binnen de regio vervullen. Deze circulaire kernactiviteiten vragen om specifieke locatie-eigenschappen zoals; technologie, fysieke ruimte, materialen, regelgeving en de geografische afstand ondersteunende economische activiteiten. Analyse van deze locatie-eigenschappen bepaalt in welke mate de circulaire kernactiviteiten kunnen neerslaan op de Westas. Na een korte reflectie op de implicaties van de transitie naar een circulaire economie voor ruimtelijk-economisch beleid (hoofdstuk 2 en 3), brengen we de huidige geografie van de economische activiteiten in de vier waardeketens (bouw- en sloop, biomassa, warmte en CO2) in kaart (hoofdstuk 5). Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een mogelijke circulaire toekomst voor deze vier ketens en bijbehorende circulaire activiteiten geschetst. In hoofdstuk 6 wordt een theoretisch raamwerk gepresenteerd waarin de ruimtelijke randvoorwaarden voor twaalf circulaire kernactiviteiten uiteengezet worden. Aan de hand van dit raamwerk wordt vervolgens onderzocht op welke geografische schaal kringloopsluiting in circulaire waardeketens mogelijk kan worden georganiseerd. Daarnaast wordt geanalyseerd of de Westas voor deze circulaire activiteiten een logische vestigingslocatie is. Het rapport wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin de conclusies uit het onderzoek samenvat worden en aanbevelingen gedaan voor het vormgeven van een ruimtelijk economische strategie (RES).
Onderzoeker: Ecorys
Opdrachtgever: Schiphol, Greenport, Haven Amsterdam, provincie Noord-Holland, AMS-IX, SADC, Vervoerregio en gemeenten Amsterdam, Aalsmeer en Haarlemmermeer
Achtergrond
De circulaire economie is een groeisector van economische activiteit waarvoor in toenemende mate ruimte nodig is. Deze ruimte is nodig om de sector tot ontwikkeling te brengen en om stap voor stap lineaire processen te vervangen. Dit is onder andere zichtbaar gemaakt in ons voorgaande onderzoek ´Naar een meer circulaire economie in de Metropoolregio Amsterdam´.
Daarnaast concurreert circulaire industrie, net als alle vormen van productie en diensten, met andere vormen van stedelijke ontwikkeling bijvoorbeeld woningbouw. De beschikbare ontwikkelruimte in de MRA is dan ook schaars. Inzicht in de ruimtevraag naar circulaire activiteiten is nodig om goed onderbouwde keuzes te kunnen maken over de invulling van terreinen.
De ambitie voor de MRA
Tegelijkertijd hebben de Westas partijen in juni 2017 de ‘Ruimtelijke-Economische Verkenning: de Circulaire Westas’ in juli 2017 vastgesteld. Deze ruimtelijk-economische verkenning schetst de mogelijkheden om het gebied ten westen van Amsterdam tot werkplaats van de circulaire economie te maken.
Focus op vier circulaire stromen
De Westaspartijen hebben een viertal transitiepaden benoemd waarlangs zij binnen het programma Westas inzet op een transitie naar de circulaire economie. Dit zijn de transitiepaden ‘grondstoffen’ (bouw en biomassa), logistiek, energie (CO2 en warmte) en informatie.
In onderhavige studie ligt de focus op vier (sub-)stromen:
• Biomassa
• Bouw
• Warmte, en
• CO2
Onderzoeksvragen
De beschikbare ruimte binnen de Westas is schaars, zeker voor de maakindustrie, waar – naast fysieke - ook milieuruimte en infrastructuur voor nodig is. De ruimtelijke behoefte en impact van de transitie naar een circulaire economie is nog niet eerder kwantitatief in beeld gebracht. Om de circulaire economie de noodzakelijke ruimte te kunnen bieden om te groeien, is er de noodzaak om te onderzoeken wat de ruimtelijke condities hiervoor zijn. Wat voor effect heeft een meer circulaire economische ontwikkeling op de ruimtevraag? Welk type locaties is het meest geschikt?
De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:
1. Wat is de kwantitatieve omvang (ha) van de ruimtevraag van circulaire bedrijvigheid van genoemde transitiepaden in het Westasgebied?
2. Hoe verhoudt de kwantitatieve ruimtevraag voor de circulaire economie zich met de generieke ruimtevraag voor bedrijvigheid (zoals onderzocht is in het rapport Vraagraming MRA door Ecorys/VU/BVR)?
3. Gegeven de ruimtelijke structuur van de Westas, waar liggen kansen c.q. is potentie om circulaire werklocaties tot ontwikkeling te laten komen?
4. Welke ruimte komt beschikbaar als gevolg van de transitie naar een circulaire economie, en hoe verhoudt dat zich tot de benodigde ruimte?
5. Wat betekent dit voor de kwalitatieve ruimtevraag aan adaptieve werkmilieus uit Ruimte voor de Economie van Morgen en de doorvertaling daarvan in de (Westas van) de MRA (in het kader van Plabeka)?
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk, leggen we eerst de door ons gehanteerde methodologie uit. Vervolgens rapporteren wij per stroom over de grondstoffenketen en de daaraan gekoppelde economische activiteiten, de ruimtelijke effecten, het toekomstig ruimtegebruik en de ruimtelijke randvoorwaarden. De rapportage wordt afgesloten met de conclusies, waarin de bovenstaande hoofdvragen worden beantwoord. Bij dit hoofdrapport is een apart bijlagerapport opgesteld met achtergrondinformatie.
