Auteurs: Melissa Bremmer, Marian van Miert & Emma Staals (2023)
Link to publication
Editor: Cornelieke van Voskuijlen
Bremmer, M., Van Miert, M., & Staals, E. (2023) - LKCA/Lectoraat Kunsteducatie, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten.
Om kansenongelijkheid in de kunstzinnige en culturele ontwikkeling tegen te gaan is een veelzijdig en toegankelijk cultuureducatief systeem nodig. Om zicht te krijgen op hoe kunst en cultuur toegankelijker kunnen worden, wil LKCA een analyse maken van de kansen en belemmeringen van het cultuureducatief systeem van kinderen en jongeren (Benning et al., 2022). Hierin komen verschillende domeinen van het systeem aan bod die direct of indirect invloed hebben op hen, zoals de thuissituatie, school, buitenschoolse opvang, vrije tijd en culturele instellingen. Het uiteindelijke doel is om vanuit die analyse aanbevelingen te doen voor een florerend cultuureducatief systeem waarin bestaande leermogelijkheden verbonden worden, en nieuwe leermogelijkheden worden gecreëerd die aansluiten bij kinderen, jongeren en hun ouders/verzorgers.
Met dit onderzoek willen we een breder zicht geven op de belemmeringen en kansen van het cultuureducatief systeem voor leerlingen uit het (v)so dan alleen vanuit het perspectief van de school. Door belemmeringen en kansen van het brede systeem in kaart te brengen, kunnen we aanwijzingen krijgen welke vervolgstappen nodig zijn om dit systeem inclusiever te maken (Benning et al., 2022). De uitkomsten van de systeemanalyse wil LKCA dan ook gebruiken om de kansen voor een inclusiever
systeem voor deze leerlingen bij politici, beleidsmakers, fondsen en culturele partners te agenderen en daarnaast om praktische aanbevelingen te doen voor de verschillende domeinen om het cultuureducatief systeem voor leerlingen in het (v)so te versterken.
Auteurs: Melissa Bremmer, Marian van Miert & Emma Staals (2023)
Link to publication
Editor: Cornelieke van Voskuijlen
Gelijke kansen in het onderwijs, hoe kan je daaraan bijdragen? Abdelhamid Idrissi richt zich op studentuitval en welke factoren daarop van invloed zijn. Tijdens het eerste jaar van zijn onderzoek sprak hij met 350 studenten. In de verkenning werd onderscheid gemaakt tussen interpersoonlijke, intrapersoonlijke, omgevings- en opleidingsgerelateerde factoren. Zijn advies luidt als volgt:
"De student heeft grote behoefte aan binding en vertrouwelijkheid. Het gevoel van het hebben van een ‘vriend’ houdt de ander op de been. Het voeren van het gesprek in een informele ontspannen setting voegt hier de ruimte om open te spreken aan toe. Het is kansrijk om pilots te organiseren waarbij studenten die een match hebben met een specifieke docent deze als ‘mentor’ toegewezen krijgen. Een mentorprogramma waar elke student die daar behoefte aan heeft structureel een vast persoon heeft die de tijd krijgt om de student niet alleen college te geven, maar ook de student als vertrouweling aan te horen, de student in zijn, haar of diens kracht te zetten, kansen en adviezen te bieden en stressvolle zaken te verzachten en zo mogelijk weg te nemen middels zowel het interne als extern HvA-netwerk. Dit draagt bij aan een beter studieverloop, meer studiegeluk en ruimte voor persoonlijke ontwikkeling"
Abdelhamid Idrissi is Professor of Practice Diversiteit & Inclusie bij de HvA. Idrissi studeerde Bouwkunde aan de HvA en is opgegroeid in Amsterdam Nieuw-West. Hij heeft verschillende initiatieven opgestart om kansengelijkheid in de stad te vergroten: Studiezalen en Supermarkt FRIS komen. Idrissi is verder maatschappelijk lid NPO van OC&W, lid van de programmaraad Kenniscentrum Kansenongelijkheid.
Bron: Hogeschool van Amsterdam
Abdelhamid Idrissi is te gast, de man achter stichting Studiezalen en gratis supermarkt Fris. Hij praat met ons over zijn HvA-rol als Professor of Practice op het gebied van diversiteit en inclusie. In die rol sprak hij met 350 studenten over studieuitval. Waarom vallen studenten uit?
Uit de gesprekken met de studenten kwamen problemen naar voren die Idrissi herkent. In zijn 47 Studiezalen, waar wekelijks 1400 leerlingen worden begeleid, hoort hij dezelfde dingen voorbijkomen. Er zijn studenten die in armoede opgroeien, geen huis of thuis hebben, voor een zieke ouder moeten zorgen of simpelweg de taal van het hoger onderwijs niet spreken. Het is van belang om hen preventief te helpen. ‘Want een student mag om die reden simpelweg niet uitvallen’, stelt hij.
‘Zorg dat deze studenten gezien worden, dat ze betrokken worden en zich niet hoeven te schamen.’ Idrissi studeerde zelf aan de HvA en erkent dat er al veel verbeterd is, sinds zijn tijd op de hogeschool. Maar het kan beter. ‘Creëer ontmoetingensplekken waar studenten en medewerkers echt met elkaar in contact komen.’
In de podcastserie HvanA Hoofdzaken praat Maja de Goede met HvA-onderzoekers en ervaringsdeskundigen over wat zij bestuderen en wat de praktijk aan hun bevindingen heeft.
Bron: HvanA
In deze collectie staat informatie en documentatie over het promotieonderzoek van Marja van Nieuwkerk. Zij werkt als strategisch adviseur cultuureducatie en cultuurparticipatie bij de gemeente Amsterdam en schrijft daarnaast in deeltijd aan een proefschrift over een onderwerp dat van belang is voor de stad Amsterdam.
Onderzocht wordt of de verschillende perspectieven op kansengelijkheid samenhangen met het belang dat binnen het onderwijs aan ‘persoonsvorming’ wordt toegekend. Op beleidsmatig vlak wil dit onderzoek vanuit Kunst en Cultuur nieuwe verbindingen leggen tussen de directie Economische Zaken en Cultuur en het Sociaal Domein.
Looptijd onderzoek : 2022-2026
Kansengelijkheid in het onderwijs: het lijkt een breed gedeeld ideaal. Maar wat bedoelen we er precies mee? En hoe staat het ervoor in het Nederlandse onderwijs? Louise Elffers laat zien hoe achter het gedeelde streven naar kansengelijkheid uiteenlopende, soms zelfs tegengestelde opvattingen schuilgaan. Ze schept orde in de conceptuele chaos en neemt vervolgens het Nederlandse onderwijs de maat. Hoe (on)gelijk zijn de kansen hier? En wat moet er gebeuren om het ideaal van kansengelijkheid in de praktijk te brengen? Een urgent boek over de belangrijkste opgave in het Nederlandse onderwijs van dit moment, van de auteur van het veelgeprezen boek De bijlesgeneratie.
Hieronder vindt u de eerste pagina's van het boek. Het volledige boek kan hier besteld worden via de uitgever Walburg Pers.
Onderwijs maakt het verschil. Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Auteur: Louise Elffers. Uitgeverij: Walburg Pers
Louise Elffers is als bijzonder hoogleraar Kansengelijkheid in het Onderwijs verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Zij is tevens lector Kansrijke Schoolloopbanen in een Diverse Stad aan de Hogeschool van Amsterdam en directeur van het Kenniscentrum Ongelijkheid. Haar boeken De bijlesgeneratie (2018) en Onderwijs maakt het verschil (2022) werden zeer lovend gerecenseerd in de landelijke pers en in verschillende onderwijsvakbladen.
Onderwijs maakt het verschil werd door de Volkskrant verkozen tot een van de beste boeken van 2022.
Lees hier het interview met Louise Elffers in de Volkskrant
Lees hier het interview in Vrij Nederland
Lees hier het interview in Het Parool
Lees hier het interview in NRC
Dit onderzoek richt zich op wat de behoeften en wensen van mbo-studenten zijn met betrekking tot het melden van stagediscriminatie. Om hier inzicht in te krijgen is deskresearch verricht naar het melden van stagediscriminatie, en hebben we gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders. Ook zijn er groepsgesprekken en individuele interviews gehouden met in totaal 41 mbo-studenten om enerzijds hun kennis over (het melden van) stagediscriminatie en hun eigen ervaringen hieromtrent uit te vragen (deel 1) en anderzijds te onderzoeken hoe zij idealiter zouden willen melden, bij wie, en welk resultaat
zij hierbij voor ogen hebben (deel 2).
Auteurs: Suzan de Winter-Koçak, Donya Yassine, Maxime van de Gevel, Marit Verstappen & Serena Does - Verwey Jonker Instituut.
Deze publicatie is afkomstig van de website van het Verwey Jonker Instituut.
Leerlingen in het voortgezet onderwijs leren in Nederland bij maatschappijwetenschappen redeneren over maatschappelijke problemen. Dat is uiterst relevant, maar ook complex. Deze studie beschrijft de onderdelen en niveaus van het redeneren van leerlingen over maatschappelijke problemen. Deze beschrijving is gebaseerd op a) conceptualiseringen van sociaalwetenschappelijk redeneren in handboeken sociologie en literatuur over vakdidactisch maatschappijwetenschappelijk onderwijs en b) een analyse van 88 leerlingtaken waarin leerlingen maatschappelijke problemen onderzochten. Deze taken waren afkomstig van 4 en 5 havo- en 5 en 6 vwo-leerlingen maatschappijwetenschappen van acht scholen in Nederland. De redeneerniveaus zijn daarnaast voorgelegd aan focusgroepen. We definiëren het sociaalwetenschappelijk redeneren in drie onderdelen (beschrijven, verklaren en oplossen van problemen) en vijf redeneeractiviteiten: causale analyse; vergelijken; gebruik van theorieën, modellen en concepten; gebruik van bewijs en; gebruik van perspectieven en reflectie daarop. We hebben deze redeneeractiviteiten beschreven in drie redeneerniveaus, ondersteund door praktische voorbeelden en rubrics voor het redeneren van leerlingen. Deze inzichten kunnen docenten en lerarenopleiders gebruiken bij het monitoren van de vooruitgang van leerlingen en het ontwerpen van lesmateriaal en activiteiten die het sociaalwetenschappelijk redeneren van leerlingen beogen te bevorderen.
Dit artikel is een bewerkte versie van een paper dat onderdeel is van het langlopend praktijkgericht onderzoek ‘Redeneren over maatschappelijke problemen: ontwikkeling en implementatie van didactische aanpakken bij maatschappijwetenschappen’, gefinancierd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO, 40.5.18540.109). De opbrengsten van dit NRO-onderzoek zijn te vinden op: https://www.expertisecentrum-maatschappijwetenschappen.nl
Auteur: Thomas Klijnstra
Bron: UvA
Lees ook dit artikel: 'Kunnen redeneren over sociale ongelijkheid is heel belangrijk' (T. Klijnsma, UvA)
This study aims to describe components and levels of upper secondary social science students’ reasoning about social problems. We con-sulted conceptualizations of social scientific reasoning in sociology textbooks and social science education literature, analyzed student papers, and conducted focus groups with social science teachers and teacher educators to define social scientific reasoning by proficiency levels and identify common flaws in students’ reasoning. The papers were written by upper secondary social science students from eight schools in the Netherlands. We defined social scientific reasoning in terms of three components (describing, explaining, and solving pro-blems) and five reasoning activities (causal analysis; use of social scientific concepts, models, and theories; use of evidence; use of perspectives and reflections on them; and comparing). We described these reasoning activities in three proficiency levels supported by practical examples and rubrics for students’ reasoning. These insights can inform teachers and teacher educators in monitoring students’ progression and designing teaching materials and activities that can promote students’ social scientific reasoning.