Drietal presentaties voor de themasessie Demografie van Provinciale Staten op 15 februari 2018, over prognoses rondom woningbehoefte, bevolkingsontwikkeling en economische ontwikkeling in Noord-Holland
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
Uitvoerders:
- presentatie "Berekening woningbehoefte" - Nils Klopper, provincie Noord-Holland
- presentatie "Bevolkingsontwikkelingen in Noord-Holland, een reflectie op de NH-prognose" - Leo van Wissen, Directeur Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut NIDI en Hoogleraar Demografie Rijksuniversiteit Groningen
- presentatie "Economische ontwikkelingen in Noord-Holland", Peter Louter, Bureau Louter
De groei van de woningvoorraad lag in 2016 hoger dan in voorgaande jaren. In Noord-Holland werden circa 11.000 nieuwbouwwoningen opgeleverd. De groei van de woningvoorraad bleef echter achter bij de demografische groei. 2016 was het jaar met de hoogste bevolkingsgroei in Noord-Holland sinds begin jaren zestig en ook het aantal huishoudens is hard gegroeid. In Noord-Holland Zuid nam in de periode 2012-2016 het aantal huishoudens toe met ongeveer 41.000 terwijl de woningvoorraad met 25.000 woningen is gegroeid. De demografische druk op de woningmarkt is hierdoor sterk opgelopen. In Noord-Holland Noord was dit maar beperkt het geval.
De verleende bouwvergunningen tot en met het tweede kwartaal van 2017 vertonen nog geen stijgende lijn. De sterke economische groei en de stijging van de woningprijzen leiden momenteel nog niet tot een structurele toename van de verleende bouwvergunningen. Bij de huidige stand van zaken blijft ook de komende jaren de productie achter bij de huishoudensgroei. Het gevolg hiervan is een oplopend woningtekort in het zuiden van Noord-Holland. Het aantal verleende bouwvergunningen voor zelfbouw is wel toegenomen, in 2016 zijn zelfs meer vergunningen verleend aan particuliere opdrachtgevers dan aan woningbouwcorporaties. Waar corporaties vroeger duizenden woningen per jaar in Noord-Holland bouwden lag het aantal verleende bouwvergunningen in 2016 onder de 1.000 woningen. De forse daling in de productie door corporaties is hierdoor een belangrijke oorzaak van de achterblijvende nieuwbouwproductie. Deze afname is overigens conform het landelijk beeld. In heel Nederland neemt het aantal bouwvergunningen voor corporatiewoningen al minimaal 10 jaar gestaag af.
Een oplopend woningtekort wil vooral zeggen dat meer mensen suboptimaal wonen: niet op de gewenste plek, niet in de gewenste woning en in sommige gevallen niet met wie ze willen wonen. Dit leidt tot een toenemende druk op de woningmarkt, een afnemende aantrekkelijkheid voor de vestiging van bedrijven, minder aanbod op de arbeidsmarkt en meer woon-werkverkeer. Een hoog tekort heeft zo invloed op de economische concurrentiepositie en de mobiliteit.
Goed nieuws is de forse stijging van de plancapaciteit. Het aantal woningen in bouwplannen nam toe met 73.200 woningen t.o.v. van 2015. De totale capaciteit in Noord-Holland bedraagt nu 244.800 woningen. Dit betekent dat voor het opvangen van de woningbehoefte voldoende potentiele locaties beschikbaar zijn. Theoretisch past de gehele provinciale woningbouwopgave tot 2040 (212.000 woningen) binnen bestaand stedelijk gebied (BSG).
Onderzoeker: RoyalHaskoningDHV
Opdrachtgever: Natuur en Milieufederatie Noord-Holland samen met Greenpeace en Natuur & Milieu
In opdracht van Natuur en Milieufederatie Noord-Holland samen met Greenpeace en Natuur & Milieu, heeft RoyalHaskoningDHV een analyse gemaakt van bestemmingen vanaf Schiphol, waarvoor de trein concurrerend kan zijn met het vliegtuig. Onderzocht is wat de huidige reistijden voor vliegtuig en trein zijn. Vervolgens is onderzocht voor welke bestemmingen de trein voor de reiziger een interessant alternatief kan zijn bij verbetering van (1) ticketing & services (2) reistijd door operationele barrières op te heffen en planproces te optimaliseren en (3) reistijd door realisatie van een Europees HSL-netwerk. Waarom reizigers nu vaker voor het vliegtuig kiezen en wat hen tot andere keuzes kan brengen is onderzocht door interviews te houden met drie archetypes: de zakelijke reiziger, de recreatieve reiziger en de frequente (recreatieve) reiziger.
De bestemmingen zijn geselecteerd op basis van de grootte van de steden, directe vliegverbindingen met Schiphol en hemelsbrede afstand (maximaal 750 km van Schiphol). Zo zijn 31 bestemmingen geselecteerd. Tussen Schiphol en deze 31 geselecteerde bestemmingen gaan in de huidige situatie in totaal 241 vluchten per dag, ongeveer 176.000 vliegbewegingen per jaar. Dit is rond de 35% van het totaal aantal vliegbewegingen op Schiphol (Schiphol, 2018).
Wanneer voor de huidige situatie de trein- en vliegtijden van deze 31 bestemmingen worden vergeleken, blijkt dat voor Brussel en Parijs de treintijd korter is dan de vliegtijd. Voor negen bestemmingen is de treintijd minder dan twee uur langer, voor de overige 20 bestemmingen is de treintijd meer dan twee uur langer. Voor tien van deze 20 bestemmingen is de reistijd per trein meer dan het dubbele van de vliegtijd.
Met alleen verbetering van ticketing & services kan gedrag van reizigers worden beïnvloed, waardoor zij eerder voor de trein kiezen, zonder dat de reistijd wordt verbeterd. Wanneer de reistijd per trein wordt geoptimaliseerd, zijn de treintijden van Brussel, Düsseldorf, Hannover, Londen, Frankfurt, Parijs, Luxemburg en Rennes vrijwel gelijk of korter dan de vliegtijden. Door aanleg van een Europees HSL-netwerk wordt voor 25 van de 31 bestemmingen de treintijd korter dan de vliegtijd. Alleen voor Edinburgh, Zürich, Göteborg, Genève en Milaan blijft het vliegtuig sneller.
Voor alle 31 bestemmingen samen is de modal split (verdeling van reizigers over de vervoerswijzen: vliegtuig, trein en weg) berekend voor de huidige situatie en voor de twee reistijd optimalisaties. Voor alle bestemmingen samen stijgt het aandeel trein van 27% in de huidige situatie naar 46% bij het opheffen van operationele barrières en optimalisatie planproces en naar 63% na aanleg Europees HSL-netwerk. Hiermee kan respectievelijk per jaar 327 miljoen kilogram (optimalisatie) en 998 miljoen kilogram (aanleg HSL-netwerk) CO2-emissies worden bespaard. De potentiele NOx besparing bedraagt respectievelijk 116 kg en 323 kg per jaar.