Authors: Thomas Klijnstra, Gerhard L. Stoel, Gerard J. F. Ruijs, Geerte M. Savenije, and Carla A. M. van Boxtel
Source: Universiteit van Amsterdam
De groei in het aantal bureaus voor schaduwonderwijs wordt vaak genoemd als een factor die bijdraagt aan de toenemende ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Nieuwe enquêtedata tonen hiervoor echter geen bewijs. In het kort:
● Aanvullend onderwijs in het basisonderwijs wordt in eenzelfde mate gebruikt door verschillende sociale milieus.
● Hoogopgeleide ouders betalen vaker zelf voor aanvullend onderwijs, en zetten vooral online-hulpmiddelen in.
● Beweegredenen van ouders worden vooral bepaald door percepties van nut, en veel minder door kosten.
Deze bijdrage bestudeert de sociale ongelijkheid in onderwijsprestaties. Hiervoor wordt de ontwikkeling van leerlingen uit verschillende sociale milieus geanalyseerd, vanaf het begin van de basisschool tot en met het voortgezet onderwijs, en hoe deze verschillen zich over de laatste tien jaar hebben ontwikkeld. De drie belangrijkste punten:
1. Sociale ongelijkheid in de onderwijsprestaties van Nederlandse leerlingen is groot en blijft stabiel over de laatste 10 jaar.
2. Ondanks alle aandacht voor ongelijke advisering blijkt deze maar een relatief kleine factor in het totale beeld.
3. Om kinderen uit een lager sociaal milieu te laten aanhaken is ongeveer per jaar een maand extra onderwijs vereist voor deze groep, wat een verdubbeling van huidige achterstandsgelden vraagt.
Auteurs: Lex Borghans (Hoogleraar aan de Universiteit Maastricht) en Ron Diris (Universitair Docent aan de Universiteit Leiden)
Bron: Borghans, L., & Diris, R. E. M. (2021). Ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs door de
jaren heen. In A. Gielen, D. Webbink, & B. ter Weel (Eds.), Preadviezen voor de Koninklijke
Vereniging voor Staathuishoudkunde (pp. 37-43). Amsterdam: ESB & Koninklijke
Vereniging voor de Staathuishoudkunde. Retrieved from
https://hdl.handle.net/1887/3278934
Hoe kan het dat je geboorteplaats, het inkomen van je ouders en je culturele achtergrond in 2021 nog steeds bepalend zijn voor waar je later terechtkomt? In deze serie onderzoekt Studium Generale Universiteit Utrecht kansenongelijkheid in Nederland. Welke nieuwe scheidslijnen dienen zich aan? Hoe uit sociale ongelijkheid zich in het onderwijs, de gezondheidszorg en het rechtssysteem? Over de knelpunten én de oplossingen.
In de serie Kansrijk? gaat Studium Generale in gesprek over ongelijke kansen in Nederland. In vier afleveringen komen er uiteenlopende onderwerpen aan bod: klasse, onderwijs, gezondheid en het rechtssysteem.
Is de meritocratie een mythe? Met socioloog prof. Ineke Maas (UU), sociaal geograaf dr. Sanne Visser (RUG) en socioloog prof. Giselinde Kuipers (KU Leuven). Lees hier het artikel of kijk de video:
Bron: Studium Generale Universiteit Utrecht. In samenwerking met Equality, Diversity & Inclusion (UU).
Niet alleen je CITO-score, maar ook je afkomst, bepaalt in Nederland nog altijd hoe ver jij het schopt op school. Van socioloog Thijs Bol (Universiteit van Amsterdam) horen we hoe de politiek hier iets aan kan doen. Hij vertelt dat de politiek de kansenongelijkheid niet volledig kan wegnemen, vermoedelijk zal er altijd een effect blijven bestaan van ouderlijk milieu op onderwijsprestaties. Maar de politiek kan de ongelijkheid wel verbeteren door de selectie, die in Nederland al op 12-jarige leeftijd plaatsvindt, uit te stellen. Bij de overgang van kinderen van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs krijgen kinderen uit een hoger milieu vaker een hoger schooladvies. Bij leerlingen met laagopgeleide ouders bleek dat één op de zes leerlingen een hoger schooladvies had moeten krijgen.
De onderlinge verbondenheid tussen landen in de wereld wordt steeds groter en de relaties tussen diezelfde landen steeds complexer. Tegelijkertijd maken moderne communicatietechnologie en snelle transportmogelijkheden de wereld ook kleiner. Veranderende sociale en politieke machtsrelaties en wereldwijde problemen op het gebied van armoede, kansenongelijkheid, pandemieën en klimaat, kleuren onze dagelijkse werkelijkheid. Burgerschapsonderwijs en wereldburgerschap staan daarom hoog op de politieke agenda, worden steeds meer onderwerp van onderzoek en ook onderdeel van het curriculum op scholen in Nederland. Wereldburgerschapsonderwijs is er op gericht leerlingen met een brede, open blik de wereld tegemoet te laten treden. Met deze oratie wordt de Leerstoel Wereldburgerschap en Tweetalig Onderwijs geïntroduceerd. In het kader van deze leerstoel houden we ons bezig met onderzoek naar wereldburgerschap, in relatie tot (vreemde)talenonderwijs en persoonsontwikkeling. In deze oratie wordt betoogd dat wereldburgerschap zich niet alleen zou moeten richten op internationaliseringsactiviteiten , die tot doel hebben leerlingen kennis te laten maken met verschillende culturele tradities in de wereld, maar dat wereldburgerschap juist ook oog zou moeten hebben voor de omgang met de diversiteit die onze maatschappij kenmerkt, want de wereld is er immers al. Juist het creëren van een inclusieve leeromgeving zou een van de kernopdrachten van het onderwijs in wereldburgerschap moeten zijn. Dat kan plaatsvinden in het kader van tweetalig onderwijs en of vreemdentalenonderwijs, maar eigenlijk zouden alle vakken, zou het hele curriculum, moeten bijdragen aan die inclusieve leeromgeving, zodat het onderwijs kansenongelijkheid verkleint in plaats van vergroot.
Auteur: Joana Duarte
Bronvermelding: Duarte, J. (2022). De wereld is er al: inclusie door wereldburgerschap. Nuffic / TUNING Association.
Urban culture, en hiphopcultuur in het bijzonder, zijn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw niet meer weg te denken uit het Nederlandse cultuurlandschap. Denk hierbij aan hiphopmuziek, graffiti, diverse dansvormen zoals breakdance en popping, spoken word, rap, dj’ing en beatbox. Recentelijk worden sporten zoals skating, BMX, freerunning, 3x3 basketbal, ook vaak in één adem genoemd met urban culture. Al deze cultuuruitingen hebben een grote reikwijdte onder jongeren, maar óók onder veertigplussers die opgegroeid zijn met hiphop. Toch zien we dit nog onvoldoende terug in de culturele basisinfrastructuur. Ook worden de kansen die urban arts bieden voor andere beleidsterreinen – zoals bijvoorbeeld jongerenbeleid en onderwijs – onvoldoende benut.
In dit position paper pleit de Hiphop Kenniskring* daarom voor structurele verankering van hiphop en urban culture in gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid. Leden van de Hiphop Kenniskring constateren dat het idee van veel beleidsmakers dat het ‘misschien wel goed is om iets met urban te doen’ op zich te waarderen valt, maar dat het vaak blijft hangen bij eenmalige incidenten en zonder dat het gebaseerd is op diepgaande kennis over de betekenis van hiphopcultuur. Erkenning en waardering van de cultuur kan op verschillende manieren:
1) Investeer in bruggenbouwers – mensen uit de hiphopscene die samenwerking tussengevestigde instellingen (gemeenten, fondsen, grotere culturele instellingen en welzijnsorganisaties) en meer grassroots organisaties kunnen stimuleren.
2) Benader de jeugd op een positieve manier en ga uit van mogelijkheden in plaats van problemen. Door urban culture een plaats te geven in het jongerenbeleid draag je bij aan het vergroten van veerkracht van jongeren.
3) Door onderwijs te baseren op hiphopwaarden en hiphop disciplines een plek te geven in het onderwijs creëer je binding van leerlingen, doe je een beroep op de competentie van leerlingen en geef je hen meer autonomie.
4) Onderzoek op welke andere manieren urban culture waardevol is voor jouw plaats: er zijn voorbeelden van stadsmarketing, sport, sociale binding in wijken, ondernemerschap… Van belang is daarbij dat je geloofwaardig blijft door in te spelen op het DNA van jouw plaats én de mensen om wie het gaat te laten meebeslissen.
Dit alles levert kansen op voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken als kansenongelijkheid, polarisatie en positieve identiteitsontwikkeling.
Bron: De Hiphop Kenniskring via LKCA (Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst)
*De HipHop Kenniskring, gefaciliteerd door LKCA, is een netwerk bestaande uit professionals uit de
hiphopscene en urban culture en onderzoekswereld werkzaam in heel Nederland. Zij komen een aantal keer per jaar bijeen om kennis te delen, ideeën te agenderen en elkaar te inspireren.
Contact naar aanleiding van dit position paper, bijvoorbeeld om sleutelpersonen in jouwregio te spreken? Neem dan contact op met Claudia Marinelli (claudiamarinelli@lkca.nl).
In dit document komen vijf praktijkverhalen over kansengelijkheid op Amsterdamse scholen aan bod: De Kansenaanpak Primair Onderwijs bij de Louis Bouwmeesterschool, het Familie Service Punt op de Lukasschool, onderwijsinnovatie op Spring High door de Brede Brugklas Bonus, de Zomerschool in Nieuw-West en de Kopklas.
Bron: OOG (Over Onderwijs Gesproken)
De overheid stimuleert de doorstroom van mbo naar hbo en ziet toe op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor diverse groepen studenten. De effecten van beleidsmaatregelen worden voortdurend in kaart gebracht. Met ingang van het studiejaar 2017-2018 is de gewogen loting bij numerusfixusopleidingen vervangen door een systeem van decentrale selectie. In opdracht van het ministerie van OCW onderzocht ResearchNed wat de motieven van aspirant-studenten zijn om deel te nemen aan selectieopleidingen. Ook is met een mix van onderzoeksmethoden onderzocht of er qua achtergrond (o.a. geslacht, etniciteit, eerste generatie, vooropleiding, functiebeperking) verschillen tussen kandidaten zijn. De volgende vragen stonden centraal:
1) Wat zijn de motieven van scholieren (mbo-4/havo/vwo) om al dan niet te kiezen voor een opleiding in het hoger onderwijs?
2) Welke aspirant-studenten melden zich aan voor een decentrale selectie bij een numerusfixusopleiding?
3) Hoe verloopt het selectieproces?
4) Welke studenten worden geselecteerd?
Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen dat toepassing van bepaalde criteria ongelijkheid in de hand werkt. In het eerste jaar nadat de gewogen loting was afgeschaft konden we concluderen dat over het geheel genomen de selectie naar tevredenheid is verlopen. Wel is speciale aandacht nodig voor kandidaten met een functiebeperking. Middels de Kamerbrief selectie en toegankelijkheid hoger onderwijs is het rapport aangeboden aan de Tweede Kamer, tegelijk met een rapport van de inspectie (Selectie: Meer dan cijfers alleen).
Auteurs: Anja van den Broek, Jessica Nooij, Marije van Essen & Suna Duysak (ResearchNed, onderzoek in opdracht van het ministerie van OCW)
Bron: ResearchNed
De Inspectie van het Onderwijs voert een meerjarige monitor uit van selectie en toegankelijkheid in het bekostigd hoger onderwijs. Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoek binnen die monitor naar twee maatregelen rond selectie bij instroom en doorstroom, zoals opgenomen in de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (KIV). De eerste maatregel is de bepaling dat bacheloropleidingen met een numerus fixus in hbo en wo vanaf studiejaar 2017/2018 een decentrale selectie met minimaal twee soorten kwalitatieve selectiecriteria moeten toepassen. Deze decentrale selectie vervangt de centrale loting. De tweede maatregel is de afschaffing van het automatisch toelatingsrecht tot de doorstroommaster in het wo, vanaf studiejaar 2014/2015. Deze maatregel biedt masteropleidingen de mogelijkheid om ook (decentraal) te selecteren.
We onderzochten in hoeverre opleidingen deze maatregelen al hebben ingevoerd. Ook bekeken we wat de effecten daarvan zijn op de instroom, en daarmee op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dit rapport bevat daarnaast een geactualiseerd kwantitatief beeld van de ontwikkelingen binnen studentstromen en selecterende opleidingen in het bekostigd hoger onderwijs. [...]
In dit rapport keken we specifiek naar twee selecterende maatregelen uit de Wet KIV: decentrale selectie bij bacheloropleidingen met een numerus fixus en de afschaffing van het automatisch toelatingsrecht tot de doorstroommaster. We concludeerden dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat deze maatregelen de brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs onder druk zetten, maar dat selectie wel zorgt voor een wat andere instroom. In het laatste, beschouwende hoofdstuk gaan we dieper op deze conclusie in, en noemen we enkele aandachtspunten die we hierbij signaleren. [...]
De Gelijke Kansen Alliantie (GKA) werkt samen met scholen, gemeenten en maatschappelijke partners aan het verbeteren van kansengelijkheid in het onderwijs met aandacht voor thuis, school en de leefomgeving.
Kinderen met dezelfde talenten hebben recht op gelijke kansen. Ieder kind moet zich volledig kunnen ontwikkelen. Zijn of haar achtergrond, het opleidingsniveau van ouders of hun financiële situatie mag geen invloed hebben op de schoolprestaties van een kind.
Het tegengaan van kansenongelijkheid is een opdracht voor iedereen, met een grote rol voor het onderwijs. Het verbinden van de drie leefwerelden – school, thuis, omgeving – is heel belangrijk in de aanpak van gelijke kansen. De integrale aanpak van gelijke kansen blijkt ook uit de samenwerking van de GKA met ministeries van SZW (armoedebestrijding en onderwijs arbeidsmarkt) en het ministerie van VWS (jeugd en sport) om deze verbindingen te versterken.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is sinds oktober 2016 actief in heel Nederland met de Gelijke Kansen Alliantie (GKA), en vanaf 1 oktober 2018 als het Programma Gelijke Kansen.
Lees hier meer over het programma Gelijke Kansen Alliantie
Bron: Gelijke Kansen Alliantie - Over het programma Gelijke Kansen
Kohnstamm Instituut is a research institute that performs analyses on various topics in the fields of education, schooling, and nurture and youth aid. We consider it our mandate to promote opportunities for children, young adults and adults and the promotion of quality of schooling, upbringing and youth. Our research is relevant to both the field of educational-practice and to policy makers. We work from a life course perspective and our research consists of all age groups and forms of education, from preschool and higher education to lifelong learning.
High Dosage Tutoring is an intensive educational intervention to increase the social-emotional well-being and the math level of children with a large learning disability. In this collection you will find various articles about this specific educational intervention and how it is currently being applied to Amsterdam schools.
The components below are part of the 'SEPP' (Scalable Education Programs Partnership) collection. This program was created by the University of Amsterdam and brings together the expertise of academic researchers, education policy makers and educational practitioners with the aim of creating a 'toolbox' of proven effective, scalable and potentially complementary educational interventions for underprivileged students (and their caregivers), develop them further and bring them to the attention.
Currently SEPP is involved in Amsterdam through the implementation of High Dosage Tutoring at various primary schools in the city.
Klassen is een documentaireserie van omroep HUMAN over de strijd voor gelijke kansen in het onderwijs. Sarah Sylbing en Ester Gould volgen achtstegroepers vlak voor het eindadvies voor de middelbare school. Sommige kinderen worstelen met hun thuissituatie, anderen gaan gebukt onder prestatiedrang. Gelukkig zijn er de zeer betrokken leraren, de mentor, de bestuurder en de wethouder. Maar is dat genoeg? Voor de documentaire zijn onder andere enkele van onze leerlingen, leerkrachten, directeuren en onze bestuurder gevolgd.
Klassen is een documentaireserie van omroep HUMAN over de strijd voor gelijke kansen in het onderwijs. Sarah Sylbing en Ester Gould volgen achtstegroepers vlak voor het eindadvies voor de middelbare school. Sommige kinderen worstelen met hun thuissituatie, anderen gaan gebukt onder prestatiedrang. Gelukkig zijn er de zeer betrokken leraren, de mentor, de bestuurder en de wethouder. Maar is dat genoeg? Voor de documentaire zijn onder andere enkele van onze leerlingen, leerkrachten, directeuren en onze bestuurder gevolgd.
De serie begint in de zomer van 2019. We ontmoeten achtstegroepers in afwachting van hun eindadvies, en middelbare scholieren wiens kaarten al eerder geschud zijn. Lukt het hen om op te boksen tegen lage verwachtingen, of te leven met hoge?
Waar het ene kind worstelt met een armoedige of onzekere thuissituatie, gaat het andere juist gebukt onder de drang om te presteren. Gelukkig zijn er volwassenen die voor het belang van de kinderen strijden: de zeer betrokken leraren, de mentor, de bestuurder en de wethouder.
Lees hier het hele artikel
Lees op deze pagina van het schoolbestuur Innoord meer over Klassen.
Trailer documentaireserie Klassen
De recentelijke ontwikkelingen rondom kansengelijkheid in het onderwijs worden weergegeven. Het versterkende effect van corona en de voortgang op de belangrijkste onderdelen van de gemeentelijke inzet op kansengelijkheid in het onderwijs. Daarnaast benadrukt bijgaande brief de urgentie van het college van B en W om de door de crisis vergrote kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan. De corona crisis heeft bestaande kansenongelijkheid in het onderwijs meer zichtbaar gemaakt en vergroot. Dit wordt versterkt door het voortdurende lerarentekort. De schoolsluiting heeft de meest kwetsbare kinderen met een risico op leerachterstanden het hardst getroffen.
Behandeld in Commissie Werk, Inkomen en Onderwijs 14 november 2021, 13 oktober en 22 september 2021
Behandelend ambtenaar: OJZD/onderwijs: Karima Halioui, k.halioui@amsterdam.nl en Priscilla Obeng,priscilla.obeng@amsterdam.nl
Voor meer informatie/voordracht klik hier
According to the Education Inspectorate, the corona crisis creates a unique opportunity to structurally improve education. Because pupils and students have been delayed due to the corona pandemic, a catch-up has been announced. In the State of Education 2021, the Inspectorate calls on to do more than just make up for the corona arrears: turn the announced repair into a renovation.
Because even before the corona crisis, the Inspectorate repeatedly established that thousands of young people each year run the risk of having to enter society without the minimum necessary skills. If the ambition of the repair is to bring education back to its pre-2020 state, then too many students have not been helped. To ensure that 2021 becomes known as the year of the turnaround, it is necessary that all parties work together in a purposeful and united manner on this task.
Read here the whole article
In het doorlopende onderzoek ‘Verschil in Nederland’ brengt het SCP in kaart hoe de Nederlandse bevolking is opgedeeld. Uit de nieuwste editie komt naar voren dat de structurele ongelijkheden tussen zes sociale groepen in de periode 2014-2020 niet ingrijpend zijn veranderd. De economische omstandigheden waren toen overwegend gunstig, en veel beleid had tot inzet ongewenste sociale verschillen tegen te gaan. Desondanks ziet het SCP nog steeds grote contrasten tussen groepen met veel en weinig hulpbronnen (werk, inkomen, opleiding, sociale netwerken, cultureel kapitaal en gezondheid). Net als in ander SCP-onderzoek treffen we ook hier kwetsbare burgers aan die achterblijven, mede doordat achterstanden zich bij hen opstapelen binnen meerdere domeinen.
Verschillen tussen mensen kunnen het leven interessant maken, maar wanneer ze leiden tot ongelijke levenskansen of sociale achterstanden is het een andere kwestie. Zulke verschillen zijn niet uitsluitend nadelig voor de mensen en groepen die aan het kortste eind trekken: ze kunnen ook negatief uitpakken voor de samenleving als geheel. Dat doet zich bijvoorbeeld voor wanneer talenten van mensen niet tot wasdom kunnen komen, wat uiteindelijk negatief is voor de collectieve welvaart en het welbevinden van de bevolking. Het onderzoek laat verder zien dat er een verband is tussen structurele ongelijkheid en sociale cohesie. De zes groepen verschillen niet alleen in de hulpbronnen waarover zij beschikken, maar ook in hun visie op de Nederlandse samenleving, de sociale spanningen die zij ervaren en hoe zij tegen de overheid aankijken.
Bron: Verschil in Nederland 2014-2020. 2021. Sociaal en Cultureel Planbureau.
Overige documenten: Bijlagen + achtergronddocument
In onze samenleving moet iedereen de kans krijgen om zich te ontplooien naar zijn of haar mogelijkheden en daar waardering voor krijgen. Bij het bevorderen van gelijke kansen gaat het erom dat kinderen en jongeren in staat worden gesteld – en worden gemotiveerd en waar nodig ondersteund – om hun verschillende talenten te ontwikkelen. Kansengelijkheid maakt onderdeel uit van een rechtvaardige samenleving en is in ieders belang.
Op individueel niveau is het voor kinderen en jongeren nadelig als zij onvoldoende kansen krijgen om zich te kunnen ontplooien. Ook op latere leeftijd ondervinden zij daarvan de (negatieve) gevolgen. Zo heeft kansenongelijkheid een relatie met het (toekomstig) inkomen. Kinderen van ouders met een lagere sociaaleconomische positie, blijken kwetsbaarder te zijn gedurende hun schoolloopbaan. Dat maakt dat zij met een minder gunstige uitgangspositie de arbeidsmarkt betreden en zelf ook meer kans hebben om in een sociaaleconomische lagere positie terecht te komen. Bovendien werken de gevolgen van kansenongelijkheid op individueel niveau breder door in onze samenleving.