De geïnterviewde zakelijke reiziger onderschat vliegtijd en kiest voor het vliegtuig vanwege tijd en comfort. Publieke garanties, bijvoorbeeld een gegarandeerde stoel in de trein met betrouwbare wifi, kunnen de zakelijke reiziger mogelijk beïnvloeden, maar dit is lastig omdat hij/zij de reis meestal niet zelf boekt. De geïnterviewde recreatieve reiziger kiest voor het vliegtuig vanuit gewoontegedrag. Dit is mogelijk te doorbreken door reclamecampagnes gericht op die factoren die de recreatieve reiziger belangrijk vindt (bijvoorbeeld comfort, gemak, kosten). De geïnterviewde frequente (recreatieve) reiziger was niet op de hoogte van de mogelijkheid van een treinreis en stond, na een negatieve ervaring met het vliegtuig, er open voor om dit een keer te proberen. Attenderen op andere opties op plekken waar de frequente reiziger zoekt, is een mogelijke stap om kennisachterstand over treinreizen te verminderen.
Eerste aanbevelingen om de trein concurrerend te laten zijn met het vliegtuig zijn:
- Actief sturen, samen met treinondernemingen, luchtvaartmaatschappijen en vliegvelden om reizigers van korte vluchten te stimuleren de trein te gebruiken, zodat het aantal korte vluchten kan worden verminderd.
- Aanbieders van vervoersdiensten staan toe dat derde partijen actuele dienstregelingen gebruiken en vervoerscapaciteit verkopen.
- Aanbieden van één vervoerscontract met opvang en zekerheid over vergoeding bij oponthoud.
- Bevorderen inzet van meersysteemmaterieel en optimaliseren planproces door middel van internationale
afstemming.
- Op Europese schaal onderzoek doen naar internationale lange afstand verbindingen.
- Het creëren van Europese beleidskaders waarin met behulp van Europese transnationale maatschappelijke
kosten-baten analyses de internationale meerwaarde van projecten kan worden getoetst en geëvalueerd. Hierbij kan worden gekeken naar de inrichting van investeringen en initiatief op de (goederen) TEN-T corridors.
Nederland koerst aan op een circulaire economie in 2050 via het Rijksbrede programma Circulaire Economie (2016) en het daartoe behorende Grondstoffenakkoord (2017). Het doel is om de economie in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. Ook regionaal zijn stappen gezet. Partijen in de Metropoolregio Amsterdam zetten voor de Westas met de Ruimtelijk-Economische Verkenning Westas (REVW) een stap voorwaarts in de transitie van een lineaire naar een circulaire economie in de regio.
De Ruimtelijk-Economische Verkenning Westas (REVW) onderzoekt de versnellingskansen om het gebied ten westen van Amsterdam tot werkplaats voor circulaire economie te maken. De Westas omvat globaal het gebied van Haven Amsterdam, via Schiphol en de daar gelegen werklocaties, tot en met Greenport Aalsmeer. Het idee hiervoor ontstond in 2015 met het manifest De Westas, daar draait het om, van bedrijfsleven en enkele overheden, verenigd in de Amsterdam Logistics Board (ALB). Twaalf regionale partijen hebben daarop de handschoen opgepakt om de Westas verder te brengen in deze transitie.
Nu al experimenteren op de Westas bedrijven met het circulair inrichten van hun productieketen. Door de aanwezigheid van vier internationale, logistieke knooppunten, Schiphol, Havenbedrijf Amsterdam, Greenport Aalsmeer en Digital Gateway, kan het gebied in potentie uitgroeien tot ‘de’ vestigingsplek voor circulaire bedrijven. En zich daarmee van proeftuin ontwikkelen naar internationale werkplaats van de circulaire economie. Deze REVW is de eerste stap om tot een uitvoerbaar programma te komen.
In deze verkenning ligt de focus op het ruimtelijk-economisch perspectief: wat betekent de circulaire economie voor de logistieke stromen, de werklocaties en het ruimtegebruik in de regio? Er gebeurt al veel op circulair gebied in de regio. Een versnelling van deze transitie naar een circulaire economie is van belang. Niet alleen voor het behoud van de economische toppositie van het gebied, maar ook voor de leefbaarheid van de Metropoolregio. Samenwerking tussen de partijen in het Westas-gebied zou een extra versnelling mogelijk moeten maken. Met deze verkenning onderzoeken de partners of een versnelling van de transitie in Westas-verband nuttig en haalbaar is? En wat daarvoor nodig is?
De REVW concludeert positief over het nut en de haalbaarheid van een versnelling. Kort samengevat: Ja, deze versnelling is nuttig en haalbaar. Een versnelling zorgt voor een beter investerings-, vestigings-, en leefklimaat. Daarbij is gebleken dat overheden en hubs hierin het voortouw moeten nemen, maar dat ook het bedrijfsleven zijn rol moet pakken. Bovendien draagt de versnelling bij aan de Rijksdoelstellingen: Grondstoffenakkoord, Energieagenda, Green Deal CO2, Digitale Agenda en Nederland Circulair in 2050.
De sleutel voor versnelling ligt bij samenwerking. Het gebied aan de Westkant van Amsterdam leent zich voor een intensieve vorm van samenwerken met de aanwezigheid van Greenport Aalsmeer, Schiphol en Haven Amsterdam. De drie aaneengesloten werkgebieden voor sierteelt, luchthaven en haven, aangevuld met de datacenterhub in het gebied, bieden ruimte aan vier internationaal concurrerende logistieke hubs. De vele werklocaties om deze hubs heen, dragen bij aan het functioneren van de hubs (consolidatie, ondersteunende diensten, repair, etc.), maar leveren ook belangrijke diensten voor het stedelijk gebied eromheen (energieopwekking, waterlevering- en zuivering, afvalverwerking, bouwbedrijven, dataopslag, etc.). Samenwerking is cruciaal in deze transitie, dat is evident. Als het gaat om ketens vormen, vraag en aanbod afstemmen, circulaire businessmodellen haalbaar en schaalbaar maken (volumes) en de ruimtevraag afstemmen. Maar ook als we de impact op de leefbaarheid willen beperken.
Samenwerking op het niveau van de Westas levert een belangrijke bijdrage aan de internationale concurrentiepositie. De Westas is een interessante vestigingsplaats voor bedrijven, mede door de beschikbare regionale grondstoffenstromen (bouwmateriaal en –afval, gft-afval, textiel, e-waste). Er is ruimte voor de vestiging van bedrijven gericht op import en export van stromen. Ook de aanwezigheid van dominante grondeigenaren (FloraHolland, Havenbedrijf Amsterdam, Schiphol) en een regionale gebiedsontwikkelaar (SADC) biedt kansen om bij de ontwikkeling van nieuwe locaties en herstructurering van bestaande locaties circulaire principes toe te passen. Tot slot geven de vele logistieke stromen de mogelijkheid om nieuwe logistieke concepten in te voeren, die passen bij een meer circulaire economie, een economie gericht op retourstromen.
Samenvatting Monitor Woningbouw 2016
RAP-afspraken 2011-20151
De kwantitatieve afspraken die in de Regionale Actieprogramma’s 2011-2015 zijn gemaakt zijn in alle regio’s gedeeltelijk gerealiseerd. In de RAP’s zijn afspraken gemaakt over nieuwbouwwoningen, de nieuwbouwproductie is achtergebleven bij de afspraken. Als echter niet alleen wordt gekeken naar de toevoeging van nieuwbouw, maar ook naar de overige toevoegingen van woningen aan de woningvoorraad, bijvoorbeeld door transformaties(= totale bruto productie), dan hebben de Stadsregio Amsterdam en de regio
Gooi- en Vechtstreek hun RAP-afspraak gehaald. De Kop van Noord-Holland realiseerde 88% van hun afspraak, de regio West-Friesland en de regio IJmond/Zuid-Kennemerland ruim 80%. De regio Alkmaar kwam uit op driekwart van de afspraak.
Huishoudens en bevolkingsgroei
Het niet behalen van de kwantitatieve RAP-afspraak is op zich geen indicatie of er te veel of te weinig is gebouwd in de afgelopen RAP-periode. Hiervoor moet ook gekeken worden naar de feitelijke ontwikkelingen in de regio’s, zoals de groei van het aantal huishoudens en de bevolkingsgroei. De afspraken zijn destijds gemaakt op basis van de toen geldende prognose van de woningbehoefte, een voorspelling die o.a. gebaseerd is op de verwachte bevolkingsgroei en huishoudensgroei.
Afgezien van de Kop van Noord-Holland, waar het aantal inwoners is gedaald, is in alle andere regio’s de bevolking in Noord-Holland gegroeid. De sterkste groei van het aantal inwoners zat in de Stadsregio Amsterdam en Zuid-Kennemerland. De Stadsregio kent ook de grootste groei van het aantal huishoudens, gevolgd door West-Friesland. De groei is beduidend kleiner in de Kop van Noord-Holland, minder dan 1%.
Als de huishoudensgroei en de groei van de woningvoorraad tegen elkaar worden afgezet, dan blijft de groei van de woningvoorraad in de Stadsregio Amsterdam en Zuid-Kennemerland achter bij de huishoudensgroei. Daardoor neemt demografisch de druk op de woningmarkt verder toe. Met name in gemeente Amsterdam is het verschil groot. In de overige regio’s is groei van de woningvoorraad nagenoeg gelijk (West-Friesland) of zelfs iets groter (regio Alkmaar en Gooi & Vechtstreek) vergeleken met de huishoudensgroei. De druk
op de woningmarkt is hier waarschijnlijk niet toegenomen. In de Kop van Noord-Holland is de groei van de woningvoorraad beduidend hoger dan de huishoudensgroei, wat duidt op een ontspannen woningmarkt.
Kwalitatieve RAP-afspraken
Over de kwalitatieve afspraken kan op basis van de beschikbare gegevens en de aard van de gemaakte afspraken niet voor alle regio’s een uitspraak worden gedaan. De afspraken over verdeling huur - koop in de toegevoegde woningvoorraad zijn in de Kop en de regio Alkmaar niet gehaald. Regio IJmond/Zuid-Kennemerland heeft de afspraak nagenoeg gehaald. Qua betaalbaarheid heeft West-Friesland haar streefpercentage voor het aandeel sociale huurwoningen van 25% gehaald.
Woningbouwcapaciteit
Positief is dat het aantal geplande woningen in de meting van 2016 is toegenomen met 12.200 woningen. De geïnventariseerde netto capaciteit (=bouw minus sloop) bij gemeenten bedroeg op 1 januari 2016 171.600 woningen. Ook het aantal ‘harde plannen’ (vastgestelde plannen), is toegenomen. Het aantal projecten waarop op korte termijn met bouwen kan worden begonnen is hierdoor toegenomen. Tot 2030 is in het merendeel van de regio’s voldoende capaciteit aanwezig, behalve in regio IJmond/Zuid-Kennemerland. Na 2030 kennen ook de Stadsregio Amsterdam en regio Gooi & Vechtstreek een tekort, waarbij het tekort in Stadsregio Amsterdam behoorlijk is. Noord-Holland Noord heeft voldoende plannen
om aan de (kwantitatieve) woningbehoefte tot 2040 te voldoen.
De capaciteit binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) (circa 142.200 woningen) lijkt per saldo voldoende voor de kwantitatieve Noord-Hollandse woningbehoefte tot 2025 (123.700 woningen). Hierbij is nog geen rekening gehouden met de kwalitatieve vraag, en zijn er regionale verschillen in vraag en capaciteit.
Woningbouwproductie
In 2015 is het totaal aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen ten opzicht van 2014 met ongeveer 30% toegenomen. Wederom is het aantal verleende bouwvergunningen in 2015 gestegen: in totaal zijn er 4.000 meer vergunningen afgegeven dan het jaar daarvoor (circa 11.250 t.o.v. 7.250). Het aantal afgegeven bouwvergunningen is in de eerste helft van 2016 echter weer gedaald. Eenzelfde beweging zal waarschijnlijk in de komende jaren terug te zien zijn in de nieuwbouwproductie. Het aandeel zelfbouw3 in de productie is in 2015 ongeveer gelijk gebleven aan 2014 (circa 9%), het aantal afgegeven bouwvergunningen voor zelfbouw is wel toegenomen t.o.v. 2014.