Mensen die de Nederlandse taal niet goed beheersen of niet kunnen omgaan met de computer hebben meer problemen en minder kansen. Zij vinden moeilijker hun weg in de snel veranderende samenleving die steeds meer van ons vraagt. Om mee te komen zijn voldoende basisvaardigheden nodig. Mensen die over onvoldoende taal-, reken- of digitale vaardigheden beschikken noemen we laaggeletterd.
Het college wil ook in de komende periode taal inzetten als middel om de kansen van mensen te vergroten. Dat doen we vanuit een breed perspectief, omdat laaggeletterdheid samenhangt met tal van problemen op andere leefgebieden: schulden, werkloosheid, sociaal isolement en aansluitingsproblematiek onderwijs. We verzorgen praktische cursussen die ingaan op belangrijke vragen waar mensen mee zitten: ‘Wat staat er in mijn werkinstructie?’ of ‘Hoe krijg ik overzicht over mijn financiën?’ Maar we bieden ook cursussen aan die opleiden tot het niveau geletterd en eraan bijdragen dat mensen een beroepsopleiding kunnen volgen. Het Taaloffensief voorziet zodoende in een divers aanbod voor alle Amsterdammers die bepaalde basisvaardigheden missen én voor midden- en hoger opgeleiden die zich Nederlands als tweede taal eigen moeten maken.
Bron: Gemeente Amsterdam - Uitvoeringsplan Taaloffensief 2019-2022
Overige documenten: Uitvoeringsplan Taaloffensief 2019-2022 (hertaling) en Beleidskader Taaloffensief 2019-2022
Leerlingen hebben niet allemaal dezelfde kans op een succesvolle schoolloop- baan, ook niet als hun cognitieve capaciteiten hetzelfde zijn. Vooral leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus hebben minder kansen. Dit uit zich onder andere in het lagere schooladvies dat ze krijgen in vergelijking met kinderen waarvan de ouders hoogopgeleid zijn (Ministerie van OCW, 2020). Verschillende variabelen spelen daarin mee, zoals het onderwijsniveau van ouders, net zoals het gezin en de buurt waarin het kind opgroeit.
Kansengelijkheid in het onderwijs is geen nieuw onderwerp. In de jaren zestig wees de Leidse hoogleraar Van Heek er in zijn studie Het Verborgen Talent al op dat kinderen uit lagere milieus aanzienlijk minder kans hebben om door te stromen naar hogere vormen van onderwijs dan leerlingen uit meer gefor- tuneerde gezinnen (Van Heek, 1968). Ook wetenschappers als Van Gelder en Van Kemenade wezen hierop en stelden daarom in de jaren zeventig veran- deringen voor van het onderwijsbeleid (Van Rees, 2020). Ook Van Calcar en Grandia probeerden in dezelfde tijd met compensatieprogramma’s deze achterstanden in het onderwijs terug te dringen (Van de Werfhorst, 2019). Het onderwerp verdween in de jaren negentig helemaal uit beeld, maar de onderwijsachterstanden bleven en namen de laatste jaren zelfs weer verder toe. De Inspectie van het Onderwijs (Ministerie van OCW, 2020) benadrukt dat kinderen uit gezinnen waarin de ouders laag opgeleid zijn met dezelfde eindtoets-scores toch een lager advies krijgen dan kinderen van hoogopgeleide ouders. Ook het op- en afstromen op het voortgezet onderwijs is gerelateerd aan de sociaaleconomische status van het gezin waaruit de jongeren komen (migratieachtergronden en opleiding ouders).
Dit onderzoek is gericht op de werkzame elementen bij de transitie van een onderwijs- zorgarrangement naar een (reguliere) VO school. Vervolgens is de toepassing en de toepasbaarheid van deze werkzame elementen in de Amsterdamse praktijk onderzocht, specifiek voor de overgang van School2Care naar een (reguliere) VO school. Hierbij is gekeken naar werkzame elementen in de literatuur en ook naar de manier waarop op andere plekken de transitie plaatsvindt (vanuit de JeugdzorgPlus instelling De Koppeling en bij School2Care in Rotterdam). Het onderzoek is uitgevoerd na een vraag bij het kennisportaal van KeTJA.
In het rapport Hoge verwachtingen van het SER Jongerenplatform, gepubliceerd in augustus 2019, is een verkenning gedaan naar de kansen en belemmeringen van jongeren in Nederland. De conclusie van deze verkenning is dat jongeren wat van hun leven weten te maken. Daar werken ze hard voor en dat is iets om met recht trots op te zijn. Dit is echter te vaak eerder ondanks dan dankzij de omstandigheden. Dat wordt veroorzaakt door een stapeling van ontwikkelingen en beleidsmaatregelen. Deze stapeling heeft geleid tot knelpunten en risico’s die in het bijzonder neerslaan bij bepaalde groepen jongeren. In deze verkenning is daarom een werkagenda opgesteld met onderwerpen waarmee het SER Jongerenplatform nog aan de slag wil. Het SER Jongerenplatform vindt onder andere dat in kaart moet worden gebracht wat de gevolgen zijn van het sociaal leenstelsel op hun financiële positie en de vervolgstappen in het leven van jongeren. Daarbij zou ook nagedacht moeten worden over bouwstenen voor passende alternatieven.
In 2015 is het studievoorschotstelsel – beter bekend als het sociaal leenstelsel – geïntroduceerd. Hiermee kwam een einde aan het systeem met een generieke beurs. Door de sterk toegenomen kosten als gevolg van een groeiende studentenpopulatie, ontstond er vanuit de politiek behoefte om minder in studiefinanciering en meer in de kwaliteit van het hoger onderwijs te investeren. Deze sterk gevoelde urgentie leidde tot de invoering van het sociaal leenstelsel. De verandering van het studiefinancieringsstelsel betrof overigens alleen het hoger onderwijs. In het middelbaar beroepsonderwijs is de financieringssystematiek niet veranderd in 2015. Laatstgenoemde onderwijsniveau blijft dan ook grotendeels buiten de aandacht van deze verkenning.
Belangrijkste verschil tussen het voorschotstelsel en de voormalige basisbeurs is het principe dat studenten onder het huidige leenstelsel geen aanspraak kunnen maken op een generieke beurs. Wel is er voor de lage inkomensgroepen een aanvullende beurs. Deze wordt omgezet in een gift als de student binnen tien jaar afstudeert. De aanvullende beurs voorziet in een gedeeltelijke dekking van de gemaakte kosten voor studie en levensonderhoud. Voor het overige kunnen studenten (tegen gunstige voorwaarden) geld lenen van de overheid. Deze lening zal binnen 35 jaar moeten worden terugbetaald. De afbetaling vindt plaats onder gunstige voorwaarden en de hoogte ervan is mede afhankelijk van het genoten inkomen. Daarentegen werd de basisbeurs (later werd dit een prestatiebeurs) omgezet in een gift als de student binnen tien jaar afstudeerde. Dit geldt overigens nog steeds voor de aanvullende beurs en de reisvoorziening, echter niet meer voor de basisbeurs aangezien deze is afgeschaft. Alhoewel de basisbeurs niet volstond om aan alle gemaakte kosten tegemoet te komen, is met de invoering van het sociaal leenstelsel voor veel studenten de noodzaak om te lenen veel groter geworden. Daarmee is de gemiddelde schuldenlast van studenten sterk gestegen.
Bron: Studeren zonder druk: Voorstel voor een nieuw stelsel van studiefinanciering. 2021. SER Jongerenplatform.
Verbeter de financiële ruimte voor studenten met studievertraging, creëer meer startersbanen en starterswoningen en werk aan een groen herstelbeleid. Dat zijn belangrijke ingrediënten uit het advies ‘En nu … daden!” van de Jongeren Denktank Coronacrisis (JDC).
De regering moet nu écht aan de slag gaan met een gedegen plan voor Nederland waarin jongeren worden meegenomen, aldus de Denktank. Daar kan niet langer mee worden gewacht. Doordat de crisis jongeren onevenredig hard raakt, is hun toch al onzekere positie verder verslechterd. Hun financiële en mentale reserves raken uitgeput.
De Jongeren Denktank Coronacrisis deed de afgelopen maanden onderzoek met de Opp app naar de ideeën van jongeren over problemen waar ze door de crisis tegenaan lopen, bij hun werk, opleiding of huisvesting. De Jongeren Denktank onderzocht ook de zorgen die jongeren hebben over klimaat, gelijke kansen, mentale gezondheid en de ‘grote’ stappen in het leven.
De problemen die jongeren ervaren, zijn niet nieuw, maar door de coronacrisis verergerd. Juist om een krachtige, eerlijke en groene samenleving te creëren willen jongeren meepraten over beleid dat hen aangaat.
De Jongeren Denktank Coronacrisis heeft de problemen op het gebied van onderwijs, werk, wonen en klimaat onderzocht en geeft voor elk van die onderwerpen adviezen aan het kabinet.
De belangrijkste adviezen zijn:
De Jongeren Denktank Coronacrisis is een samenwerkingsverband tussen het SER Jongerenplatform en Denktank-Y (onderdeel van Coalitie-Y) . Samen met jongeren willen zij oplossingen en ideeën bundelen om het kabinet te adviseren. Jongeren hebben namelijk een andere kijk op maatschappelijke thema’s en hebben vaak vernieuwende ideeën over de aanpak van problematiek. Voor dit advies gingen jongeren via de Opp app- een speciale app waaraan ruim 2.000 jongeren en jongvolwassenen meededen - in gesprek over de gevolgen van de coronacrisis voor wonen, werken, studie en klimaatbeleid.
De bewindslieden van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) hebben de Onderwijsraad verzocht om een verkenning uit te brengen over het onderwerp ‘van instelling naar leerling centraal’ alsmede over het thema ‘gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk’. De wenselijkheid om de leerling meer centraal te stellen en de grenzen die daarbij in ogenschouw genomen zouden moeten worden, worden door de raad beschreven in een aparte verkenning. In deze notitie worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de raad met betrekking tot het bevorderen van gelijke onderwijskansen en sociale samenhang van de afgelopen tien jaar samengevat.
Met deze notitie biedt de raad regering en parlement een overzicht van de relevante adviezen met betrekking tot gelijke kansen en sociale samenhang, geclusterd in een vijftal aandachtspunten. Deze aandachtspunten hebben betrekking op: 1) het (vroegtijdig) bestrijden van achterstanden, 2) selectie en op- en doorstroomkansen, 3) het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt, 4) eindtoetsing en 5) burgerschapsonderwijs. De raad benadrukt dat deze aandachtspunten niet op zichzelf staan. Ze vormen een pakket van aanbevelingen die in onderling verband en samenhang moeten worden gezien.
Hiernaast geeft de raad aan dat onderwijsbeleid, meer dan nu het geval is, gestoeld zou moeten worden op een langetermijnvisie en een lange termijn onderwijsagenda. Daarin horen gelijke kansen en sociale samenhang, maar ook onderwijskwaliteit, doelmatigheid, pluriformiteit en keuzevrijheid een plaats te hebben en tegen elkaar afgewogen te worden. Dit voorkomt dat beleid te zeer afhangt van hypes, slogans en geldende doctrines en kortetermijndenken. Daarnaast zou ook, conform het rapport van de commissie-Dijsselbloem, meer gebruikt moeten worden gemaakt van wetenschappelijke theorieën en wetenschappelijk of praktijkgericht onderzoek. De recente toename in aandacht voor gelijke kansen lijkt nu gebaseerd te zijn op een zeer beperkte set aan wetenschappelijke kennis en cijfers.