Onderzoekers: Bureau Buiten en RIGO
Opdrachtgever: Provincie Noord-Holland
SAMENVATTING
1. Aanleiding: evaluatie op doeltreffendheid HIRB 2014-2016 & beleidsvarianten HIRB 2017-2019
Voorliggend conceptrapport van Bureau BUITEN en RIGO, opgesteld in opdracht van de Provincie Noord-Holland, bestaat uit:
1. Evaluatie op doeltreffendheid HIRB 2014-2016: De “Uitvoeringsregeling Herstructurering en Intelligent Ruimtegebruik Bedrijventerreinen” (kort: HIRB, bestaande uit HIRB Fysiek en HIRB Proces) en de “Uitvoeringsregeling Overaanbod” (kort: HIRB Overaanbod) zijn voor 2014, 2015 en 2016 geëvalueerd op doeltreffendheid.
2. Aanbevelingen HIRB 2017-2019 in de vorm van drie beleidsvarianten: De beleidsvarianten spelen in op economische trends en ontwikkelingen en de (veranderende) behoefte van bedrijven en gemeenten op het gebied van herstructurering.
De evaluatie en aansluitende beleidsvarianten zijn mede tot stand gekomen op basis van interviews met gemeenten, bedrijven, het ONHN, het PBH en de provincie Noord-Holland, een enquête onder Noord-Hollandse gemeenten en deskresearch (beleidsdocumenten provincie Noord-Holland, projectaanvragen, HIRB/PHB jaarverslagen).
2. Resultaten evaluatie
Beleidsreconstructie & interventielogica
Met HIRB Fysiek en Proces beoogt de provincie Noord-Holland als resultaat onder meer een verbeterde ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen. De beoogde impact hiervan is dat de economische vitaliteit van de bedrijventerreinen wordt versterkt, en het aantal banen en vestigingen er toeneemt. Ter illustratie de interventielogica van HIRB Fysiek (interventie-logica HIRB Proces en Overaanbod: zie hoofdstuk 2) waarin de ideaaltypische werking van het beleid is weergegeven.
De HIRB Overaanbod heeft als doel om – middels onderzoek, procesmanagement en regionale visievorming – overaanbod (c.q. leegstand) terug te dringen. De beoogde impact is een evenwichtige situatie op de regionale markt voor bedrijventerreinen.
Tevredenheid gebruikers
- Het overgrote deel van de gemeenten (94%) is tevreden over het aan-vraagproces en de algehele communicatie omtrent HIRB.
- Voor meer dan 74% van de projecten in HIRB Fysiek en 56% in HIRB Proces zien gemeenten positieve effecten op de ruimtelijke kwaliteit.
- Voor 84% van de gemeenten sluiten de onderdelen uit de HIRB aan bij de behoeften op het gebied van herstructurering.
Conclusies doelbereik en doeltreffendheid
Op resultaatniveau (= ‘Beoogde aantal hectaren geherstructureerd?’) is HIRB 2014-2016 doeltreffend:
- Doelbereik: met 550 ha geherstructureerd terrein (verwacht, o.b.v. aanvragen 2014-2016) is de provinciale doelstelling (464 ha) bereikt. Daarbij dragen fysieke en procesmaatregelen veelal bij aan verbeter-de ruimtelijke kwaliteit op de terreinen in de beleving van bedrijven en gemeenten.
- Doeltreffendheid: De HIRB is ook doeltreffend op resultaatniveau, in de zin dat zonder HIRB Fysiek en Proces veel herstructureringsprojecten de afgelopen jaren waarschijnlijk niet van de grond zouden zijn gekomen. Voor HIRB Fysiek geven veel gemeenten aan dat de 25% subsidie vanuit HIRB fungeert als een ‘hefboom’, of een ‘katalysator’.
Op impactniveau (= ‘Sprake van meer banen op bedrijventerreinen?’) is het nog te vroeg om de doeltreffendheid van de HIRB 2014-2016 te evalueren:
- Economische vitaliteit, gemeten aan een groei van werkgelegenheid en/of het aantal vestigingen op bedrijventerreinen, is pas enkele jaren na het ontvangen van HIRB-gelden waarneembaar. Wat we wel kun-nen zeggen:
o Enerzijds geven gemeenten en ondernemers aan dat her-structurering bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van terreinen als vestigingslocatie voor zittende en nieuwe bedrijven. Enke-le respondenten kennen zelfs voorbeelden van bedrijven die naar een terrein trekken of er gevestigd blijven als gevolg van een betere ruimtelijke kwaliteit na herstructurering.
o Anderzijds wijst wetenschappelijk onderzoek (naar herstruc-tureringsprojecten van bedrijventerreinen in heel Nederland) er niet op dat herstructurering op bedrijventerreinen leidt tot significante, langjarige werkgelegenheidseffecten.
3. Beleidsvarianten HIRB 2017-2019
In het nieuwe coalitieakkoord van de Provincie Noord-Holland ligt al besloten dat de HIRB 2017-2019 wordt doorgezet, en dat een deel van het budget is bestemd voor fysieke herstructurering op bedrijventerreinen. Aanvullend op de inzet op HIRB Fysiek die voor 2017-2019 vaststaat, hebben BUITEN en RIGO drie beleidsvarianten geformuleerd:
Variant 1: HIRB-klassiek duurzaam: HIRB Fysiek en Proces, met integratie van publieke investeringen in duurzaamheidsmaatregelen en digitale infrastructuur in beide. Voordeel: eenvoud.
Variant 2: HIRB-plus: ‘variant 1’ plus procesgeld voor transformatie van bedrijventerreinen. Voordeel: bijdrage aan zowel opwaardering van bedrijventerreinen als aan de woningbouwopgave in met name de MRA.
Variant 3: HIRB-plus-kantoor: ‘variant 2’ plus procesgeld voor de herstructurering en transformatie van kantoorlocaties. Voordeel ten opzichte van variant 2: bijdrage aan reductie van kantoorleegstand.
Deze varianten spelen ieder in op de gesignaleerde trends en ontwikkelingen op het gebied van werklocaties herstructurering en op de behoeften van gemeenten en eindgebruikers van terreinen (zie kader).
Een grafische weergave van de beleidsvarianten is opgenomen in figuur 4.2 in de hoofdtekst.
4. Toelichting op keuze voor beleidsvarianten
De trends en ontwikkelingen op werklocatiegebied en de toekomstige her-structureringsbehoeften van gemeenten leiden tot twee mogelijke manieren om de HIRB 2017-2019 te verbreden:
1. HIRB kan ingezet worden voor de herstructurering van andersoortige economische gebieden, bv. herstructurering van kantoorlocaties.
2. HIRB kan ook worden gebruikt om verouderde bedrijventerreinen te transformeren naar niet-werkfuncties, met name wonen.
Voor elke van beide richtingen is de behoefte en haalbaarheid besproken (zie hoofdstuk 4.3), aan de hand van de volgende vragen:
- Is er sprake van een opgave?
- Is er een logische link met het economisch beleid?
- Is er sprake van een publieke opgave en een provinciaal doel?
- Is een eventuele inzet van HIRB aanvullend op andere instrumenten?
Overwegingen die aan de drie gekozen beleidsvarianten ten grondslag liggen zijn onder meer:
- Het totale HIRB budget voor de periode 2017-2019 van € 10,5 miljoen is aanzienlijk, maar noopt in relatie tot de kosten van fysieke opgaven tot het behouden van focus een logische gedachte.
- Aangezien de toekomstige herstructureringsopgave op bedrijventerreinen in Noord-Holland minder groot is dan in voorgaande HIRB-perioden, ligt een bredere inzet die aansluit op de provinciale doelen op het gebied van regionale economie en ruimtelijke ordening voor de hand.
- We stellen voor investeringen in (publieke) duurzaamheidsmaatrege-len en digitale bereikbaarheid toe te voegen aan de HIRB.
- Duurzaamheid op private terreinen voegen we niet toe aan HIRB vanwege snelle terugverdientijd van duurzaamheidsmaatregelen (waardoor de markt makkelijker investeringen doet) en de beschik-baarheid van stimuleringsregelingen.
- We voegen transformatie van werklocaties toe aan HIRB Proces, maar niet aan HIRB Fysiek. De markt pakt fysieke herstructurering naar wonen vaak op en voor bijzondere locaties (OV-knopen) heeft de provincie reeds middelen voor transformatie naar wonen gereser-veerd.
- Van andere typen werklocaties (kantoren, winkelgebieden, glastuin-bouw, verblijfsrecreatie) is een beredeneerde keuze gemaakt om:
o Transformatie van kantorenlocaties op te nemen in HIRB Proces;
o Herstructurering van winkelgebieden buiten de HIRB te laten om-dat vooral de markt en gemeenten hier aan zet zijn;
o Herstructurering van glastuinbouw- en van verblijfsrecreatiege-bieden niet opnemen in HIRB.
Verder geven wij in overweging om een gedifferentieerd subsidiepercentage bij HIRB Fysiek te overwegen, waarbij aanvragen die hoog scoren op duurzaamheid of bedrijventerreinen op OV-knooppunt locaties een hogere bijdrage zouden kunnen krijgen. Ook vragen we extra aandacht voor duurzaam beheer (parkmanagement of een BIZ2).
Trends en ontwikkelingen economie en werklocaties:
1. Trek naar de stad; (mede daardoor) toenemende regionale verschillen in economische groei en ruimtedruk.
2. Functiemenging: mono-functionele werklocaties verkleuren; op informele (binnenstedelijke) werkmilieus wordt steeds meer gewerkt.
3. Schaalverkleining en schaalvergroting van bedrijven als divergente maar simultane bewegingen.
4. ICT-ontwikkelingen en the internet of things beïnvloeden productie- en distributieprocessen, en daarmee de kwalitatieve en kwantitatieve ruimtevraag van bedrijven.
5. Duurzaamheid: steeds meer bedrijven verduurzamen hun bedrijfsvoering;
6. Herstructureringsopgave op andere werklocaties: ook kantoor-, detailhandel-, glastuinbouw- en leisurelocaties kampen met veroudering en leegstand.
Toekomstige opgaven werklocaties en herstructurering volgens gemeenten (selectie):
- Duurzaamheid/ energie-transitie
- Transformatie van terreinen naar andere functies
- Inzet HIRB op andersoortige werklocaties
In de afgelopen 2 jaar (2016-2017) is de woningbouwproductie in Noord-Holland achtergebleven bij de huishoudensgroei. Daardoor is het woningtekort1 opgelopen waarbij de verschillen tussen de regio’s groot zijn. Zo is in de Kop van Noord-Holland sprake van een relatief ontspannen woningmarkt met een tekort van 0,3% en is in Amsterdam sprake van een gespannen woningmarkt met een woningtekort van 6,5%. In veel regio’s is het tekort in de laatste 2 jaar opgelopen en boven de 2% gekomen of gebleven. In de regel is er dan sprake van een gespannen woningmarkt.
Voor de jaren 2016 en 2017 was de verwachting in de bevolkingsprognose Noord-Holland dat het aantal huishoudens in Noord-Holland met 32.500 zou toenemen. Dit is de planologische ruimte die gemeenten hebben om de woningvoorraad uit te breiden en waarover regionaal afspraken worden gemaakt. Uit de cijfers blijkt dat de planologische ruimte van gemeenten om de woningvoorraad uit te breiden niet volledig is benut. Uiteindelijk zijn in de periode 2016 en 2017 in totaal 20.700 woningen gebouwd in Noord-Holland. Dat betekent dat er 11.800 woningen minder zijn gebouwd dan de geboden planologische ruimte volgens de bevolkingsprognose.
De achterblijvende bouwproductie is dus geen gevolg van een te lage bevolkingsprognose. Was het aantal benodigde woningen volgens de bevolkingsprognose gerealiseerd, dan was het woningtekort gedaald in plaats van gestegen.