Bron: website Onderwijsraad
Om mbo-studenten die willen doorstromen naar het hbo beter voor te bereiden op het hbo, bieden veel roc’s in samenwerking met hogescholen het Keuzedeel Voorbereiding hbo aan. In dit onderzoek zijn de eerste ervaringen en opbrengsten van het Keuzedeel onderzocht. Hiervoor zijn betrokken ontwikkelaars en uitvoerders geïnterviewd en zijn de ervaringen en leerontwikkeling van deelnemers gemeten aan de hand van een survey. Het onderzoek is tot stand gekomen in samenwerking met de onderwijsinstellingen die zijn vertegenwoordigd in het Regionaal Netwerk mbo-hbo Noord-Holland – Flevoland.
Vervoort, M., van Diepen, M., & Elffers, L. (2018). "We staan aan de wieg van iets moois": eerste ervaringen en opbrengsten van het Keuzedeel Voorbereiding hbo. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Lectoraat Beroepsonderwijs.
Bron: website HvA
In Nederland studeren jaarlijks zo’n 74.000 studenten af bij een instelling voor het hoger beroepsonderwijs (hbo). Ondanks het feit dat het percentage hbo-gediplomeerden met een migratieachtergrond al jaren toeneemt, vertaalt dit zich nog niet in een gelijke arbeidsmarktpositie. In het najaar van 2019 is 6,6% van de hbo-afgestudeerden met een niet-westerse migratieachtergrond en 5,2% met een westerse migratieachtergrond werkloos, terwijl 3,4% van de hbo-afgestudeerden zonder migratieachtergrond werk- loos is (HBO-Monitor 2019). Onderzoeken van het Research Centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) tonen bovendien aan dat de gemiddelde hbo’er met een migratie- achtergrond er langer over doet om een stage of baan te bemachtigen, dan de hbo’er zonder migratieachtergrond (zie bijvoorbeeld ROA, 2016).
Er bestaat nog geen volledig beeld van de factoren die tijdens en kort na een hbo-studie bijdragen aan ongelijke arbeidsmarktkansen. In een eerder onderzoek van het ROA is geprobeerd het verschil tussen de werkloosheidspercentages van hbo-afgestudeerden met en zonder migratieachtergrond in de periode 2009-2014 te verklaren door indivi- duele afgestudeerden te vergelijken (ROA, 2016, v.a. p.105). Een van de conclusies van dit onderzoek was dat de hogere werkloosheid onder jongeren met een migratieachter- grond slechts ten dele wordt verklaard door harde kenmerken als studierichting, niveau, opleiding ouders of afstudeercijfers. Uit publicaties van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) bleek ongeveer hetzelfde (SCP, 2016; SCP, 2014; SCP, 2007). De onderzoeken van het SCP toonden aan dat de rol van discriminatie en minder efficiënt zoekgedrag moet worden meegenomen bij de verklaring van verschillen. Dat de voorkeuren van werkge- vers bij sollicitaties mede verklarend zijn voor het werkloosheidsverschil werd opnieuw bevestigd in een onderzoek van Thijssen, Coenders & Lancee (2019).
De hbo-instellingen trachten studenten te begeleiden naar goede en gelijke kansen op de arbeidsmarkt. De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) beogen de hbo-instellingen hierbij te onder- steunen. Om die reden hebben de ministeries aan het Research Centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en Klooster Onderzoek en Advies gevraagd op zoek te gaan naar het antwoord op de volgende onderzoeksvraag: :
Welke factoren tijdens en kort na de studietijd in het hoger beroepsonderwijs zijn van invloed op het verschil in kans op werk na afronding van de studie tussen jongeren met een migratieachtergrond en autochtone jongeren?
Bron: Klooster, E., Meng, C., Bles, P., Monker, D., & Walz , G. (2020). (On)gelijke toegang tot stage en werk van hbo’ers met een migratieachtergrond: ‘Hbo’ers, onderwijs en werkgevers over verklaringen en oplossingen’. ROA. ROA Reports, Nr. 004 https://doi.org/10.26481/umarep.2020004
Amidst worries about growing inequalities in citizenship competences of younger generations, policymakers increasingly call on education to equip students for functioning in a democratic society. The degree to which teachers may address inequalities in citizenship outcomes of their students, may depend on the cognitive composition of the classroom, however. Here, we investigate to what degree cognitive peer characteristics are associated with citizenship knowledge and citizenship attitudes in primary education. Our findings suggest that particularly low language ability students benefit from being surrounded with classroom peers that display both variation in and high average levels of cognitive ability for the acquisition of citizenship knowledge.
Working paper 2014/3
Inequalities in Youth Citizenship Knowledge and Attitudes:Does Cognitive Classroom Composition Matter?
Authors: Bram B. F. Eidhof, Geert T.M. ten Dam, Anne Bert Dijkstra and Herman G. van de Werfhorst
Bron: website UvA
Tracked educational systems are associated with a greater social inequality in children’s educational achievement. Until now research has assumed that the impact of tracking on the inequality of educational opportunity is independent of other educational institutional features. Using data from the 2006 PISA survey, we study how central examinations affect the association between tracking and inequality. We find that parent’s social class has a larger effect on student achievement in systems without central examinations, whereas in systems with central examinations this relationship is attenuated. We argue that central examinations help hold schools accountable for their performance, thereby making it more likely for schools to allocate students to tracks and reward them on the basis of objective indicators, thereby reducing the impact of parental status on children’s performance.
Curricular Tracking and Central Examinations: Counterbalancing the Impact of Social Background on Student Achievement in 36 Countries
Authors: Thijs Bol, Jacqueline Witschge, Herman G. Van de Werfhorst and Jaap Dronkers
Bron: website UvA
This article compares and contrasts the nature of student employment experience in Amsterdam and Strasbourg among descendants of Turkish migrants. The analysis relies on in-depth qualitative interviews revealing the experience of student employment and the impact of working while studying on the educational careers and future labour market transitions.
The comparative design of the study uncovered the role of distinct institutional structures in education systems and labour markets, which proved more strenuous for combining work and study in Strasbourg compared to Amsterdam. Parental support and high educational aspirations of the students turned out crucial to counterbalance the potential negative impact of working on students’ school careers, while working in their area of study facilitated beneficial consequences for students’ future labour market careers. The article highlights the interaction between institutional structures and social class background as well as gender dynamics.
Elif Keskiner (2017) Student employment among descendants of Turkish
migrants in Amsterdam and Strasbourg, Journal of Education and Work, 30:3, 203-216,
DOI: https://doi.org/10.1080/13639080.2016.1167844
Vrouwen doen het al jarenlang beter in het onderwijs dan mannen. Ze volgen vaker dan mannen hogere onderwijstypen, vallen minder vaak voortijdig uit en studeren sneller af in het hoger onderwijs. Maar op de arbeidsmarkt is deze voorsprong (nog) niet zichtbaar.
Dit blijkt uit de Monitor Vrouwenemancipatie 2017 die de positie van meisjes en vrouwen in Amsterdam op allerlei terreinen beschrijft. Hierbij staan vragen centraal als: Hoe doen vrouwen het in het onderwijs en op de arbeidsmarkt? Hoe is hun gezondheid? En voelen zij zich veilig in de stad?
Iets meer dan de helft van de Amsterdammers is vrouw (50,5%). De levensverwachting van pasgeboren meisjes ligt op ruim 82 jaar, bijna vier jaar hoger dan die van jongens. Vrouwen zijn gemiddeld ouder dan mannen. Zo is van alle 65-plussers 54% vrouw en van de 85-plussers zelfs 68%.
Meisjes volgen vaker een hogere opleiding dan jongens en vrouwen onder de 45 jaar zijn gemiddeld hoger opgeleid dan mannen. Vrouwen werken meer dan vroeger maar nog steeds hebben zij minder vaak een betaalde baan dan mannen. Er is echter nauwelijks verschil daarin tussen hoogopgeleide vrouwen en mannen. Ook werken vrouwen vaker parttime dan mannen, ook jonge vrouwen. Vijfenveertig procent van de vrouwen is werkzaam voor 32 uur of meer per week tegenover 69% van de mannen. Vrouwen verrichten vaker onbetaalde arbeid zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg.
Vrouwen zijn minder vaak positief over hun gezondheid dan mannen en hebben vaker een chronische ziekte of aandoening, met uitzondering van hart- en vaatziekten en diabetes. Ook hebben zij vaker ernstig overgewicht (14% versus 10%). Vrouwen ervaren vaker psychische klachten dan mannen en zijn vaker sterk sociaal geïsoleerd, vooral vrouwen van 55 jaar en ouder (24% versus 16% onder mannen van die leeftijd).
Vrouwen voelen zich vaker onveilig dan mannen en zijn ook vaker slachtoffer van straatintimidatie en huiselijk geweld. Zo heeft ruim de helft van de vrouwen van 15 jaar en ouder de afgelopen 12 maanden een vorm van straatintimidatie ondervonden, jonge vrouwen het vaakst. Veertien procent van de 19-64 jarige vrouwen gaf in een enquête aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld (versus 6% van de mannen).
De gemeente Amsterdam heeft samen met de UvA de diversiteit in het basisonderwijs onderzocht. Op verschillende manieren is bekeken of scholen gemengd zijn en of verschillende leerlingen elkaar tegen kunnen komen op school. Het algemene beeld is dat het aantal leerlingen op gemengde scholen de afgelopen vijf jaar relatief stabiel is.
Behandeld in Commissie Jeugd en Cultuur 18 mei 2017
Behandelend ambtenaar: rve onderwijs jeugd zorg, Cathelijne Kroon-rve ojz, cathelijne.kroon@amsterdam.nl
Voor meer informatie klik hier
In november 2015 heeft Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) in opdracht van Onderwijs, Jeugd en Zorg (OJZ) een beschrijvend onderzoek gedaan naar de mate van sociaaleconomische en etnische diversiteit op Amsterdamse basisscholen in drie schooljaren (2012/’13 t/m 2014/’15). In opdracht van OJZ heeft OIS een vervolgonderzoek uitgevoerd van deze monitor, nu in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (UvA)1, waarin een beschrijving gemaakt wordt van de diversiteit in het basisonderwijs in 2015/’16 en 2016/’17. Daarnaast wordt in dit onderzoek antwoord gegeven op de volgende verdiepende vragen:
- In hoeverre is de diversiteit in de stad de afgelopen 5 jaar veranderd in het PO?
- Hoe verhoudt de onderwijssegregatie zich tot de woonsegregatie in Amsterdam en tot de onderwijssegregatie in andere steden?
Lotje Cohen, Merel van der Wouden en Esther Jacobs (OIS)
Willem Boterman (UvA)
Bron: website OIS
Hieronder vindt u de 'impressie inzet tegengaan kansenongelijkheid' voor de thema's Werk en Inkomen, Gezondheid en Zorg, Onderwijs en Opvoeding en Wonen.
Bron: Gemeente Amsterdam - Impressie inzet tegengaan kansenongelijkheid
De diversiteitsmonitor heeft als doel heeft om inzicht te geven in de staat van de diversiteit in het onderwijs. Hierbij wordt voor zowel primair- als voortgezet onderwijs naar de verdeling van leerlingen en verhoudingen tot de buurten en andere scholen gekeken als het gaat om herkomst en inkomen.
Het onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met OIS en de UvA.
Leerlingen op Amsterdamse middelbare scholen hebben steeds vaker hoogopgeleide ouders (43%). Er zijn echter grote verschillen in de leerlingenpopulatie per type school. Ook de ontwikkeling door de jaren heen van het aandeel kinderen met hoogopgeleide ouders verschilt per type school. Veel leerlingen gaan naar een middelbare school in Centrum/Zuid, dit zijn vooral leerlingen met hoogopgeleide ouders.
Verschillende leerlingen op verschillende typen scholen
Het aandeel leerlingen in het voortgezet onderwijs met hoogopgeleide ouders neemt toe. Door verschillen in adviezen en schoolkeuzes zijn er grote verschillen in de leerlingenpopulatie per type school. Scholen met enkel vmbo of praktijkonderwijs hebben een laag aandeel leerlingen met hoogopgeleide ouders. Categorale vwo-scholen hebben juist een hoog aandeel leerlingen met hoogopgeleide ouders. De toename van het aandeel kinderen met hoogopgeleide ouders zien we terug op categorale vwo-scholen, havo/vwo scholen en categorale vmbo-t en/of havo scholen. Op scholen waar het aandeel hoogopgeleide ouders rond of onder het gemiddelde ligt (praktijkonderwijs, smalle en brede vmbo scholen en scholengemeenschappen) is dit aandeel de afgelopen jaren echter stabiel gebleven.
Figuur 1 Leerlingen met hoogopgeleide ouders per type VO-school, 2013/’14-2016/’17 (procenten)
bron: OJZ, OIS en CBS (bewerking van OIS)
Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat het totaalbeeld van de leerlingenpopulatie in de stad verandert. Het aantal leerlingen op sociaaleconomisch gemengde scholen (40-60% leerlingen met hoogopgeleide ouders) neemt iets af. Het aantal leerlingen op scholen met veel kinderen met hoogopgeleide ouders neemt toe. Sinds schooljaar 2015/’16 zijn er scholen waar meer dan 80% van de leerlingen hoogopgeleide ouders heeft.
Vooral leerlingen met hoogopgeleide ouders trekken naar Centrum/Zuid
Op het moment dat zij naar de middelbare school gaan is een deel van de leerlingen bereid om buiten hun eigen stadsdeel naar school te gaan. In Centrum/Zuid staan veel middelbare scholen en een groot deel van de middelbare scholieren gaat hier dan ook naar school. Het opleidingsniveau van de ouders lijkt met name een bepalende factor in de trek naar scholen in Centrum/Zuid: vooral leerlingen met hoogopgeleide ouders gaan vaak naar school in Centrum/Zuid. Dit verschil blijft ook als er rekening wordt gehouden met het onderwijsniveau van de leerling.
Bron: website OIS (publicatie in nieuwsbericht 8 december 2017)
De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat kinderen van diverse achtergronden elkaar ontmoeten op school. In opdracht van Onderwijs, Jeugd en Zorg brengt Onderzoek, Informatie en Statistiek jaarlijks de segregatiemonitor primair onderwijs uit.In deze monitor wordt de stand van zaken omtrent onderwijssegregatie en de ontwikkeling hierin in het Amsterdamse primair (inclusief speciaal) onderwijs in kaart gebracht. Onderwijssegregatie betreft de ongelijke verdeling van leerlingen over scholen op basis van ongelijkheden in termen van sociaaleconomische, etnische of andere kenmerken. In deze segregatiemonitorwordt ten eerste naar de diversiteit onder leerlingen gekeken wat betreft hun sociaal economische positie (gemeten door het ouderlijk opleidingsniveau en de sociaaleconomische score) en migratieachtergrond. Daarnaast wordt gekeken naar de mate van segregatieop scholenop basis van het opleidingsniveau van de ouders. Ook wordt antwoord gegeven op twee verdiepende vragen. Ten eerste wordt gekeken naar de samenhang tussen schoolgrootte en segregatie. Gaan leerlingen op kleine scholen over het algemeen meer gesegregeerd naar school dan op grote scholen? En er wordt dieper ingegaan op de relatie tussen onderwijssegregatie en woonsegregatie. In welke mate wordt de segregatie op Amsterdamse scholen veroorzaakt door segregatie tussen woongebieden en door verschillende keuzes van leerlingen binnen het woongebied?
Behandeld in commissie Werk, Inkomen en Onderwijs 27 januari 2021, 6 januari 2021
Voor meer informatie/voordracht klik hier
Behandelend ambtenaar: OJZD/Onderwijs, Maggie Wissink ook Geerdink, m.wissinkookgeerdink@amsterdam.nl
In opdracht van: Onderwijs, Jeugd en Zorg (OJZ
Frederique van Spijker (OIS) Lotje Cohen (OIS) Soufyan Ahamiane (OIS) Willem Boterman (UvA)
Het verminderen van onderwijsachterstanden en het bevorderen van kansengelijkheid is een belangrijke prioriteit van het college. De ambitie is dat alle Amsterdamse kinderen zich maximaal kunnen ontwikkelen, ongeacht hun achtergrond. Nog te vaak zien we dat omgevingsfactoren van kinderen een invloed hebben op het leerproces. Juist voor deze kinderen zet het college een stap extra. En hierbij staat de behoefte van de leerling centraal en investeren we daar waar dit het hardste nodig is.
Bron: Raadsinformatiebrief Kansengelijkheid in het onderwijs, 2021. Gemeente Amsterdam
Vier van de tien middelbare scholieren (41%) behoren tot de doelgroep Kansenaanpak VO, 56% niet, en van 3% van de leerlingen zijn achtergrondgegevens onbekend. Bij de verdeling van de middelen van de aanpak wordt rekening gehouden met de samenstelling van de leerlingpopulatie van de scholen.
De scholen verschillen sterk als we kijken naar het aandeel scholieren met een potentiële onderwijsachterstand, dit varieert van 6% tot 93% van de schoolpopulatie. In de stadsdelen Zuidoost, Nieuw-West en Noord wonen relatief gezien de meeste middelbare scholieren met een potentiële onderwijsachterstand. Ongeveer zes op de tien kinderen uit deze stadsdelen valt onder de doelgroep kansenaanpak. Van de leerlingen die in stadsdeel Centrum wonen valt slechts een vijfde (19%) onder de doelgroep, vergelijkbaar met de leerlingen die buiten de stad wonen (20%).
De berekening van de doelgroep kansenaanpak VO die door OIS is ontwikkeld, is gebaseerd op de sociaaleconomische status (ses) van de leerlingen. Dit is berekend op basis van het opleidingsniveau van de ouders en het huishoudinkomen. De doelgroep bestaat uit leerlingen die vallen in de laagste twee (van de vijf) categorieën, namelijk 'zeer laag' en 'laag/onzeker'. Leerlingen van wie de ses score onbekend is maar van wie wel bekend is dat zij statushouder zijn, worden ook tot de doelgroep gerekend.
De politiek houdt discussie over het onderwijs af, kopschuw geworden door bijvoorbeeld het debacle van de basisvorming. Die bescheidenheid biedt ouders, schoolbesturen en andere deelbelangen ruim baan. Daardoor rukt de ongelijkheid op. Ook zonder het stelsel op de kop te zeten kunnen onterechte verschillen in onderwijsuitkomsten bestreden worden. Dat is de uitkomst van een langjarig vergelijkend onderzoek.
Elffers, L., Dronkers, J., van de Werfhorst, H., van der Velden, R., & Karsten, S. (2016). Groeiende ongelijkheid vraagt om ingrijpen. S & D, 73(2), 48-55.
Bron: website HvA
The outbreak of the Corona virus has led to unprecedented measures in education.
From March 16, all schools in the Netherlands are closed, and children must keep up with their schoolwork from home. Parents are expected to take a crucial role in this “homeschooling”: they are primarily responsible for ensuring that their children follow the curriculum. In this article I report the first results of a module in the LISS Panel that was designed to map how parents school their children in primary and secondary education
Bol, T. (2020, April 30). Inequality in homeschooling during the Corona crisis in the Netherlands. First results from the LISS Panel. https://doi.org/10.31235/osf.io/hf32q
Het door Mocca geïnitieerde project MoccaTAC richt zich op de vraag of cultuuronderwijs kan zorgen voor meer kansengelijkheid in de stad.
Geïnspireerd door het voorbeeld van SLiCE, van de Britse organisatie Curious Minds, nodigde Mocca deelnemers uit het culturele en het onderwijsveld uit om deel te nemen aan een leergemeenschap over kansengelijkheid. De resultaten van het onderzoek zijn te lezen in deze publicatie.
Marike Hoekstra (2020)
Het doel van het onderzoek is tweeledig: het evalueren van de gebruikte vorm en het in kaart brengen van de bevindingen van de leergemeenschap over de aanpak van kansenongelijkheid met kunst- en cultuureducatie. De twee onderzoeksvragen zijn:
Het Kohnstamm Instituut onderzocht of er sprake is van structurele belemmeringen bij de entree en studievoortgang voor bepaalde groepen studenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de UvA en bestaat uit twee deelstudies. Deelstudie 1 is een cohortonderzoek. Het doel was inzicht te krijgen in veranderingen in de samenstelling van de studentenpopulatie gedurende de studieloopbaan. Er is gekeken naar een breed palet aan achtergrondgegevens van studenten. Deelstudie 2 is gebaseerd op een enquête onder studenten die gestopt zijn met hun studie. De resultaten geven inzicht in redenen voor studie-uitval en het niet-doorstromen naar een masteropleiding aan de UvA.
Uit het onderzoek blijkt dat de UvA breed toegankelijk is en redelijk divers. Dat geldt voor sekse, migratieachtergrond en sociaaleconomische status. De verhouding man-vrouw is vergelijkbaar met die onder vwo-leerlingen in Nederland. Het percentage studenten met hoogopgeleide ouders is relatief laag in vergelijking met de populatie vwo-leerlingen in Nederland. Het percentage studenten met een migratieachtergrond is juist relatief hoog.
Het percentage studenten met een migratieachtergrond is aan de UvA lager dan aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam, maar uitsplitsing naar studierichtingen nuanceert dat beeld: bij Gezondheidzorg, Economie en Taal en Cultuur is de samenstelling van de studentenpopulatie aan de UvA meer divers, bij Natuur, Recht en Gedrag en Maatschappij minder divers dan aan de twee andere grote universiteiten.
Bepaalde groepen studenten hebben een structureel lagere kans op een succesvolle studieloopbaan. Dat geldt voor mannen, oudere studenten, studenten met ouders met een laag tot middeninkomen, studenten met een uitwonenden-beurs, studenten met een Cultuur en Maatschappij-profiel en studenten met een laag gemiddeld eindexamencijfer. Er blijkt geen structurele relatie tussen etnische achtergrond en studiesucces of studie-uitval.
Voor enkele achtergrondgegevens van studenten lijkt er dus sprake te zijn van structurele, onbedoelde selectie. Het is echter onduidelijk of/in hoeverre die onbedoelde selectie te verklaren is door een selectie-effect binnen de UvA.