De nieuwbouwproductie was in 2017 nagenoeg gelijk aan 2016 en bedroeg ongeveer 11.000 woningen. Het aantal verleende bouwvergunningen tot en met het tweede kwartaal van 2018 vertoont per saldo voor Noord-Holland vanaf eind 2016 een stijgende lijn, maar ook hierbij is het beeld per regio verschillend. De stijging vlakt vanaf eind 2017 ook weer af. Een structurele toename van het aantal bouwvergunningen is nog niet waar te nemen.
Het is positief dat het aantal woningbouwplannen fors is toegenomen ten opzichte van 2017. De totale netto plancapaciteit in 2018 voor Noord-Holland ligt 166.900 woningen hoger dan in 2017 en bedraagt 411.700 woningen. De toename is vooral fors in Noord-Holland Zuid (en de Metropoolregio Amsterdam). In Noord-Holland Noord zijn er geen grote verschillen ten opzichte van het jaar ervoor, maar de plancapaciteit is ook daar toegenomen.
De toename voor heel Noord-Holland zit bijna geheel in de zachte plannen (dus zonder vastgesteld bestemmingsplan), waarbij het met name gaat om potentiële locaties in Amsterdam. Er was in de Metropoolregio Amsterdam dit jaar wederom extra aandacht voor het in beeld brengen van potentiële binnenstedelijke locaties waar op termijn mogelijk ruimte is voor woningbouw. Dit betekent dat voor een deel van deze locaties nog onderzocht moet worden of woningbouw daar mogelijk en wenselijk is. De harde plancapaciteit is afgenomen. Dit betekent dat de bouwproductie hoger ligt dan de aanwas van harde plannen. Dit zijn woningbouwplannen die zijn vastgesteld in een bestemmingsplan en waar bouwen planologisch gezien mogelijk is.
Het is gezien de woningbehoefte tot 2025/2030 van belang dat een deel van de zachte plancapaciteit daarom op korte termijn hard wordt. Dit geldt, afgezien van de Kop van Noord-Holland, voor alle Noord-Hollandse regio’s.
De Provincie Noord-Holland zet in op werklocaties die zowel kwantitatief als kwalitatief blijvend voorzien in de behoefte, oftewel duurzame werklocaties. Regionaal zijn er afspraken gemaakt over planning en programmering, het verbeteren en verduurzamen van bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties. In Noord-Holland Noord zijn regionale afspraken vastgelegd in de convenanten met West-Friesland, Regio Alkmaar en Kop van Noord-Holland. De regionale afspraken zijn voor Noord-Holland Zuid vastgelegd en worden gemonitord in Plabeka (Platform voor Bedrijven en Kantoren). De Monitor Werklocaties biedt inzicht in de werkgelegenheid en de ontwikkelingen op kantorenlocaties en (haven)bedrijventerreinen van Noord-Holland Noord en Zuid tot 1-1-2018.
De ontwikkelingen op de kantoren en (haven)bedrijventerreinenmarkt zijn positief ten aanzien van de provinciale beleidsdoelen. De werklocatiemarkt is meer in evenwicht met een daling van de kantorenleegstand, voortgang met transformatie, meer evenwicht tussen uitgifte en planvoorraad bij de bedrijventerreinen en groei van de werkgelegenheid op de Noord-Hollandse werklocaties.
Aandachtspunten zijn wel de voortgang van herstructurering (met name in Noord-Holland-Noord) en georganiseerd beheer op bedrijventerreinen.
Kantoren
Voorraad: de totale kantorenvoorraad in de provincie Noord-Holland is 12,2 mln m². Daarvan is 6 mln m² gelegen op de 95 formele kantorenlocaties in de provincie en de overige 6,2 mln m² buiten kantoorlocaties (deels op gemengde locaties verspreid over de stad en deels op bedrijventerreinen).
Van de formele kantoorlocaties zijn er 77 gelegen in Noord-Holland Zuid (met een totale voorraad van 5,6 mln m2), het overige deel in Noord-Holland Noord. Ten opzichte van 1-1-2017 is de kantorenvoorraad weer licht gekrompen, een daling van 0,3 mln m². Van de totale kantorenlocatievoorraad staat 58% in Amsterdam en 28% in Amstelland-Meerlanden. In Noord-Holland Noord kent de regio Alkmaar (4%) de grootste voorraad op kantoorlocaties.
Leegstand: Van de totale Noord-Hollandse voorraad op kantoorlocaties staat 12,7% leeg. Dat is een
daling van 3% ten opzichte van 2017. De procentuele leegstand ligt in Noord-Holland Zuid nipt hoger
(12,7%) dan in Noord-Holland Noord (12,3%). Regio’s Amsterdam (11,4%) en Zaanstreek-Waterland
(9,8%) kennen een leegstand onder het provinciegemiddelde; Amstelland Meerlanden (15.8%),
Alkmaar (14.7%), en Gooi en Vechtstreek (14.4%) juist daar boven.
De vijf grootste kantorenlocaties in Noord-Holland Zuid zijn allen in Amsterdam gelegen, waarbij het Centrum de grootste is. De kantorenleegstand op deze locaties is deels gedaald door onttrekking van kantoren uit de voorraad en herontwikkeling naar wonen (207.301 m²). In Noord-Holland Noord wordt met name getransformeerd in de regio Alkmaar (12.360 m²), waar ook de grootste kantorenvoorraad en leegstand bevindt.
Plancapaciteit: De plancapaciteit op kantoorlocaties in de provincie Noord-Holland bedraagt ruim 1,7 mln m² op 1-1-2018 en is grotendeels hard. De capaciteit is met name gesitueerd in Amsterdam (1,1 mln m², waarvan 595.000 m² grotendeels zacht op de Zuidas) en Amstelland-Meerlanden (331.000 m², waarvan 100.000 m² op Elzenhof). In Noord-Holland Noord zijn de planlocaties kleiner; hier voert de NUON-locatie in Alkmaar met 37.000 m² de lijst planlocaties aan.