Veelvoorkomende redenen om te stoppen met de opleiding zijn: het onderwijs is te theoretisch, de studie voldoet niet aan de verwachtingen, de sfeer op de opleiding bevalt niet, studeren bevalt niet, de verwachting van een negatief Bindend Studie Advies, onvoldoende begeleiding en/of persoonlijke omstandigheden.
Vervolgonderzoek is nodig om de kansenongelijkheid te verklaren en op zoek te gaan naar oplossingen.
Bron: Karssen, M., Boogaard, M., Verbeek, F., & Roeleveld, J. 2020. Onderzoek naar (on)gelijke kansen aan de UvA. Rapport: 1033, ISBN: 978-94-6321-096-6
Een centrale grondslag in de persoonlijkheidspedagogiek van Kohnstamm is dat elke leerling de kans moet worden geboden om zich naar eigen aard en aanleg te ontwikkelen. Om dat te realiseren zou er in het onderwijs rekening moeten worden gehouden met de onderlinge verschillen tussen leerlingen, een taak waarvoor de onderwijsgevende goed toegerust moet zijn. Op die manier zouden ook leerlingen met een achterstandspositie of met leer- of ontwikkelproblemen betere kansen krijgen om zich verder te ontwikkelen.
Op dit moment, honderd jaar na de inaugurele rede van Kohnstamm, klinkt in het Nederlandse onderwijs opnieuw een roep om meer maatwerk in het onderwijs, zowel als het gaat om het pedagogisch-didactisch handelen door onderwijsprofessionals, als bij de inrichting van meer flexibele leerroutes in het onderwijsstelsel. We verkennen de roep om maatwerk in de voorschoolse fase, in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs. In het voetspoor van Kohnstamm gaan we daarbij in op de relatie tussen maatwerk en het vraagstuk van kansengelijkheid.
Elffers, L., Fukkink, R., & Oostdam, R. (2019). De ontwikkeling van leerlingen naar eigen aard en aanleg: Van Kohnstamms personalisme naar de huidige roep om meer maatwerk in het onderwijs. Pedagogische Studiën, 95(5/6), 341-352. Retrieved from here.
Amsterdamse leerlingen met laagopgeleide ouders worden in het afgeven van het basisschooladvies vaker ondergeadviseerd in groep 8, terwijl leerlingen met hoogopgeleide ouders juist vaker worden overgeadviseerd. Dit blijkt uit een onderzoek van OIS naar onder- en overadvisering en de doorstroom van Amsterdamse leerlingen in de onderbouw van de middelbare school. De meerderheid van alle leerlingen zit drie jaar later op de middelbare school op het niveau van hun basisschooladvies.
Grote steden als Amsterdam en Rotterdam hebben hoge uitvalcijfers in het voortgezet onderwijs, terwijl een gebroken schoolcarrière een bekende risicofactor is voor problemen in de ontwikkeling van jongeren. Om deze negatieve gevolgen te voorkomen is een preventieve aanpak nodig die verder gaat dan de omgeving van de school.
Grote steden kennen hoge uitvalcijfers in het voortgezet onderwijs. Dit zorgt voor allerlei problemen, zoals ongelijkheid en uitsluiting tussen jongeren, en een lagere participatie van jongeren in de samenleving. Het afwenden van deze negatieve gevolgen vergt een preventieve en gezamenlijke aanpak die zich richt op de persoon van de jongere, in de thuissituatie, op school en in de buurt.
De vraag die in dit project centraal staat, luidt daarom: Hoe kan de samenwerking tussen voortgezet onderwijs en jongerenwerk het beste vorm krijgen en wat is de (potentiële) bijdrage aan het versterken van de schoolcarrière van jongeren in kwetsbare situaties?
Er komt een vakpublicatie over de rolverdeling en resultaten van de samenwerking tussen voortgezet onderwijs en jongerenwerk. Daarnaast komt er een bundel met praktijkvoorbeelden van deze samenwerking waar lessen uit kunnen worden getrokken. Ook wordt er een factsheet gemaakt, dat een overzicht geeft van wat er reeds gebeurt in de samenwerking tussen jongerenwerk en voortgezet onderwijs en wat dit oplevert.
Daarnaast levert het project producten op die in het onderwijs aan de hogeschool kunnen worden gebruikt. Tot slot is er op 19 november in de Floorzaal van het Wibauthuis een werkconferentie (10:30-13:30) waarin de resultaten worden gedeeld en wordt gesproken over de toepassing ervan.
Het project ‘Voortgezet onderwijs & Jongerenwerk. Partners in het versterken van schoolcarrières van jongeren’ is een initiatief van lectoraat Youth Spot samen met verschillende jongerenwerkorganisaties. Willeke Manders en Asia Sarti zijn de betrokken onderzoekers.
Meer informatie: Website project
Amsterdamse basisscholen zijn over het algemeen iets gemengder geworden wat betreft het opleidingsniveau van de ouders. Dat blijkt uit de Diversiteitsmonitor Primair Onderwijs 2017/’18 die OIS en de UvA in opdracht van Onderwijs, Jeugd en Zorg (OJZ) van de gemeente Amsterdam hebben uitgevoerd. Scholen zouden echter nog veel gemengder kunnen zijn. De schoolkeuze van ouders speelt hier een belangrijke rol in.
Samenstelling van scholen is wat gemengder geworden naar opleidingsniveau ouders
De verdeling van leerlingen over de Amsterdamse basisscholen is iets gelijker geworden wanneer gekeken wordt naar het opleidingsniveau van de ouders. In schooljaar 2015/’16 stagneerde de toename in het aandeel kinderen dat naar scholen met meer dan 80% hoogopgeleide ouders ging. In schooljaar 2017/’18 is dit aandeel iets gedaald. Daarnaast neemt het aandeel leerlingen op scholen met minder dan 20% hoogopgeleide ouders nog steeds af. Wat betreft migratieachtergrond is er in het afgelopen schooljaar weinig veranderd in de verdeling van kinderen over scholen.
Leerlingen op basisscholen met een bepaald aandeel kinderen met hoogopgeleide ouders, 2012/’13-2017/’18
bron: CBS/OJZ, bewerking OIS
In soortgelijke buurten maken groepen ouders verschillende schoolkeuzes
Als iedereen naar de dichtstbijzijnde school in de buurt zou gaan, zouden scholen nog een stuk gemengder zijn. Ouders kiezen (bewust of onbewust) voor een school met een andere sociaaleconomische samenstelling dan de buurt. Dit leidt ertoe dat kinderen van zowel hoog- als laagopgeleide ouders vaker naar scholen gaan met meer kinderen uit de eigen groep dan dat er in de buurt wonen. In bijvoorbeeld gemengde buurten waar 40-60% van de ouders hoogopgeleid is gaat slechts een kwart van de basisschoolleerlingen naar scholen met dezelfde samenstelling. Meer dan de helft van de kinderen uit deze buurten gaat naar scholen met meer leerlingen uit de eigen groep dan dat er in de buurt wonen.
Amsterdams Stedelijk Toelatingsbeleid heeft mogelijk een licht positief effect op de diversiteit van Amsterdamse basisscholen
Sinds de invoering van het Stedelijk Toelatingsbeleid zijn scholen gemiddeld genomen iets gemengder geraakt wat betreft het opleidingsniveau van de ouders en migratieachtergrond van leerlingen. In hoeverre de licht dalende segregatie te danken is aan het nieuwe toelatingsbeleid is echter lastig te zeggen, omdat dit effect moeilijk te onderscheiden is van de mogelijke effecten van andere veranderingen in de stad. Hiervoor zal de samenstelling van de leerlingenpopulatie van de Amsterdamse basisscholen de komende jaren verder gevolgd moeten worden.
Behandeld in de Commissie Zorg en Sport van 4 juli 2018
behandelend ambtenaar: Cathelijne Kroon, email: Cathelijne.kroon@amsterdam.nl
Voor meer informatie/voordracht klik hier
Een belangrijke trend die de monitor laat zien is de toename van het aandeel leerlingen in het Amsterdamse primair en voortgezet onderwijs met hoogopgeleide ouders. Het aantal scholen in de stad met vooral leerlingen met lager opgeleide ouders neemt af. Dit is een positieve ontwikkeling. Maar steeds meer scholen hebben heel veel leerlingen met hoogopgeleide ouders. Zeker in het voortgezet onderwijs mengen deze leerlingen minder. Dit is onwenselijk. Daarnaast constateert OIS dat leerlingen met hoogopgeleide ouders het vaakst buiten hun eigen stadsdeel naar school gaan. Ook de diversiteit in migratieachtergrond van het Amsterdamse lerarenkorps is in de monitor onderzocht. 15% van de leraren in het Amsterdamse basisonderwijs en 19% van de leraren in het voortgezet onderwijs heeft een niet-westerse migratieachtergrond. Daarbij zien we dat veel leraren met een niet-westerse migratieachtergrond voor de klas staan op scholen met veel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Een belangrijk onderdeel van de beleidsbrief ‘Amsterdammerschap in het onderwijs’ is de aanpak om segregatie in het onderwijs tegen te gaan. Met een divers pakket aan maatregelen zet Amsterdam erop in dat ouders op zoveel mogelijk plekken in de stad de keuze voor een gemengde school kunnen maken.
Behandeld in de Commissie Werk, Inkomen en Onderwijs 8 januari 2020
In opdracht van Jeugd, Onderwijs en Zorg
Behandelend ambtenaar: M. Louter, m.louter@amsterdam.nl
Bron: OIS
Voor meer info klik hier
This research collaboration between the University of Amsterdam, the University of Groningen, the Dutch Inspectorate of Education, and the City of Amsterdam aims to unravel the dynamics of school choice and resulting patterns of segregation and inequality in primary schools by assuming a multi-dimensional approach to segregation.
The issue of segregation in education has traditionally been examined from the individual level (e.g., parent surveys, choice analysis, etc.) as well as from macro-level statistics (e.g., changes in segregation level, region, city or national level). By using a novel complexity science approach, the research team will connect these two levels, to understand how seemingly innocuous changes in individual behaviour or societal context can lead to drastic changes in macro level dynamics.
The research consists of two parts: the first will examine patterns and trends of segregation that lie at the different intersections of class and ethnicity. In particular the project will look at differences within highly educated groups, and intersections of migration background, income and educational attainment. The second part will develop an agent-based model of school choice and school allocation, that will make it possible to study how potential disruptions (e.g. policy interventions, demographic scenarios) impact choice and resulting patterns of school segregation
Bron en meer informatie: website UvA
Are we all given equal opportunity to do well in school? Professor Herman van de Werfhorst explains in this video why inequalities in education are produced by the education system.
Herman van de Werfhorst is professor of sociology at the University of Amsterdam, and co-director of the Amsterdam Centre for Inequality Studies (AMCIS, www.amcis.uva.nl).
De minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft de Onderwijsraad om advies gevraagd over het wetsvoorstel Gelijke kans op doorstroom vmbo-havo. Met dit wetsvoorstel wordt de toegang tot het havo voor vmbo’ers wettelijk geregeld, zodat overal in het land dezelfde voorwaarden voor toelating gelden. Een schoolbestuur mag een leerling die aan de voorwaarden voldoet, dan niet meer weigeren omdat het de leerling zelf niet geschikt acht voor het havo.
De raad hoopt met dit advies een bijdrage te leveren aan een betere doorstroom vanuit de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo naar het havo, een cruciale schakel in het Nederlandse onderwijsstelsel. De voorgestelde wettelijke regeling van toegang tot het havo voor vmbo’ers is volgens de raad een stap in de goede richting. Het is een goede zaak dat overal dezelfde formele voorwaarden voor toelating gaan gelden. Dat maakt dat vmbo’ers in het hele land een gelijke kans hebben om door te stromen en het schept duidelijkheid voor leerlingen en ouders.
De raad benadrukt echter dat het wettelijk regelen van de toelating niet volstaat om de doorstroom van het vmbo naar het havo te verbeteren. Voor de raad geldt als uitgangspunt dat een vmbo-diploma van de gemengde of de theoretische leerweg toegang tot het havo geeft. Op dit moment komt de werkelijkheid niet overeen met dit uitgangspunt omdat er grote knelpunten zijn in de aansluiting tussen het vmbo en het havo. Die knelpunten worden met de voorgestelde wettelijke regeling niet weggenomen. Aanvullende maatregelen zijn nodig om de inhoudelijke aansluiting te verbeteren. De raad denkt daarbij aan maatregelen om leerlingen beter voor te bereiden op de overstap naar het havo – door opstroomklassen en schakelprogramma’s te stimuleren – en om leerlingen beter te begeleiden bij het maken van een bij hen passende keuze voor een vervolgopleiding – door versterking van loopbaanoriëntatie en –begeleiding in de driehoek vmbo-mbo-havo. Verder beveelt de raad aan om te werken met een overgangsperiode waarin de inspectie de slaagpercentages van havoleerlingen afkomstig uit het vmbo apart bijhoudt.
Ten slotte is de raad er niet van overtuigd dat examen in een extra algemeen vormend vak de beste voorspeller is voor succes op het havo. Welke voorwaarden aan toegang tot het havo voor iemand met een vmbo-diploma gesteld worden, vergt een meer zorgvuldige afweging en onderbouwing.
Bron: website Onderwijsraad
Dit rapport beantwoordt de volgende onderzoeksvragen: Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen leerlingen met een migranten- en Nederlandse achtergrond uit achterstandsgroepen en zorgleerlingen? Hoe hardnekkig zijn onderwijsachterstanden bij verschillende groepen leerlingen en welke externe factoren, zoals taalaanbod, gezinsproblematiek of schoolkenmerken spelen een rol bij onderwijsachterstanden?
Auteurs: Guuske Ledoux en Liselotte van Loon-Dikkers, Kohnstamm instituut (UvA)
Bron: NEJA
High Dosage Tutoring is een intensieve onderwijsinterventie om het sociaal-emotioneel welbevinden en het rekenniveau van kinderen met een grote leerachterstand te verhogen. Na twee jaar op vijf Haarlemse basisscholen te zijn uitgevoerd door stichting The Bridge Learning Interventions, en geanalyseerd door de Universiteit van Amsterdam, blijken de basisschoolleerlingen grote sprongen vooruit te hebben gemaakt.
Het verbeteren van de kansen en de onderwijsprestaties van (sociaaleconomisch) achtergestelde leerlingen is in Nederland een beleidsprioriteit geworden. Wel of niet gemotiveerd door indicaties van toenemende ongelijkheid in het onderwijs en segmentering – zowel in het onderwijsveld als in de samenleving –zoeken beleidsmakers en bestuurders van onderwijsinstellingen voortdurend naar interventies die (de meest) kwetsbare jongeren in onze samenleving vooruit kunnen helpen. Hoe nu verder? Het probleem van de ongelijke kansen in het onderwijs is hardnekkig en ongunstig voor de loopbanen en toekomstperspectieven van de meest kwetsbare jeugd. De complexiteit van de problematiek vraagt naar onze smaak om een systematische aanpak. Gelukkig worden veelbelovende (en schaalbare) onderwijsinterventies voor kansarme leerlingen (en hun verzorgers) voorzichtig ontwikkeld, zorgvuldig geïmplementeerd en vervolgens rigoureus onderzocht. Wetenschappelijk onderzoek, maar ook best practices en feedback-loops vanuit de praktijk, kunnen elkaar versterken en nieuwe inzichten opleveren.
Paulle, B., de Ree, J., & Kielman, A. (2019). High Dosage Tutoring: een remedie tegen kansenongelijkheid in Amsterdam? In H. van de Werfhorst, & E. Van Hest (Eds.), Gelijke kansen in de stad (pp. 82-96). Amsterdam: Amsterdam University Press. Retrieved from here.
Met dit project spelen we in op de ontwikkeling dat leren en ontwikkelen van kinderen en jongeren steeds meer buiten de school plaatsvindt. Met dit onderzoek willen we enerzijds die buitenschoolse onderwijsactiviteiten in kaart brengen. Anderzijds willen we werkzame factoren van buitenschools leren in beeld brengen die kunnen helpen om de verbinding tussen binnen- en buitenschools leren te optimaliseren, om zo de ontwikkelingskansen van leerlingen te versterken en ongelijkheid tegen te gaan.
Dit project is een deelproject van het programma: 'Gelijke kansen voor een diverse jeugd'
Dit programma richt zich op vijf recente ontwikkelingen die van invloed zijn op die kansen:
1. De stapeling van risicogedrag
2. De invoering van de Jeugdwet en de Wet Passend Onderwijs
3. De inrichting van wijkteams
4. De opkomst van schaduwonderwijs
5. De toenemende diversiteit in de schoolklas
Looptijd project: 1 januari 2018 - 30 December 2020
Meer informatie: website HvA
Buitenschools leren is een deelproject van het project 'Gelijke kansen voor een diverse jeugd'
Het belangrijkste doel van de 1e Amsterdamse Familieschool is iets bereiken wat al jaren zonder veel succes wordt geprobeerd: gelijke kansen creëren voor kinderen die opgroeien in armoede en de cirkel van intergenerationele armoede doorbreken. Deze doelstelling wordt voornamelijk bereikt door alle bestaande – en nieuwe – maatregelen te integreren in één benadering op maat. Enerzijds hebben kinderen de mogelijkheid om hun potentie te benutten door een intensief en uitgebreid ontwikkelingsprogramma. Anderzijds wordt zowel de stress van hun ouders verminderd als hun zelfredzaamheid vergroot door het aanbieden van essentiële zaken als gezond eten, maatschappelijke diensten en vereiste hulp. Met de 1e Amsterdamse Familieschool wordt dus op verschillende revolutionaire manieren het armoedeprobleem aangepakt en gezinnen weer in hun kracht gezet.
De belangrijkste eindresultaten (Key Performance Indicators) die zijn gerealiseerd aan het einde van de projectperiode van 3 jaar staan hieronder weergegeven.
Deze rapportage, De Staat van de Stad Amsterdam 2019, beschrijft hoe de stad ervoor staat op tal van terreinen. Dit hoofdstuk bespreekt de ontwikkelingen in onderwijsdeelname- en prestaties van de Amsterdamse jeugd en jongeren.
Onderwijs is een belangrijke vorm van participatie. Ongeveer 190.000 Amsterdammers volgen onderwijs: van voorschool tot universiteit en van speciaal onderwijs tot taalcursussen voor volwassenen. Dit is ruim een vijfde van alle Amsterdammers. De ontwikkelingen in onderwijsdeelname- en prestaties van de Amsterdamse jeugd en jongeren staan centraal in dit hoofdstuk.
Auteurs: Merel van der Wouden, Joeke Kuyvenhoven, Frederique van Spijker & Soufyan Ahamiane
Bron: data.amsterdam.nl
In het Amsterdamse coalitieakkoord 2018-2022 "Een nieuwe lente, een nieuw geluid" ligt de nadruk op kansengelijkheid. Dit college maakt van het tegengaan van kansenongelijkheid topprioriteit voor de komende jaren. In de brief 'Onderwijsvisie 2019-2025’ (dd.05-02-2019) is deze ambitie nogmaals uitgesproken. Naast heel veel moois biedt de stad ook uitdagingen voor het onderwijs. De verschillen zijn soms groot, en dat begint al bij de allerjongsten. Daarom vergt het bieden van gelijke kansen aan alle kinderen in Amsterdam extra inzet voor de groep kinderen die vanwege hun achtergrondkernmerken te vaak geen optimaal schoolresultaat behalen.
Het beleidskader ‘PIEK-aanpak’ maakt onderdeel uit van deze ambitie en richt zich specifiek op aanpassingen in het onderwijssysteem (de structuur en de organisatie) die bijdragen aan gelijke kansen voor kinderen. Andere beleidsinstrumenten zoals de Kansenaanpak Primair Onderwijs en de Kansenaanpak Voortgezet Onderwijs zetten in op interventies gericht op de individuele leerling. Met de PIEK-aanpak investeert het college in scholen die bereid zijn een stap verder te gaan door ook de organisatie van het onderwijs aan te passen ten behoeve van het kind en daarnaast extra aandacht hebben voor de ouders en de leefomgeving van het kind. De PIEK-aanpak biedt scholen de mogelijkheid om daarbij hun eigen aanpak vorm te geven, aansluitend bij de strategische koers van het schoolbestuur. Scholen worden uitgedaagd in te zetten op een veranderstrategie of interventies die buiten de gebaande paden gaan om kansengelijkheid voor kinderen te vergroten. De scholen kunnen met deze aanpak (verder) gaan pieken: professionaliseren, innoveren, excelleren, kansen bieden, evalueren en navolging geven.
Tijdens recessies stijgt de jeugdwerkloosheid. Jongeren komen moeilijker aan een baan en degenen met een tijdelijk contract verliezen vaak hun baan. In zo’n situatie is te verwachten dat net afgestudeerden moeilijk aan werk komen en vaker werken in banen onder hun niveau. Een belangrijke vraag is of de jongeren die tijdens een recessie starten daar ook op langere termijn nadeel van ondervinden. Sommige internationale studies wijzen daar op; andere laten zien dat de nadelige effecten slechts van korte duur zijn.
In dit onderzoek kijken we naar de gevolgen van afstuderen tijdens een recessie voor hoogopgeleiden (hbo, wo) in Nederland. We gebruiken administratieve gegevens met alle afgestudeerden tussen 1996 en 2012. We onderzoeken de effecten van de werkloosheid bij afstuderen op het loon en de kans op werk. Bij beide kijken we zowel naar de effecten op korte termijn als de effecten tot 7 jaar na afstuderen.
We vinden dat jongeren die afstuderen in een recessie tot 3 jaar na afstuderen een lager loon hebben dan jongeren die op een beter moment zijn begonnen op de arbeidsmarkt. Het initiële loon is ruim 2% lager, dit verlies neemt vervolgens iets toe, maar verdwijnt daarna snel. Deze jongeren hebben alleen op de korte termijn een lagere kans op werk. Vrouwen verliezen initieel meer dan mannen. Jongeren die op een slecht moment beginnen werken vaker bij werkgevers en in sectoren die minder betalen. Ze zoeken daarom eerder naar een nieuwe werkgever en maken vervolgens sneller een overstap van werkgever en/of sector dan jongeren die op een goed moment zijn begonnen. Deze mobiliteit verklaart voor 1/5 deel het inhalen van de initiële loonachterstand. Mannen maken bij een overstap een grotere loongroei door dan vrouwen.
Auteurs: Wiljan van den Berge, Arne Brouwers
CPB Discussion Paper 356, 6 juli 2017
Bron: website CPB