Bedrijven- en zeehaventerreinen
Uitgifte: In Noord-Holland is in 2016 netto 73 hectare aan kavels op bedrijventerreinen uitgegeven, waarvan 3,7 hectare kadegebonden zeehaventerreinen. Hiermee ligt de uitgifte gemiddeld weer op het niveau van 2008-2010. In 2017 lag de gronduitgifte in alle regio’s – met uitzondering van de Kop en Gooi en Vechtstreek - boven het Noord-Hollandse gemiddelde. In de regio’s Amstelland- Meerlanden, Zaanstreek-Waterland en Zuid-Kennemerland is zelfs sprake van drie keer hogere uitgifte dan gemiddeld. De totale uitgifte in Noord-Holland landt voor een belangrijk gedeelte op gemengde (41,9 ha) en logistieke (14,5 ha) bedrijventerreinen en havengerelateerde terreinen (7,8 ha). Dit beeld is vergelijkbaar met voorgaande jaren, maar kent wel minder kadegebonden havenuitgiften dan vorig jaar.
Aanbod: Het aanbod aan bedrijventerreinen bestaat uit uitgeefbare kavels op bestaande terreinen en
de plancapaciteit voor nieuwe terreinen. In alle deelregio’s is harde planvoorraad aanwezig tot 2030, in totaal goed voor ca. 937 netto ha aan planaanbod op bedrijventerreinen (incl. niet-kadegebonden haventerreinen). Er is 168 ha zacht planaanbod. In de regio Alkmaar, Zuid-Kennemerland en IJmond is geen zachte planvoorraad meer; in de overige regio’s wel. Substantiële planvoorraad na 2030 is te vinden in de deelregio’s Kop van Noord-Holland en West-Friesland. In Noord-Holland Noord is het planaanbod ten opzichte van 2017 gedaald en is de harde planaanbod met name beschikbaar in het segment gemengd; het harde planaanbod in Noord-Holland Zuid is juist zeer divers. Het aanbod op kadegebonden zeehaventerreinen concentreert zich in het Noordzeekanaalgebied en heeft per 1-1-2017 een omvang van 275 netto ha (grotendeels in het havengebied van Amsterdam).
Veroudering: Van de totale hoeveelheid (haven)bedrijventerrein (per 1-1-2018: ca. 10.000 bruto ha, excl. planlocaties) is 9% verouderd, oftewel 914 ha. Dit is een daling ten opzichte van 2017. In Noord-Holland Zuid is het verouderde oppervlakte (675 ha, 10% van het totale bruto oppervlakte) zowel absoluut als relatief groter dan in Noord-Holland Noord (239 ha, 10%). De percentages verouderde oppervlakte lopen uiteen van 1% in de IJmond tot 35% in Gooi en Vechtstreek. Veroudering speelt op zeehaventerreinen veel minder een rol dan op bedrijventerreinen.
Herstructurering en parkmanagement: Op de helft (67 van de 131) van de verouderde terreinen zijn structureringsplannen gemaakt of in uitvoering. Van de herstructurering vindt 56,5 ha in Noord-Holland Noord plaats (figuur 2.13). Daar zijn de projecten veelal van de lichtere categorie (facelifts). De herstructureringsopgave in Noord-Holland Zuid verschilt van Noord: niet alleen is het totale herstructureringsgebied groter (145 ha), ook worden veel vaker zwaardere vormen van herstructurering ingezet. In Noord-Holland Noord zit 41% van het te herstructureren oppervlakte bedrijventerrein nog in de fase van planvorming, in Zuid 13%. In Noord-Holland Noord is 7% van het te herstructureren areaal zijn projecten in uitvoering, in Zuid 41%. Eén van de maatregelen om kwaliteit en levensduur van een bedrijventerrein te borgen is het instellen van beheer, onder meer in de vorm van parkmanagement. Zowel in Noord-Holland Noord als in Zuid is beheer op bedrijventerreinen nauwelijks aanwezig, maar is wel ontwikkeling zichtbaar ten opzichte van 2017.
Transformatie: zowel in Noord-Holland Noord (44 terreinen) als in Zuid (75 terreinen) is verkleuring gepland. Wonen is hierbij de meest voorkomende nieuwe functie. In Zaanstreek-Waterland (97 ha) en Amstelland-Meerlanden (50 ha) is de meeste transformatie van bedrijventerrein voorzien in de periode tot en met 2030. Dit jaar is voor het eerste gevraagd naar de fase van de transformatieplannen op de bedrijventerreinen. Daaruit blijkt dat de helft van de plannen nog in de studiefase zitten, en bij een kwart sprake is van planvorming. Ook is er gevraagd naar mogelijke duurzaamheidsmaatregelen. Energiebesparingsmaatregelen werden hierbij het meest kansrijk geacht.
Werkgelegenheid
De werkgelegenheid in de provincie Noord-Holland is tussen 2016 en 2017 gestegen met ruim 20.000 banen (+1,3%) naar 1,5 miljoen fulltime en parttime banen. De groei stagneert wat ten opzichte van 2016. De sterkste toename in het aantal banen was in Amstelland-Meerlanden (+3,5%).
Het aandeel van Amsterdam in de totale werkgelegenheid is in het afgelopen decennium gegroeid van 37% naar 42%.
Het aantal banen op kantoorlocaties in Noord-Holland ligt in 2017 op 303.734; een toename van 4.000 banen ten opzichte van 2016. Amsterdam is de deelregio met de meeste banen op kantoorlocaties in absolute zin (181.000 banen, 59% van alle banen op kantoorlocaties in Noord-Holland), gevolgd door Amstelland Meerlanden (85.000 banen, 28% van het Noord-Hollandse totaal).
Het aantal banen op bedrijven- en zeehaventerreinen in Noord-Holland stijgt harder dan kantoorlocaties.
Tussen 2016 en 2017 waren er 322.000 banen op bedrijven- en zeehaventerreinen. Sinds 2015 stijgt het aantal banen op deze locaties met gemiddeld 4.000 banen per jaar. De meeste werkgelegenheid in de provincie Noord-Holland (906.000 banen) bevindt zich buiten formele werklocaties. Ten opzichte van 2017 is er sprake van een lichte groei van ruim 12.000 banen.